5. Het pad naar God

Iemand die zich buiten het soefisme bevindt raakt altijd in de war betreffende de houding van de soefi ten aanzien van God. Hij krijgt er geen hoogte van of de soefi een aanbidder van God of een aanbidder van het zelf is, of de soefi nu beweert dat hij zelf God is of dat hij een dweper is of dat hij de vormloze God in de hemel aanbidt. Degene die zich op deze manier een en ander afvraagt heeft daar alle reden toe omdat hij, wanneer hij ziet dat er op deze wereld mensen zijn die wel of niet gelovig zijn, dat er mensen zijn die God aanbidden en dat er mensen zijn die dat niet doen, de houding van de soefi niet kan begrijpen en hij niet kan uitmaken of de soefi een beginner op het spirituele pad is of dat hij bij het doel is aanbeland. Als hij hem een beginner noemt dan kan hij dat voor zichzelf niet bewijzen, vanwege de persoonlijkheid van de soefi die God uitstraalt en als hij hem iemand noemt die aangekomen is op de hoogte van spiritualiteit dan denkt hij: ´Hoe kan een soefi, van wie wordt verondersteld dat hij een God-verwerkelijkt iemand is, zo kinderlijk zijn dat hij God op dezelfde wijze aanbidt als ieder ander, wanneer hij zegt dat hij het belang van de aanbidding van vorm niet ziet, dat hij zich erboven bevindt?´

Bovendien zijn er wat houdingen van de soefi die een religieus, een orthodox iemand zeer shockeren, want de realisatie van de soefi kan niet altijd verzwegen worden. Hij kan dat dan wel proberen, maar soms springt die toch te voorschijn en dan begint men eraan te twijfelen of de soefi wel werkelijk een aanbidder van God is of dat hij zich naar binnen toe ten opzichte van God anders voelt. De soefi is derhalve voor degene die hem niet volledig begrijpt en voor degene die buiten het soefisme staat een raadsel want hij weet niet wat de soefi wel of niet gelooft.

Er zijn vier verschillende fasen van Gods-verwerkelijking van de soefi. De eerste en primitieve fase is zich een God te maken. Als hij Hem niet uit steen of hout maakt dan maakt hij Hem uit zijn gedachte. Hij vindt het geen probleem, net zoals de dweper het geen probleem zou vinden, om de God te aanbidden die hij voor zichzelf heeft gemaakt. Waar maakt hij Hem uit? Uit zijn verbeeldingskracht. Degene die geen verbeeldingskracht bezit staat op de grond. Hij heeft geen vleugels en hij kan niet vliegen. De soefi stelt zich voor dat er ondanks alle onrechtvaardigheid van de menselijke natuur er slechts een Wezen bestaat en hij aanbidt dit Wezen die hij zich heeft voorgesteld als zijn God. Ondanks alle onbetrouwbare minnaars en beminden, stelt hij zich voor dat er een Minnaar en een Geliefde bestaat op wie hij altijd kan vertrouwen. Hij denkt: ´Niettegenstaande deze altijd-veranderende en onbetrouwbare menselijke natuur die me omgeeft bevindt er zich voor mijn ogen een betrouwbare, onveranderende bron van liefde en leven. Hij hoort niet alleen maar mijn woorden maar ook elke gedachte die ik heb, Hij voelt al mijn gevoelens en Hij is constant bij me en binnenin me. Waar ik me ook naar wend daar ontmoet ik Hem. Hij beschermt me wanneer ik slaap, wanneer ik me niet bewust zelf kan beschermen. Hij is de bron van mijn steun en Hij is het centrum van alle wijsheid. Hij is genade, Hij is compassie. God is de grootste vriend op wie ik altijd kan vertrouwen. En ook al keert de gehele wereld zich van me weg dan heb ik nog steeds die vriend, een vriend die zich niet van me wegkeert zoals de vrienden van deze aardse wereld dat doen nadat ze hun geliefde vriend of verwante hebben begraven, een vriend die ik zelfs in mijn graf zal vinden. Ik zal deze vriend bij me hebben, waar ik ook maar zal bestaan´.

