16. De visie van de mysticus

Dat wat de mysticus niet kan zien of niet voor zijn eigen ogen ziet, ziet hij in de ruimte. En daarom bestaat het voor de mysticus wel ook al zeggen duizend mensen: ´Dit bestaat niet´. Terwijl zij afhankelijk zijn van de objectieve wereld om op een dag hun gedachte in een materiële vorm voort te brengen, ziet de mysticus het al in de ruimte. Zijn geloof wordt als vanzelf steviger en machtiger, terwijl het geloof van degenen die van de objectieve wereld afhankelijk zijn elke keer wanneer hun wens niet uitkomt zwakker wordt. Wanneer iemand van iets zegt dat het er niet is, dan zegt de mysticus: ´Het is er; het bevindt zich voor mijn ogen; ik zie het.´ Maar omdat de ander het niet kan zien raakt hij in de war. En zo bevestigt hetzelfde idee de een in zijn geloof waar het een ander in de war brengt. Dit is hoe een mysticus treden opbouwt om naar zijn eindbestemming te klimmen, wat de ware betekenis is van de opstanding; terwijl daarentegen degene die geen enkele trede heeft gemaakt verloren raakt in de ruimte zodra hij zijn gevoel met de objectieve wereld verliest. En de mysticus ontdekt treden die al in de ruimte zijn gemaakt om hem bij zijn klim naar boven toe te helpen, maar de ander raakt verloren wanneer eenmaal het gewaad van de objectieve wereld wordt afgegooid. Dan voelt de ziel geen grond meer onder haar voeten, terwijl de mysticus zijn doel al heeft bereikt.

Als een mysticus iets voor zich in de ruimte ziet, ziet hij dat dan in de drie-dimensionele ruimte of in een ruimte van meer dimensies? Deze ruimte van drie dimensies wordt gereflecteerd door de ruimte die zich in de innerlijke dimensie bevindt. Deze innerlijke dimensie is anders, die behoort niet tot de objectieve wereld; maar wat er zich in de innerlijke dimensie bevindt wordt ook gereflecteerd in de drie-dimensionele ruimte. Dus wat de mysticus in de ruimte ziet is in werkelijkheid iets wat zich van binnen bevindt; wanneer een mysticus zijn ogen sluit ziet hij het van binnen; maar wanneer hij zijn ogen opent ziet hij het voor zich. Datgene wat hij binnenin zichzelf ziet wordt gereflecteerd in de uiterlijke ruimte. Wanneer ieder ander van zijn of haar eigen twee handen afhankelijk is om iets te maken of iets klaar te maken ziet de mysticus dat de tijd ze klaarmaakt; en daarom zijn tijd en ruimte de handen en voeten van de mysticus. Hij klimt door de ruimte en volbrengt door de tijd.

Net zoals er voor alles een tijd is en net zoals er voor de natuur een vastgestelde tijd is om zich te manifesteren, is er een tijd voor elke gebeurtenis. Geluk, pech, stijging, daling, gezondheid, ziekte, succes en falen hangen allemaal af van een bepaalde tijd. Er is zowel voor elk seizoen als voor elke ervaring een tijd. En aangezien er een tijd voor geboorte is is er ook een tijd voor de dood. Elke gedachte, elke handeling en elke omstandigheid heeft een geboorte en een dood en elk heeft een vastgestelde tijd. En wanneer je overtuigd bent geraakt van het feit dat elke gebeurtenis door de tijd wordt voorgebracht en op een bepaalde tijd wordt vastgesteld dan ontwikkel je als vanzelf geloof en geloof je vervolgens dat datgene wat vandaag niet wordt gerealiseerd morgen, of op een dag, gerealiseerd zal worden.

De grote schaduwzijde die we tegenwoordig in de mensheid vinden is haar gebrek aan geduld. Als mensen meteen iets kunnen volbrengen dan is het goed, maar als ze dat niet kunnen dan denken ze dat het niet gedaan kan worden. Iets kan alleen maar gedaan worden als het snel gedaan kan worden, als het niet zo snel als je verwacht gedaan kan worden betekent dit dat het überhaupt niet gedaan kan worden. Er zijn tegenwoordig duizenden mensen die al een falen accepteren nog voordat dat duidelijk is, omdat ze geen geduld hebben om op succes te wachten. Hoewel succes voorbereid kan worden, hebben ze toch zo´n haast dat ze nog liever een succes veranderen in falen dan dat ze erop wachten; de reden hiervoor is dat dit mysterie, wat het mysterie van de mystici is – dat alles van een bepaalde tijd afhangt – door de meeste mensen wordt vergeten.

