Het eerste deel van dit twaalfde boek van de Soefi Boodschap van Hazrat Inayat Khan bestaat uit een aantal lezingen die de Meester op verschillende momenten heeft gegeven en die om verschillende redenen niet zijn opgenomen in de voorafgaande boeken. Zij worden hier voor het eerst gepubliceerd, behalve ‘Weelde’, die in juni 1931 in Sufi Quaterly verscheen.
In zijn Belijdenissen, die in 1915 in een beperkte oplage werden gepubliceerd, die lange tijd uitverkocht was, deelde Inayat Khan enige herinneringen uit zijn jeugd. Hij vertelt ons over zijn leven thuis dat als middelpunt de verheven figuur van zijn opa, de vermaarde musicus Maulabaksh, had, die hem zo diepgaand beïnvloedde; hij vertelt ons over de carrière die hij zelf als musicus maakte en over zijn grondige onderzoeken op het spirituele pad en hoe deze hem tot het besef brachten dat hij verplicht was om de boodschap van het soefisme naar de westerse wereld te brengen.
Als derde deel bevat dit boek de vier toneelstukken die door Hazrat Inayat Khan zijn geschreven. Hun stijl wijkt erg af van de stijl van de toneelstukken die wij gewoonlijk op de westerse podia opgevoerd zien worden; de stijl komt dicht in de buurt van het traditionele Indiase theater. Zij vormen echter een belangrijk deel van zijn leringen en maken degenen die ze lezen of uitgevoerd zien worden de diepere kant van het leven duidelijk, een werkelijkheid die zich manifesteert wanneer de weg is geopend voor de bereiking van zelf-verwerkelijking, waarin aan het doel van het leven wordt beantwoord.
Voor Inayat Khan is het God die via de mens werkzaam is teneinde God zelf te verwerkelijken. Zo schreef hij in de Vadan: ‘De geschriften hebben Hem de Schepper genoemd, de vrijmetselaars hebben Hem de Architect genoemd, maar ik ken Hem als de Acteur op het toneel van het leven’.