Perzië heeft altijd grote dichters gekend en is altijd het land van poëzie genoemd; op de eerste plaats omdat de Perzische taal zo geschikt voor poëzie is, maar ook omdat elke Perzische poëzie een vleugje mystiek heeft. De literaire waarde van de poëzie maakt het slechts tot poëzie; maar wanneer er een mystieke waarde aan wordt toegevoegd dan maakt dit de poëzie tot profetie. Het klimaat en de atmosfeer van Perzië zijn ook zeer behulpzaam geweest voor de poëzie en de zeer verbeeldingsrijke aard van het volk heeft hun poëzie rijk gemaakt. Wanneer de verbeeldingskracht geen uitzicht op uitbreiding heeft dan sterft de poëzie altijd en overal en neemt het materialisme toe.
Er is geen dichter op de wereld die niet ook een mysticus is. Een dichter is bewust of onbewust een mysticus, want niemand kan zonder inspiratie poëzie schrijven en wanneer een dichter de diepste diepte van de geest raakt, geraakt door een of ander aspect van het leven, dan brengt hij een gedicht voort zoals een duiker een parel voortbrengt.
In deze tijd van materialisme en steeds maar toenemende commercialisering lijkt de mens zijn manier van inspiratie te zijn verloren. Tijdens mijn reizen door mij door een welbekende schrijver gevraagd of het echt waar was dat er zoiets als inspiratie bestond. Dit gaf me een indruk van hoe ver heden sommige schrijvers en dichters af staan van inspiratie. Het materialisme van deze tijd is hier schuld aan; als iemand een neiging tot poëzie of muziek heeft dan is zijn eerste gedachte zodra hij iets heeft opgeschreven: ´Zal het wel of niet aanslaan? Wat zal de praktische waarde ervan zijn?´ En in het algemeen is wat aanslaat datgene wat de gemiddelde mens aanspreekt. Op deze manier gaat de cultuur bergafwaarts in plaats van bergopwaarts.
Wanneer de ziel van de dichter bedwelmd is door de schoonheid van de natuur en de harmonie van het leven, wordt zij aangezet tot dansen; en de uitdrukking van de dans is poëzie. Het verschil tussen geïnspireerde poëzie en mechanisch schrijven is zo groot als het verschil tussen waar en vals. Gedurende een lange tijd hebben de dichters van Perzië een prachtige schat aan gedachten voor de mensheid achtergelaten. Jelal-ud-Din Rumi heeft in zijn Masnawi het mysterie van een diepe openbaring onthuld. In het Oosten wordt zijn werk net zo heilig beschouwd als de heilige geschriften. Zij hebben talloze zielen verlicht en de bestudering van zijn werk kan gerekend worden tot de hoogste graad van cultuur.
De dichter is een schepper en hij schept ondanks alles wat hij tegenkomt; hij schept een eigen wereld. En hierdoor stijgt hij uit natuurlijk uit boven die sfeer waarop slechts datgene wat zichtbaar en tastbaar is als waar wordt beschouwd. Wanneer hij tot de zon zingt, wanneer hij naar de maan glimlacht, wanneer hij tot de zee bidt en wanneer hij naar de planten, bossen en het leven in de woestijn kijkt, communiceert hij met de natuur. In de ogen van een gewoon iemand heeft hij veel verbeeldingskracht, droomt hij, is hij een ziener; zijn gedachten lijken zich in de lucht te bevinden. Maar als iemand de dichter zou vragen wat hij van deze anderen denkt zou hij zeggen dat zij die niet kunnen vliegen op de grond blijven. Het is natuurlijk dat wezens die op de aarde lopen niet altijd in staat zijn te vliegen; degenen die in de lucht vliegen moeten vleugels hebben en onder de menselijke wezens zal iemand datzelfde verschil tegenkomen, want in menselijke wezens bevinden zich alle dingen.
Er zijn zielen als bacteriën en wormen, er zijn zielen als dieren en vogels, en er zijn ook zielen als djinns en engelen. Onder menselijke wezens kunnen zij allemaal worden gevonden: zij die tot de aarde behoren, zij die in de hemel vertoeven en zij die in de diepe diepten vertoeven.
