3. Suggestie via impressie en geloofsovertuiging

Het gebeurt ons vaak dat we ontdekken dat iemand die succesvol in het leven is geweest doorgaat met het hebben van succes en dat iemand die eenmaal heeft gefaald doorgaat met falen. Als je er vanuit een psychologisch gezichtspunt naar kijkt dan is de reden hiervoor dat de eerste persoon werd beïndrukt door zijn succes en hij daarom succes bleef hebben en dat de ander, die werd beïndrukt door zijn falen, door bleef gaan met falen omdat die impressie hem falen suggereerde. Het is echter niet vanwege het ongenoegen van God dat onfortuinlijke zielen doorgaan onfortuinlijk te zijn in alles wat ze doen; dat komt omdat de suggestie van tegenslag, van ellende, hen gedurende hun leven ellendig laat zijn.

Er was een rijke man die al zijn geld had verloren en arm was geworden, maar dat toch niet toe wilde geven. Hij zei: ´Nee, ik ben het niet verloren; ik heb het nog steeds ergens in mijn mind´. En in zes maanden tijd werd hij net zo rijk als van tevoren. Hij stond zich zijn falen niet als suggestie toe. En zo is het ook met je karakter. Vaak zegt iemand: ´Ik ben dom, ik kan niet denken´, en wanneer hij dat verscheidene malen heeft gezegd dan wordt hij vanzelf dom. Soms zegt hij het uit bescheidenheid, uit beleefdheid of uit voorkomendheid; maar deze deugd zal een zonde blijken. Ook hebben veel mensen via suggestie hun geheugen verloren. Wanneer ze iets zijn vergeten, wat voor een menselijk wezen heel gewoon is, herhalen zich bij zichzelf: ´Wat dom! Wat vergeetachtig van mijn kant!´ en als dat idee twee- of driemaal wordt herhaald dan verdiept dat hun vergeetachtigheid.

Er zijn veel terugvallen van deze soort, wanneer bijvoorbeeld iemand zegt: ´Wanneer ik me onder de mensen begeef dan word ik zenuwachtig, dan wordt ik timide. Wanneer mij gevraagd word te spreken of iets te doen dan kan ik dat niet´. Al deze zaken zijn suggesties. Napoleon hield er niet van om ´ik kan het niet´ te zeggen. Wanneer iemand zegt ´ik kan het niet´ dan heeft hij voor zichzelf een suggestie gecreëerd, dan heeft hij zijn macht om iets te volbrengen wat hij anders had kunnen volbrengen verzwakt. Jezelf toegeven ´ik heb geen kracht, ik heb geen macht, ik heb geen gedachte, ik heb geen intelligentie´ betekent alleen maar jezelf tegenwerken.

Vaak zeggen mensen die teleurgesteld zijn in de wereld: ´Mijn hart is koud geworden´, maar in feite zijn zij het zelf die aan zichzelf suggereren dat hun hart koud is geworden. Anderen kunnen zeggen: ´Ik kan niet langer liefhebben´, maar we zijn uit liefde voortgekomen, wij zijn de liefde zelf, we zijn gemaakt uit liefde; hoe kunnen we dan niet langer liefhebben? Al deze suggesties die ongewenst en dwaas zijn werken ons leven tegen. Vervolgens zijn er mensen die zich inbeelden dat niemand hen aardig vindt, dat iedereen hen haat, dat iedereen jaloers op hen is. Niemand haat hen, niemand vindt hen zelfs niet niet aardig, maar wanneer zo´n gedachte zich in hun eigen mind ontwikkelt dan reflecteert die als vanzelf zich op anderen en creëert die in hen de neiging om te haten en om niet aardig te vinden.

We zouden altijd in gedachten dienen te houden dat de mens niet door God is geschapen zoals hout door de houtbewerker wordt ingekerft, want de houtbewerker is anders dan het hout, maar dat de mens uit het zelf van God wordt geschapen; daarom bevindt alles wat zich in God bevindt zich in de mens. Al de verscheidene machten en kwaliteiten die we in het leven nodig hebben zijn bereikbaar als we hun bestaan in onszelf niet ontkennen. Wanneer we echter ontkennen dat zij in ons bestaan dan zal het leven ons als vanzelf van die gave beroven die van ons zelf is. Hoe kan iemand fortuinlijk zijn wanneer hij ervan overtuigd is en wanneer hij denkt dat alles wat hij aanraakt fout zal gaan? Hoe kan iemand bemind worden als hij in zijn hart de gedachte met zich meedraagt dat iedereen die hem ziet hem niet aardig vindt, hem haat, hem vermijdt, hem tegenwerkt? Niemand is zijn vijand behalve hijzelf; door zo´n houding word je je eigen ergste vijand.

