Poëzie (1)

In poëzie wordt het ritme van de dichter uitgedrukt. Er zijn momenten in het leven van ieder menselijk wezen waarop de ziel zich ritmisch voelt en op zulke momenten beginnen kinderen, die voorbij alle conventies van het leven zijn, te dansen of te praten met woorden die rijmen, of frasen te herhalen die op elkaar lijken en met elkaar in harmonie zijn. Het is een moment van het ontwaken van de ziel. De ziel van een persoon kan vaker ontwaken dan die van een ander, maar in het leven van iedereen zijn er zulke momenten van ontwaken en de ziel die begiftigd is met het uitdrukken van gedachten en ideeën laat vaak haar gave in poëzie zien.

Onder alle waardevolle dingen van deze wereld is het woord het meest edele. Want in het woord kan men een licht vinden dat juwelen en sieraden niet bezitten; een woord kan zo veel leven bevatten dat het de wonden van het hart kan helen. Daarom is poëzie waarin de ziel wordt uitgedrukt net zo levend als een menselijk wezen. De grootste beloning die God de mens schenkt is welbespraaktheid en poëzie en dit is niet overdreven; want de gave van poëzie mondt in de loop van de tijd uit in profetie.

Er bestaat een Hindi-idee wat die heel goed uitlegt en dat is dat het voertuig van de godin van leren welbespraaktheid is. Velen leven en weinigen denken, en onder degenen die denken zijn er nog minder die zich uit kunnen drukken. Dan is de impuls van hun ziel onderdrukt, want in de uitdrukking van de ziel wordt het goddelijke doel vervuld en poëzie is de voltooiing van de goddelijke impuls om iets uit te drukken.

Het is waar dat er ware poëzie en valse poëzie is, net zoals er ware muziek en valse muziek is. Iemand die veel woorden en frasen kent kan ze samenvoegen en iets op mechanische wijze arrangeren, maar dat is geen poëzie. Als het poëzie, kunst of muziek zou zijn dan zou het leven moeten suggereren; en het kan alleen maar leven suggereren als het uit de diepste impuls van de ziel komt; als het dat niet doet, dan is het dood. Er zijn versen van de grote meesters uit verschillende perioden die de zwiepende wind van destructie hebben weerstaan; zij blijven tijdloos. De voortduring van hun woorden lag in het leven dat erin was gestoken. Bomen die het langst leven hebben de diepste wortels, en zo is het ook met levende versen. We lezen ze alleen op dezelfde manier als waarop we naar bomen kijken, maar als we zouden kunnen zien waar de wortels van deze versen zouden zijn dan zouden wij hen in de ziel, in de spirit vinden.

Wat laat de ziel tot dit ritme dat poëzie voortbrengt ontwaken? Het is iets wat in de dichter die aanleg die liefde wordt genoemd raakt. Want met liefde komt harmonie, schoonheid, ritme en leven. Het lijkt erop alsof al wat goed, mooi en de waarde van het verwerven waard is, is gecentreerd in die ene vonk die in het hart van de mens is verborgen. Als het hart spreekt over zijn vreugde, zijn zorg, is dat alles interessant en aantrekkelijk. Het hart vertelt geen leugen; het vertelt altijd de waarheid. Door liefde wordt het oprecht en door middel van een oprecht hart manifesteert ware liefde zich. Men kan in een gemeenschap leven waar altijd amusement, vermaak, genot en schoonheid is; men kan dat leven twintig jaar lang leiden; maar op het moment dat men de beweging in de diepte van zijn hart beseft, voelt men dat die twintig jaar niets zijn geweest. Een moment van leven met een levend hart is meer waard dan honderd jaar van leven met een hart dat dood is.

We zien veel mensen in deze wereld die elke luxe en elk gemak en alles wat ze nodig hebben bezitten, en toch leiden zij een leeg leven. Hun leven kan ongelukkiger zijn dan van iemand die honger lijdt. We moeten meer medelijden hebben met degene van wie de ziel honger lijdt dan met degene van wie het lichaam honger lijdt; want degene van wie het lichaam honger lijdt leeft nog, maar degene van wie de ziel honger lijdt is dood. Degenen die de grootste inspiratie hebben getoond en die edele woorden van wijsheid aan de wereld hebben gegeven waren de boeren die de grond van hun hart aan het ploegen waren. Dit is de reden waarom er zo weinig dichters in deze wereld zijn. Want het pad van de dichter is tegengesteld aan het pad van de wereldse mens. De ware dichter droomt, ofschoon hij op deze aarde bestaat, van verschillende werelden waarvan hij zijn ideeën krijgt. De ware dichter is tegelijkertijd een ziener, want anders zou hij niet de subtiele ideeën voort kunnen brengen die het hart van zijn luisteraars raken. De ware dichter is een liefhebber en aanbidder van schoonheid. Als zijn ziel geen indrukken van schoonheid zou ontvangen dan zou hij dit niet via zijn poëzie naar buiten kunnen brengen.