De tijd maakt gebruik van omstandigheden om bepaalde resultaten voort te brengen. En heel vaak is een schijnbaar slechte omstandigheid een goede zaak aan het voorbereiden en kan een goede omstandigheid een slecht resultaat aan het voorbereiden zijn. Daarom vergist iemand die alleen maar op objectieve fenomenen vertrouwt zich frequent, wordt hij misleid. De mysticus ziet in zowel de tegenwerkende als gunstige omstandigheden datgene wat er staat te gebeuren. Hij doet dit doordat hij gelooft in de handeling van tijd en ruimte en door te geloven dat er niet zoiets bestaat als een samenloop van omstandigheden of toeval. We noemen iets slechts een samenloop van omstandigheden of toeval omdat we ons niet bewust zijn van waar een handeling is gestart, omdat we ons niet bewust zijn van datgene wat het teweeg heeft gebracht en omdat we ons niet bewust zijn van datgene wat aan het voorbereiden is. In werkelijkheid is er niet zoiets. Elke gebeurtenis, of die nu door onze wil of door een hogere wil komt, wordt voorbereid, wordt door wijsheid geleid. Als die niet door onze individuele wil wordt geleid dan wordt die door een grotere wijsheid geleid en brengt die een groter resultaat teweeg. De mysticus wacht derhalve dat resultaat af dat via verschillende omstandigheden door de tijd en de ruimte wordt voorgebracht.

Voor de goddelijke mind bestaan tijd en ruimte en toch ook niet. Voor een groots mysticus is geluid de adem van muziek en om muziek te spelen of te componeren dient hij toch geluid in verschillende toonhoogten en noten te verdelen en dat produceert schoonheid. De goddelijke mind is ook geïnteresseerd in deze compositie, deze muziek van de gehele schepping; daarom ligt in de verdeling van tijd en ruimte het geheim van de gehele manifestatie. Als de goddelijke mind niet geïnteresseerd zou zijn in de manifestatie dan zou God niet de Schepper zijn geweest; God is de Schepper vanwege de interesse van de goddelijke mind in de schepping.

Dit voert ons naar de kwestie van het woord en de stilte. De mysticus beseft de kracht van het woord en tegelijkertijd de grootsheid van de stilte. Het woord kan veel doen, maar er kan nog meer worden volbracht door de stilte. Er zijn grootse fenomenen voortgebracht door die mystici die de kracht van het woord kennen en weten hoe ze die moeten gebruiken, maar er worden door hen via de grootsheid van hun stilte zelfs nog grootsere wonderen verricht.

Het leven is het antwoord op de vraag van de mysticus. Met elke vraag die er in het hart van de mysticus opkomt hoeft hij maar naar het leven dat zich voor zijn ogen afspeelt te kijken en dan zal dat hem antwoorden. Zelfs een vraag over de een of andere zaak of handel wordt aan de mysticus onthuld doordat hij alleen maar naar een boom kijkt. Er is iemand aan het lachen, er is iemand aan het huilen, er is iemand aan het praten, er is iemand aan het werken en elk van deze handelingen is voor de mysticus een antwoord op datgene waar hij informatie over zoekt. Zodra er een geluid zijn oren bereikt, zodra zijn blik op het een of ander voorwerp, de een of andere omstandigheid of op het een of andere individu valt komt het antwoord op de vraag die in zijn hart is opgekomen naar hem toe. De mysticus hoeft niet naar een handlijnkunidge te gaan om te vragen wat er staat te gebeuren, hij is niet op zoek naar mensen die hem naar de mond praten, de mysticus hoeft geen horoscoop te raadplegen. Het gehele leven en alles waarnaar hij kijkt is het antwoord op zijn vraag. En als hij niet naar de objectieve wereld wil kijken dan hoeft hij alleen maar zijn ogen dicht te doen en het antwoord binnenin zichzelf te vinden. Het objectieve antwoord is in de uiterlijke wereld op hem aan het wachten en het antwoord vanuit de innerlijke stem is van binnen op hem aan het wachten. Hij heeft dus twee manieren tot zijn beschikking om een antwoord op zijn vraag te ontvangen. Verbaast het je dan nog als een mysticus zijn mond dichtdoet en jarenlang aan een stuk met niemand spreekt? Waarom zou hij met iemand praten? Wat zou hij moeten vragen? Er valt niets te vragen.