Dit psychologische idee zou ons natuurlijk niet af dienen te houden van het cultiveren van het principe van bescheidenheid. Als iemand zonder geleerd te hebben, zegt: ´Ik ben geleerd´ dan betekent dat niet dat hij geleerd wordt. Als hij zonder die stem te bezitten zegt dat hij een tenor is dan maakt dat hem nog geen tenor. Als hij niet die kwaliteiten bezit dan zou hij die niet voor moeten wenden, hoewel hij erop mag anticiperen en ze mag verwachten. Hij zou niet moeten zeggen dat hij er geen recht op heeft; hij zou moeten zeggen: ´Ik heb recht op alles wat de deur tot vooruitgang opent´. Maar zodra iemand aan zichzelf toegeeft dat hij die kwaliteit, die intelligentie, die macht of die gave niet bezit dan jaagt hij zijn spirit die wereld uit.

Het volgende verhaal is een voorbeeld van bescheidenheid die samengaat met suggestie. Een slaaf genaamd Ayaz werd zo hoog bevoordeeld door de Sultan dat de Sultan hem tot zijn schatbewaarder maakte. De meest waardevolle juwelen en sieraden werden aan zijn zorg toevertrouwd. En degenen om de Sultan heen voelden zich boos bij de gedachte dat er een slaaf was verheven tot hun rang en dat hem zulk een vertrouwen werd geschonken. Zij waren altijd doende de Sultan te wijzen op de fouten in de slaaf. Op een dag zei de hoveling; ´Ayaz gaat elke dag naar de schatkamer, zelfs wanneer daar geen noodzaak toe is en soms verblijft hij daar urenlang. Hij steelt zeker waardevolle juwelen uit de schat´. De Sultan hoorde elke dag iets wat tegen Ayaz was gekeerd en tenslotte zei hij: ´Als dit werkelijk zo is dan zal ik dat met mijn eigen ogen gaan bekijken´. Hij ging op weg en liet een gaatje maken in de muur zodat hij kon zien en horen wat de slaaf daar deed. De Sultan stond buiten de kamer en keek naar binnen. Ayaz kwam de kamer binnen en deed de deur op slot. Als eerste opende hij de kist waarin de waardevolle juwelen van de Sultan werden bewaard; vervolgens pakte hij uit dezelfde kist iets wat hij daar bewaarde. Hij kuste het en drukte het tegen zijn ogen en vervolgens opende hij het pakketje. En wat was het? Het was de kleding die hij had gedragen toen hij als slaaf werd verkocht. Hij deed zijn hovelingkleding uit en deed die kleding aan en hij stond voor de spiegel en zei: ´Ayaz, herinner je je vandaag wat je gisteren was? Niets; een slaaf die de koning werd voorgeleid om verkocht te worden. De koning waardeerde iets in je; misschien verdien je dat niet. Maar probeer je best te doen om loyaal aan de koning te zijn die jou heeft gemaakt tot wat je nu bent en vergeet nooit de dag waarop je deze kleding droeg, opdat je niet je hoofd trots optilt boven de anderen uit die onder jou werken; en sta jezelf nooit toe dat je gevoel van dankbaarheid je verlaat, want voorspoed is altijd bedwelmend. Blijf zelf nuchter en dank God. Bid tot God om de Sultan een lang leven te bescheren en wees dankbaar voor alles wat je is gegeven´. Vervolgens trok hij zijn kleding uit en legde die terug in de kist, deed de deuren op slot en kwam naar buiten. De Sultan liep op hem af met open armen en zei: ´Ayaz, tot nu was jij de schatbewaarder van mijn juwelen, maar nu ben je de schatbewaarder van mijn hart. Je hebt me een les geleerd over hoe ik voor mijn Koning dien te staan, voor wie ik niets was en niets ben´.

