De poëzie van Jelal-ud-Din Rumi heeft de grootste indruk op de mensheid gemaakt. In het begin werd hij geïnspireerd door Farid-ud-Din-Attar. Ofschoon Jelal-ud-Din Rumi een hoogopgeleid man was, die de gave van het spreken had, was zijn ziel toch aan het wachten op een verlichting die in zijn latere leven kwam. Toen kwam Shams-e Tabrèz, een derwisj, zijn leven binnen, een man in vodden, die geen geleerde kwalificaties vertoonde die door de wereld worden erkend, maar die toch in afstemming verkeerde met het oneindige en die, om in religieuze termen te spreken, het koninkrijk van God had bereikt.
Deze man kwam toevallig naar het huis van Rumi, die hem zoals hij gewend was welkom heette. Rumi was bezig aan een manuscript en het eerste wat Shams-e Tabrèz deed was dat manuscript weggooien. Rumi keek hem verwonderd aan. Shams-e Tabrèz zei: ´Heb je niet genoeg gelezen en gestudeerd? Bestudeer nu het leven in plaats van een boek!´
Rumi luisterde respectvol naar de woorden van Shams-e Tabrèz die zei: ´Al die dingen die van belang lijken, wat zijn ze op de dag dat jij vertrekt? Wat is rang, wat is macht, wat is positie? Een veel groter probleem is wat er met jou mee zal gaan, want de oplossing van dat probleem zal jou tot de eeuwigheid voeren. De problemen van deze wereld die kun je oplossen en oplossen en toch komt er nooit een einde aan. Wat heb je begrepen over God, over de mens? Welke relatie heb je gevonden tussen de mens en God? Als je God aanbidt, waarom aanbid je Hem dan? Wat is beperking, wat is perfectie? Hoe kan men daarnaar zoeken?´
Na die gesprek realiseerde Rumi zich dat niet het leren maar het leven van de kennis telt. Want hij had veel gelezen en hij had veel gedacht, maar hij zag plotseling dat wat van belang is niet het praten over is maar het zijn. Toen hij zich dit realiseerde en nadat Shams-e Tabrèz was weggegaan, schreef hij een vers: ´De Koning van de aarde en van de hemel, over wie de mensen hebben gesproken, heb ik vandaag in de vorm van een mens gezien´. Want hij zag hoe ruim het hart van een mens kan zijn, hoe diep de ziel van de mens geraakt kan worden en hoe hoog de spirit van de mens kan reiken.
Rumi volgde toen deze derwisj. En iedereen in zijn familie en ook zijn vrienden waren er tegen, omdat een mysticus voor gewone mensen een raar individu is die niet van deze wereld is en van wie de ideeën ongebruikelijk zijn. De taal van de mysticus is nogal anders; zijn manieren zijn vreemd; zijn ideeën corresponderen niet met de ideeën van de praktische mens. Zij dachten natuurlijk dat Rumi achterwaarts in plaats van voorwaarts ging.
Rumi moest zijn baan opzeggen en zwierf van stad tot stad met Shams-e Tabrèz. Nadat hij enige maanden Shams-e Tabrèz had gevolgd terwijl iedereen hem veroordeelde om deze handelwijze, verdween de Meester op een dag. Dit liet Rumi zeer bezorgd achter; aan de ene kant had hij zijn positie en zijn werk opgegeven en aan de andere kant had de leraar die hij volgde hem verlaten. Maar dit was zijn initiatie; voor Rumi was dit de geboorte van zijn ziel. Vanaf dat ogenblik keek hij vanuit een heel ander gezichtspunt naar het leven.
Het gevolg van deze indruk was dat Jelal-ud-Din Rumi gedurende een lange tijdsperiode een soort extase ervoer en tijdens deze extase schreef hij de Diwaan van Shams-e Tabrèz. Want als gevolg van de eenheid die hij had bereikt met het hart van zijn leraar begon hij alles wat zijn leraar had gedacht en waar hij over had gesproken, te zien; en om die reden noemde hij het niet zijn boek, maar hij noemde het het boek van zijn leraar. En zijn hart dat zo aandachtig naar zijn meester had geluisterd werd een reproducerende en opnemende machine. Alles wat er ooit was gesproken begon zich te herhalen en Rumi beleefde een wonderbaarlijke verheffing, een grote vreugde en exaltatie. Om deze exaltatie volledig te maken begon Rumi gedichten te schrijven en de zangers zongen die gewoonlijk; en wanneer Rumi deze mooie gedichten hoorde zingen door de zangers met hun rabab, het Perzische muziekinstrument, ervoer hij het stadium dat bij de Yogi´s bekend is als Samadhi en dat in het Perzisch Wajad wordt genoemd.
De mens van tegenwoordig is zo materieel geworden dat hij bang is voor elke andere ervaring dan die van zijn zintuigen. Hij gelooft dat slechts hetgeen hij door middel van zijn zintuigen kan ervaren een ware ervaring is en hetgeen niet door middel van de zintuigen wordt ervaren iets onevenwichtigs is, iets om bang voor te zijn; het betekent in het diepe te springen, iets abnormaals, op zijn minst een onbetreden pad. De mens is vaak bang om in trance te raken en denkt dat degenen die dat soort dingen meemaken fanatici zijn die gek zijn geworden. Maar dat is niet zo. Het denken hoort bij de mind, het voelen bij het hart. Waarom zou iemand geloven dat denken juist is en voelen verkeerd?