Wat stimuleert de gave in iemand die is geboren met de gave van poëzie? Is het plezier of is het pijn? Niet plezier; plezier bevriest de gave. De ziel van de gevoelige dichter moet door pijn gaan in zijn leven. Men kan zich dan afvragen of het wijs zou zijn pijn op te zoeken als men een goede dichter wil zijn. Maar dit zou hetzelfde zijn als denken dat huilen een deugd is als iemand zichzelf pijn doet en een beetje huilt. Wie kan er met een levend hart in deze wereld leven zoals die is en niet lijden en pijn ervaren? Wie moet er met enige neiging tot gevoel, tot sympathie, tot liefde, niet door pijn heen gaan? Wie zou met enige oprechtheid in zijn aard dagelijks de onoprechtheid, valsheid en wreedheid van de menselijke natuur kunnen ervaren en toch lijden kunnen vermijden? Bij elke stap die de dichter zet zal de dichter lijden tegenkomen. Een dichter begint met de aanbidding van schoonheid, en zijn talent is er de oorzaak van dat hij natuurlijk ertoe neigt om tranen te storten over de teleurstellingen die hij in het leven tegenkomt. Wanneer hij die fase voorbij is komt er een andere fase en begint hij te glimlachen en zelfs on de wereld te lachen.

Hoe verder iemand vordert in het leven, hoe meer het leven dingen aanbiedt die iemand een goede reden kunnen geven om zich te vermaken en te amuseren. En het eerste wat iemand kan laten glimlachen is zien hoe iedereen achter zijn eigen belangen aan rent: hoe een mens zijn weg vindt langs slingerende paden, hoe hij een ander neerslaat opdat hij zelf verder gaat, hoe hij een ander van achteren duwt, en hoe hij de volgende tot zwijgen brengt. Is er iets wat wij niet in de menselijke aard kunnen vinden? Bijten, slaan en vechten, het is er allemaal. Alles wat zich in de dierlijke aard bevindt, bevindt zich ook in het menselijk wezen; de mens overtreft het dier zelfs. Dit alles echter laat iemand glimlachen; het gelach komt naderhand wanneer men kan zien waar het allemaal toe leidt. Als men in staat is alle verscheidene eindes te zien, zal er uiteindelijk gelach zijn.

In deze periode van de vooruitgang van de dichter veranderen medelijden, gevoel en de sympathie die hij al voelde in glimlachen en gelach. Het is net als iets wat binnenstebuiten wordt gekeerd. Het medelijden en het storen van tranen die eerst aan de buitenkant waren, bevinden zich nu aan de binnenkant; en aan de buitenkant is de glimlach en de lach. Dus beide bestaan tegelijkertijd: gelach of een glimlach om de lippen en medelijden in het hart. Wanneer de dichter lacht, huilt tegelijkertijd zijn hart; dat is zijn aard.

De dichter stijgt boven de tranen uit als hij er genoeg heeft vergoten. Dit betekent niet dat hij kritisch wordt, dat hij spottende opmerkingen maakt naar het leven toe, maar dat hij de grappige kant van de dingen ziet en dat het hele leven, dat hij eerst als een tragedie zag, hem nu een komedie toeschijnt. Deze fase is na zijn momenten van grote pijn en lijden een troost voor hem van boven; maar dan komt er toch een andere fase waarin hij nog hoger opstijgt, waar hij het goddelijke element ziet werken in alle namen, in alle vormen, waar hij zijn Geliefde begint te herkennen in alle namen en vormen.

Deze ervaring in het leven van een dichter is als de vreugde in het leven van een jonge liefhebber. Het initieert een ander periode in zijn leven. Hoe zijn omstandigheden ook zijn, rijk of arm, in luxe of in armoede, hij is nooit zonder zijn Geliefde. Zijn goddelijke Geliefde is altijd in zijn aanwezigheid. Als hij in deze fase belandt dan heeft hij medelijden met de liefhebber die slechts een beperkte geliefde heeft om te aanbidden, lief te hebben; want nu is hij beland in een fase waarin hij, alleen of in een menigte, in het Noorden of in het Zuiden, in het Westen of in het Oosten, op aarde of in de hemel, altijd in de aanwezigheid van zijn Geliefde is.

En als hij nog een stap verder gaat dan wordt het voor hem moeilijk zijn emotie, zijn impuls in poëzie uit te drukken. Want dan wordt hij zelf poëzie. Wat hij voelt, wat hij denkt, wat hij zegt, wat hij doet, is allemaal poëzie. In deze fase raakt hij dat ideaal van eenheid dat alle dingen in een verbindt; maar om deze fase te bereiken moet de ziel zo rijp worden dat zij in staat is er van te genieten. Want een kinderziel zou niet in staat zijn van dit bijzondere bewustzijn van al-eenheid te genieten. Vanaf deze tijd zal men in de poëzie van de dichter glimpen van profetische uitdrukking vinden. Dan is het niet alleen de schoonheid van de woorden en hun betekenis, maar zijn woorden worden verlichtend en zijn versen worden levenschenkend. Er zijn zielen op deze wereld die vroom zijn, die wijs zijn, die spiritueel zijn; maar onder hen is degene die in staat is zijn realisatie van het leven, van de waarheid, uit te drukken niet alleen een dichter maar ook een profeet.