En wanneer hij door deze fase is heengegaan dan komt er een andere fase, de fase van de liefhebber van God. In deze fase begint hij God te beschouwen als zijn Geliefde en slechts op die manier begint hij de omgangsvormen van ware liefde te leren. Want liefde begint in de mens en culmineert in God, het perfecte ideaal en liefdesobject. Een hindoestaanse dichter zegt dat de eerste stap op het pad van liefde iemand het volgende leert te zeggen: ´Ik ben niet´. Zolang hij denkt: ´Ik ben´, is hij ver verwijderd van het pad van liefde. Zijn claim op liefde is vals. De soefi in deze fase neemt als vanzelf, net zoals een liefhebber berust in de wil van de geliefde en erin berust om te lijden en om door elke test heen te gaan, alles wat er zich in het leven aan hem voordoet zoals het komt, op een moedige en dappere wijze en biedt het hoofd aan alle moeilijkheden en omstandigheden, zich realiserend dat alles van de geliefde God af komt. Het is op deze wijze dat tevredenheid en berusting worden geleerd, het is op deze wijze dat er een bereidwillige overgave in liefde wordt beoefend en het is op deze wijze dat liefde, die een goddelijke kwaliteit is, de mens als vanzelf verheft naar een hogere standaard.

Je zou je af kunnen vragen hoe iemand God kan liefhebben, God die je niet kent en die je niet ziet? Degene echter die dit zegt wil de tweede in plaats van de eerste stap zetten. Hij dient God eerst een realiteit te maken en dan zal God hem de waarheid maken. Deze fase is zo prachtig. Die maakt de persoonlijkheid zo teder en zo zachtzinnig. Die schenkt zo´n geduld aan de aanbidder van God. En samen met deze zachtzinnigheid en dit geduld wordt hij zo krachtig en sterk dat er niets is wat hij niet moedig tegemoet treedt: ziekte, moeilijkheden, verlies van geld, tegenstand – er is niets waar hij bang voor is. Met al zijn zachtzinnigheid en tederheid wordt hij naar binnen toe sterk.

Wanneer iemand deze fase is doorgegaan komt er een derde fase en dat is dat hij alle aardse bronnen, of die nu gunstig of ongunstig zijn, alles wat tot hem komt beschouwt als God. Als er een vriend hem komt bezoeken is dat voor de soefi God die hem aan het bezoeken is; als een bedelaar om geld vraagt is het God die de soefi in die vorm herkent; als een verknipt iemand er ellendig aan toe is dan ziet hij hierin ook het bestaan van God. Het verschil is alleen dat hij in sommigen God onbewust ziet en in anderen bewust. Hij kijkt naar al diegenen die van hem houden, die hem haten, die hem wel of niet aardig vinden of die met bewondering of minachting naar hem kijken met de ogen van de aanbidder van God, die zijn Geliefde in alle aspecten ziet. Wanneer deze houding wordt ontwikkeld dan ontwikkelt hij als vanzelf een vrome spirit. Dan begint hij in deze wereld van variëteit het enige Wezen te zien Dat Zijn rol speelt als verscheidene wezens en voor hem is dan elk moment van zijn leven vol aanbidding. Maar zelfs met deze verwerkelijking zal hij nooit zeggen dat hij ontwikkelder is dan degenen die God in een gewone vorm aanbidden. Hij kan bij hen staan en op dezelfde manier als zij God aanbidden, hoewel hij boven alles staat. Hij zal echter nooit beweren dat dat zo is.

De vierde ontwikkeling van het Gods-ideaal ligt in het verlies van het zelf. Maar welk zelf wordt er verloren? Het valse zelf wordt verloren en het ware zelf wordt gewonnen. In deze fase hoort de soefi via de oren van God, ziet de soefi via de ogen van God, werkt de soefi met de handen van God, loopt de soefi met de voeten van God. Zijn denken is dan het denken van God en zijn voelen is dan het voelen van God. Voor hem bestaat niet langer het verschil die een aanbidder maakt tussen zichzelf en God. Zoals Khusrau de Indische dichter zegt: ´Wanneer ik U ben geworden en Gij mij, wanneer ik lichaam ben geworden en Gij ziel, dan, Geliefde, bestaat er geen verschil meer tussen ´ik´ en ´Gij´.´

Welk profijt trekt de soefi uit dit verlies van wat hij zijn uiterlijke persoonlijkheid noemt? Het is niet werkelijk een verlies van uiterlijker persoonlijkheid, het is een verruiming van de uiterlijke persoonlijkheid naar de wijdsheid en hoogte van de innerlijke persoonlijkheid. Dan wordt de mens God-mens, God-bewust. Naar buiten toe bevindt hij zich in het universum, naar binnen toe bevindt het universum zich in hem. Naar buiten toe is het kleiner dan een druppel, naar binnen toe is hij groter dan de oceaan. En in deze verwerkelijking wordt het doel van het geloven in God, van het aanbidden van God en van het liefhebben van God volbracht.