Alle verscheidene ervaringen van meditatieve mensen bestaan uit denken en voelen, maar de dichter die inspiratie ontvangt ervaart een vreugde die anderen niet kunnen ervaren. Het is een vreugde die samenhangt met inspiratie en de dichter weet dat. Een componist is nadat hij zijn muziek heeft gecomponeerd vervuld van een bepaalde vreugde, een bepaalde verheffing die anderen niet kennen. Wordt een dichter of componist hierdoor gek? Integendeel, hij wordt completer. Hij ervaart een ruimer, dieper, scherper en voller leven dan het leven dat anderen leiden. Aan een leven van sensatie ontbreekt de ervaring van exaltatie. Zelfs religieuze gebeden, rituelen en ceremonies waren bedoeld om exaltatie op te roepen want het is een van de behoeften van het leven; exaltatie is net zo noodzakelijk, of misschien nog meer dan dat, als de cultivatie van het denken.
Rumi had vele discipelen die door hem gegidst wilden worden. Door zijn diepe zorgen en verbijstering bereikte hij een ander gezichtspunt; zijn visie werd anders. In die tijd schreef hij zijn meest waardevolle werk, dat in alle landen van het Oosten wordt bestudeerd: het heet Masnavi-i Ma´navi, en is op zichzelf een levend geschrift dat talloze zielen heeft verlicht. Het heeft de oprechte zoeker zo ver geleid als waar hij in staat was te gaan en toch is het zo eenvoudig; er is geen complexiteit, er zijn geen dogma´s, geen principes, geen groot moreel onderricht, geen uitdrukkingen van vroomheid. Wat hij heeft geschreven is de wet van het leven en hij heeft die wet uitgedrukt in een soort woord-beeld.
In dit werk heeft Rumi geprobeerd de mystieke visie te laten zien en om in dichtvorm uit te leggen wat de profetische missie betekent. In de Westerse wereld hebben velen nooit echt nagedacht over het onderwerp van de profeet en zijn werk in de wereld. Wat ze weten over profeten is slechts dat wat in het Oude Testament wordt verteld over degenen die de wereld voorbereidden op de boodschap van Jezus Christus. Maar wat Rumi wenste uit te leggen over het profeet-schap was de betekenis van de woorden van Jezus: ´Ik ben Alpha en Omega´. Rumi wenste uit te drukken dat de Ene die de eerste en de laatste was, is en altijd zal zijn en dat we Hem niet tot een bepaalde periode van de geschiedenis moesten beperken.
Vervolgens legt Rumi uit dat de woorden van de profeet de woorden van God Zelf zijn; hij neemt als voorbeeld de fluit gemaakt van riet die aan een kant open is terwijl de andere kant zich in de mond van de musicus, de speler, bevindt. Hij wilde laten zien dat aan het ene uiteinde van de fluit de lippen van de profeet zijn en dat aan het andere uiteinde de stem van God te horen is. Want de Moslims hebben nooit de boodschap gegeven door de Profeet de boodschap van Mohammed genoemd; zij spreken altijd over Kalam-ullah, wat Woord van God betekent. De persoon van de Profeet wordt niet genoemd en dat is waarom de Moslims hun religie nooit Mohammedanisme noemen, maar Islam, of ´vrede´. Zij zijn zelfs beledigd wanneer iemand hun religie de Mohammedaanse religie noemt; zij zeggen: ´De Profeet was het instrument waardoor God Zichzelf heeft uitgedrukt, God is in staat om door elk instrument te spreken; alles is Zijn instrument. Het is de spirit van God die te berde gebracht moet worden´.
De originele woorden van Rumi zijn zo diep, zo perfect, zo roerend, dat wanneer iemand ze herhaalt honderden en duizenden mensen tot tranen geroerd worden. Zij kunnen er niets aan doen dat zij het hart binnendringen. Dit toont aan hoezeer Rumi zelf was bewogen om in staat geweest te zijn zulke levende woorden de vrije loop te laten. Velen wilden hem als een profeet zien, maar hij zei: ´Nee, ik ben geen profeet, ik ben een dichter´. Toen Hafiz over Rumi schreef, zei hij: ´Ik ben niet in staat om over de gedichten van Rumi te schrijven. Wat ik kan zeggen is dat hij geen profeet is, maar hij is degene die het Heilige Boek bracht´. Met andere woorden, hij wilde eigenlijk zeggen dat hij in feite een profeet was.
Geen andere dichter van Perzië heeft zo´n wonderlijk beeld van metafysica, van het pad van evolutie en van de hogere realisatie geschetst als Rumi, ofschoon de vorm van zijn poëzie niet zo mooi is als die van Hafiz. Terwijl hij verklaart over de ziel, zegt Rumi: ´De melodieuze muziek die als een roep uit het hart van de rietfluit komt, brengt jou een boodschap: de fluit wil zeggen: “Ik ben weggerukt van de stam waar ik toe behoorde, ik werd losgesneden van die stam en er werden verscheidene gaten in mijn hart geboord. En dit maakt me bedroefd; en mijn roep doet een beroep op elk menselijk wezen´. Met de fluit bedoelt hij de ziel; de ziel die losgerukt is van haar oorsprong, van de stam, de stam die God is. En de constante roep van de ziel, of zij zich hier nu van bewust is of niet, is om die stam weer te vinden waarvan zij is losgesneden. Het is dit verlangen dat degenen die niet begrijpen interpreteren als een gebrek aan weelde, positie of wereldlijke ambities; maar degenen die begrijpen vinden de ware betekenis van deze hunkering en dat is om dichterbij de Bron te komen, net als het riet ernaar verlangt zijn stam te vinden.
Het verschil tussen het werk van Jelal-ud-Din Rumi en het werk van de grote Hafiz van Perzië is dat Hafiz het uiterlijke leven heeft geschilderd, terwijl Rumi het innerlijke leven heeft geschilderd. En als ik de drie grootste dichters van Perzië zou moeten vergelijken dan zou ik Sa´adi het lichaam, Hafiz het hart en Rumi de ziel van de dichter willen noemen.