Dit dient de houding te zijn. Het was geen suggestie van zijn ellende als slaaf, maar het was een suggestie van het besef dat hij vanuit die toestand tot zijn geëxalteerde positie was gekomen en ook dat hij moest bewijzen dat waardig te zijn. Wanneer we ons bewust worden van onze onwaardigheid, van onze beperkingen, dan is dan zeker behulpzaam voor ons, maar toch kan het ons slechts dan behulpzaam zijn als we erop hopen beter te worden. Maar als we daar stoppen dan kunnen we net zo goed voor eeuwig daar blijven. Wanneer iemand zegt dat hij te zwak is om wat beter te worden dan blijft hij waar hij is, maar wanneer hij aan zichzelf toegeeft: ´Ja, vandaag ben ik zwak, maar morgen zal ik beter zijn, ik zal beter mijn best doen`, dan is dat de juiste houding. We zouden nooit mogen toestaan dat het meesterschap dat zich binnen in ons bevindt afgestompt raakt door een gevoel van onkunde, want de essentie van het leven is hoop en wanneer we op het beste hopen dan zullen we het beste zijn; dat kan niet anders. Zonder hoop zijn is erger dan de dood. Het is beter te sterven dan om de hoop te verliezen.

We zijn in staat iets te doen als we ervoor kiezen een poging te wagen. De moeilijkheid is dat we er vaak niet voor kiezen om de poging te wagen. En waarom niet? Omdat we er niet in geloven. Geloof is iets wat over het algemeen in de mens ontbreekt; hij gelooft niet. Een ander interessant iets is het volgende: veronderstel dat er tien mensen in meditatie zouden zitten en dat de Voorzienigheid hen een gunst toestond – om om zoveel weelde te vragen als ze maar wilden. Zullen ze alle tien dan om dezelfde hoeveelheid vragen? Nee, omdat er nog geen twee het eens zullen worden over hoeveel er verworven kan worden. De een zal om honderd vragen, de ander om duizend en een derde om een miljoen en een vierde zal niets vragen omdat hij niet gelooft dat er wat te verwerven valt.

Hoewel de rivier met helder water aan het stromen is zullen de verschillende mensen die ernaar toe gaan niet allemaal niet staat zijn dezelfde hoeveelheid water te verwerven. Degene die een glas bezit zal een glas vol water nemen, een ander die een grote aarden kruik bezit zal een grote aarden kruik vol water nemen, een derde die een rubberen zak bezit zal die vullen en degene die een tank met zich mee heeft gebracht zal een tank vol nemen. Maar niemand zal dezelfde hoeveelheid als een ander nemen. En zo is het met ons allemaal in ons leven; wat we verwerven is wat onze geloofsovertuiging ons toestaat te verwerven, of dat nu weelde of deugd, macht of rang of spiritualiteit is. Wat onze geloofsovertuiging ons niet toestaat te verwerven verwerven we niet; dat kunnen we niet verwerven. Het is moeilijk te zeggen in welke mate onze geloofsovertuiging ons toestaat te verwerven, want we leven in deze wereld van beperking en we kunnen niet verder geloven dan wat we kunnen zien. Wat ons afhoudt van geloven is dat we beïndrukt zijn door de beperkingen om ons heen en dat we nooit denken aan of geloven in iets wat anders is dan wat we zien.

Hoe kun je geloof krijgen? Dit is de moeilijkste vraag die iemand kan stellen; want dat kan niet geleerd worden, dat kan niet onderricht worden, dat is een genade van God. Geloofsovertuing is in essentie hetzelfde als geloof, maar alleen wanneer geloofsovertuiging een overtuiging is geworden verandert die in geloof. Ik herinner me dat mijn murshid tijdens dat hij me zegende deze wens tegen me zei: ´Moge je geloof versterkt worden´. Als jongeman dacht ik: ´Is dat alles wat hij tegen me zegt en niet “Moge je geïnspireerd of verlicht of voorspoedig worden” of iets anders?´ Maar als ik er nu over nadenk dan weet ik dat in die zegening alles vervat zat. Wanneer geloofsovertuiging versterkt wordt dan is er alles; alles wat we in het leven ontberen komt vanwege een gebrek aan geloofsovertuiging. Maar nogmaals, het is niet iets wat je kunt leren of onderrichten of dat je iemand anders kunt geven; dit komt voort uit de genade van God.

Een geloofsovertuiging bevestigen is nog heel wat anders dan werkelijk te geloven. Velen zullen zeggen dat ze geloven, maar slechts weinigen zullen werkelijk geloven. Ja, er zijn momenten waarop iemand in de ban van geloof is, maar er zijn andere momenten waarop hij in de ban van ongeloof is. Als deze toestand verdwijnt en er een gelijkmatige stroom van geloof komt dan bereikt die ziel volmaaktheid, net zoals een rivier de zee bereikt.