De soefi zegt dat daar de gehele manifestatie de manifestatie van liefde is en daar God Zelf liefde is, het natuurlijk is dat dezelfde liefde die uit de bron komt terugkeert naar de bron en dat het doel van het leven erdoor wordt volbracht. Iemand vroeg een soefi: ´Waarom schiep God de wereld?, en hij antwoordde: ´Om de monotonie van eenzaamheid te doorbreken´. En hoe wordt die monotonie doorbroken? Die wordt doorbroken via God die Zijn schepping liefheeft en via Zijn schepsels die God liefhebben. We zien dezelfde liefde van God in alle dingen: in de liefde van een moeder voor haar kind, in de liefde van een vriend voor zijn vriend, in alle verscheidene aspecten is het dezelfde liefde die zich aan het manifesteren is. Naar buiten toe kan die menselijk lijken, maar naar binnen toe is ze door en door goddelijk.

Als we geconfronteerd worden met waarheid dan is die een en dezelfde. Je kunt er vanuit het christelijke, boeddhistische of vanuit het hindoeïstische gezichtspunt naar kijken, maar in werkelijkheid is het één gezichtspunt. Je kunt groot of klein zijn, vals of waar, je kunt wel of niet weten. Zolang iemand zegt: ´Wanneer ik vanaf de bergtop naar de horizon kijk word ik duizelig. Deze immense ruimte beangstigt me´, zou hij er niet naar moeten kijken. Maar als het iemand niet duizelig maakt dan is het een grote vreugde om van bovenaf naar het leven te kijken. En vanuit die positie zullen een christen, een jood, een moslim en een boeddhist allemaal dezelfde immensiteit zien. Die wordt niet beperkt tot degenen die tot een bepaalde geloofsovertuiging of geloof behoren. Geleidelijkaan, als ze zichzelf ontvouwen en blijk geven van hun reactie op de immensiteit van de kennis, worden hen gevraagd verder te gaan, in het aangezicht van hun Heer.

Je zou echter wel in gedachten moeten houden dat er maar heel weinig mensen zijn die van de werkelijkheid genieten vergeleken met degenen die er bang voor zijn en die terwijl ze op een hoge bergtop staan bang zijn om naar de immensiteit van de ruimte te kijken. Het is dezelfde sensatie. Wat hen beangstigt is de immensiteit van dingen. Zij lijken verloren en zij houden vast aan hun kleine zelf. De moeilijkheid hiervan is dat ze niet alleen in de gedachte aan sterfelijkheid sterven, maar dat het zelfs terwijl ze in leven zijn culmineert in een soort ziekte. En deze ziekte wordt zelf-obsessie, obsessie door het zelf, genoemd. Zij kunnen aan niets anders denken dan aan zichzelf, aan hun eigen angsten, twijfels en verwarringen en aan alle dingen die voor hen relevant zijn. En uiteindelijk maakt dat hen tot hun eigen vijand. Eerst beschouwen ze ieder ander als hun vijand omdat ze met iedereen uit harmonie zijn en uiteindelijk zijn ze een last voor zichzelf. Zulke gevallen zijn niet zeldzaam. Welke religie ze ook aanhangen, welke geloof ze ook belijden, zij weten nog niet wat religie is. Iemand die beweerde geen religie te hebben zei ooit heel duidelijk tegen me: ´Ik ben gelukkig, ik heb geen angst!´ Hij was spiritueel hoewel hij dat niet wist.

Je kunt je afvragen of iemand die deze verwerkelijking bezit nog zwakheden kan bezitten. De zwakheden van iemand die over dit pad heen is gegaan maken hem niet zwak. Zijn zwakheden zijn zwak, niet hij zelf. Daarnaast bestaat er een gezegde in het Hindi: ´Oordeel nooit over de goddelijken´. Net zoals ogen hun beperking hebben, heeft de mind die ook. Hoe kan een onbeperkte ziel, die zich in het Onbeperkte bevindt, beoordeeld worden door degene die vanuit een kleingeestig gezichtspunt naar het leven kijkt? Degenen die een vergevorderde fase bereiken oordelen nooit. Het is degene die zich die zich in een lagere fase bevindt die oordeelt. Degene die zich op de top van de berg bevindt veroordeelt niemand en daarom is hij vrijgesteld van het beoordeeld worden.

Bovendien vraagt iemand het onmogelijke als hij zegt: ´Ik heb geen God gemaakt, maar ik wil God liefhebben´, of wanneer hij zegt: ´Ik heb God niet liefgehad, maar ik wil God leren kennen, ik wil Hem zien´, of wanneer hij zegt: ´Ik wil God niet zien, maar ik wil Hem wel verwerkelijken´. Je kunt snel of langzaam door deze fasen heen gaan, maar je dient deze vier fasen te doorlopen. En als iemand niet het geduld heeft om deze vier fasen te doorlopen dan kan hij zeker niet dat plezier en dat geluk smaken die worden ervaren ervaren door de reiziger op het pad van God.