In verschillende tijdperken en in verschillende landen hebben mensen methoden gebruikt zoals willekeurig in de geschriften kijken om het antwoord op hun vraag te vinden of kaarten te raadplegen of in een theekopje kijken en dergelijke bijgeloven: alles wat ook maar iets bij hen oproept zoals het zien van een zwarte kat, een schildpad of een slang of het horen van het geluid van een bepaalde vogel die iets voorspelt. De mysticus heeft dit alles niet nodig. Alles geeft aldoor antwoorden op zijn vragen aan het geven. Het leven is zulk een mysterie dat er een moment aanbreekt waarop wij beginnen te zien dat elke handeling, alles wat er gaande is, een antwoord is op datgene wat er binnenin onszelf gaande is. Iemand is bijvoorbeeld op straat aan het lopen en is aan het nadenken over zijn zaak of over huiselijke aangelegenheden en plotseling wordt er ergens een paard weerspannig en maakt de koets kapot die het aan het trekken is en maakt de koetsier van streek. Nu zijn dit twee verschillende dingen. Degene die over iets aan het nadenken is en het paard waarmee hij niets te maken laat de koets kapseizen. Het is een totaal ander iets, maar tegelijkertijd is voor de mysticus alles met elkaar verbonden; er is geen omstandigheid die losgekoppeld is van een andere omstandigheid. Elke omstandigheid heeft een analogie, een relatie met een andere omstandigheid, omdat er voor de mysticus geen verdeeld leven bestaat; er bestaat slechts één leven, een Wezen en een mechanisme dat aan de gang is. En daarom is een mechanisme altijd aan de gang in relatie met een ander mechanisme. Hoe verschillend en losgekoppeld ze ook lijken te zijn, ze zijn niet losgekoppeld. Je moet dit alleen leren zien en dan wordt alles aan je geopenbaard. Maar teneinde dit te zien dien je eerst het mystieke oog te openen.

Wat voor vragen moet de mysticus stellen? Hoe grootser de mysticus, hoe minder vragen hij heeft. Hoe verder hij op het pad gaat, hoe minder zijn vragen worden. Want hoe meer vragen je hebt, hoe on-mystieker je bent, omdat vragen vaak geboren worden uit de rusteloosheid van de mind. De rusteloze mind wil ergens een antwoord vinden en wanneer er meer vrede komt worden de vragen minder. Hoe dichter je bij vrede komt, hoe minder je vragen zullen zijn. Door vrede te vinden, door licht te vinden, door harmonie en vreugde te vinden, worden vragen tot niets teruggebracht. Er is er niet langer de een of andere vraag. Zodra de mysticus deze fase heeft bereikt waarin er geen vragen zijn dan wordt hij zelf het antwoord op elke vraag.

Ik wilde ooit een vriend meenemen om mijn murshid te ontmoeten. Deze vriend was een zeer materialistische man, rusteloos, pessimistisch, twijfelend en sceptisch. En ik drong er elke dag bij hem op aan om mijn murshid te ontmoeten. ´Maar´, zo vroeg hij, ´wat kan hij voor me doen?´ Ik antwoordde: ´Je kunt hem iets vragen.´ Hij zei: ´Ik heb twintigduizend vragen te stellen, wanneer zou hij die kunnen beantwoorden?´ Ik zei: ´Je kunt een of twee van die twintigduizend vragen stellen, dat is al iets.´Nou goed,´zei hij, ´ik zal wel zien.´ En inderdaad kwam hij een tijdje later langs, maar zodra hij in de aanwezigheid van mijn murshid kwam vergat hij elke vraag en wist hij niet wat hij moest vragen. Hij zat er kalm bij, in de ban geraakt en ademde de atmosfeer van de aanwezigheid van de meester in; hij had geen verlangen een vraag te stellen. En na het samenzijn, toen we het huis van mijn murshid aan het verlaten waren, begon hij weer de behoefte te voelen om twintigduizend vragen te stellen, dit keer aan mij en toen ik hem vroeg waarom hij ze daar was vergeten antwoordde hij slechts: ´Ik begrijp niet waarom.´

Waar komen vragen vandaan? Heel vaak komen ze uit de rusteloosheid van de mind vandaan. En bevredigt een antwoord ze? Nooit. Tijdens mijn reizen ging ik drie keer naar San Francisco en elke keer zag ik een dame die me altijd dezelfde vraag stelde. En elke keer antwoordde ik haar en elke keer wanneer ik weer kwam stelde ze me dezelfde vraag. Dit betekende dat er vijftien jaar lang een vraag was en dat er vijftien jaar lang een antwoord was, maar dat antwoord werd nooit gehoord. Het ging het ene oor in en het andere oor uit; en de vraag bleef altijd bestaan. Een vraag is een levend wezen en dat wil niet sterven; het antwoord doodt het en daarom houden de goedgezinde zielen die de vraag wensen te koesteren het antwoord verre van zich, hoewel de vraag schreeuwt om een antwoord. Wees daarom niet verbaasd als iemand twintig jaar lang een vraag aan tweeduizend mensen vraagt en tweeduizend antwoorden krijgt. Dat betekent niet dat het antwoord dat hij krijgt hem niet tevredenstelt, het betekent slechts dat hij geen antwoord wil hebben. Hij wil alleen maar de vraag koesteren.