Zij die in staat zijn omhoog te zweven door de kracht van hun verbeeldingskracht zijn levende dichters geweest. Wat zij zeiden was niet allleen een bewering, het was muziek; het had niet alleen ritme, maar het bezat ook een toon. Het maakte hun ziel aan het dansen en het zou iedereen aan het dansen maken die hun poëzie hoorde. Dus daagt Hafiz van Shiraz de hoogwaardigheidsbekleders, vrome mannen van zijn land, uit als hij zegt: ´Vrome vrienden, jullie zouden je waardigheid vergeten wannneer jullie het lied zouden horen dat uit mijn gloeiende hart komt´. En dit soort zielen hebben de hoogste grens van het leven bereikt zodat zij in staat zijn geweest enige waarheid mede te delen door een interpretatie te geven van de menselijke natuur en de innerlijke wet van het leven.
Het is iets anders met de Perzische dichters die gedichten hebben gemaakt omwille van roem of eer of bekendheid, of omwille van de goedkeuring van anderen; want dat zijn zaken en geen poëzie. Poëzie is een kunstvorm, een kunstvorm van de bovenste plank. De communicatie van de dichter met de natuur brengt hem er op het einde toe met zichzelf te communiceren en door die communicatie graaft hij dieper en dieper, van binnen en van buiten, overal met het leven communicerend. Deze communicatie brengt hem in een toestand van extase, en in zijn extase is zijn gehele wezen vervuld van vreugde; hij vergeet de zorgen en angsten van het leven, hij stijgt uit boven de lof en de blaam van deze aarde en de dingen van deze wereld worden minder belangrijk voor hem. Hij staat op de aarde maar staart naar de hemelen; zijn zienswijze op het leven wordt ruimer en zijn zicht scherp. Hij ziet dingen waarin niemand anders in is geïnteresseerd, die niemand anders ziet.
Dit leert ons dat wat hemel of paradijs genoemd kan worden niet ver van de mens is verwijderd. Het is altijd vlak bij hem in de buurt, als hij er maar naar wilde kijken. Ons leven is waar we naar kijken. Als we naar het juiste kijken is het juist; als we naar het verkeerde kijken is het verkeerd. Ons leven is volgens onze eigen attitude gemaakt en dat is waarom de poëet bewijst zichzelf genoeg te zijn, naast onverschillig en onafhankelijk; deze kwaliteiten worden als vleugels voor hem om opwaarts te vliegen. De dichter bevindt zich in dezelfde positie als ieder ander met betrekking tot de angsten en zorgen die het leven brengt, de zorgen en moeilijkheden dat iedereen temidden van de wereld voelt, en toch stijgt hij boven deze dingen uit zodat zij hem niet raken.
De dichter is ongetwijfeld gevoeliger voor de zorgen en de moeilijkheden van het leven dan een gewoon persoon. Als hij zich alles aan zou trekken wat er naar hem toe kwam, al die knarsende invloeden die zijn gemoedsrust verstoorden, alle ruwe kanten van het leven waar iedereen tegenaan moet wrijven, zou hij niet door kunnen gaan; maar als hij aan de andere kant zijn hart zou verharden en het minder gevoelig zou maken dan zou hij zijn hart ook sluiten voor de inspiratie die komt als poëzie. Daarom is degene die met het leven in en buiten zich communiceert open voor alle invloeden, aangenaam of onaangenaam, en is hij zonder bescherming opdat hij de deuren van zijn hart opent en opdat hij gevoelig blijft; zijn enige vlucht uit alle verwarringen van het leven is er bovenuit te stijgen.
De profetische boodschap die door Zarathoestra aan het volk van Perzië werd gegeven was van begin tot eind poëtisch. Het is zeer interessant om te zien dat Zarathoestra in zijn geschriften en gedurende zijn gehele leven heeft getoond hoe een dichter van de aarde naar de hemel opstijgt. Het geeft ons een idee hoe Zarathoestra met de natuur communiceerde, met haar schoonheid en hoe hij bij elke stap die hij zette de diepten van het leven dieper en dieper raakte. Zarathoestra gaf vorm aan zijn religie door de schoonheid in de natuur te prijzen en door de bron van zijn kunstvorm, de schepping zelf in de Kunstenaar die zich achter alles bevindt, te vinden.
Welke vorm van aanbidding onderrichtte hij? Hij onderrichtte dezelfde aanbidding waarmee hij zijn poëzie begon en waarmee hij het beëindigde. Hij zei tegen zijn leerlingen: ´Ga voor de zee staan, kijk naar de grootte ervan, buig er voor, voor zijn bron en doel´. Hij zei tegen hen: ´Kijk naar de zon, en zie wat voor een vreugde die brengt. Wat bevindt zich er aan de achterkant ervan? Waar komt hij vandaan? Denk aan zijn bron en doel en hoe jij je daarnaar op weg bevindt´. De mensen dachten toen dat het een zonneverering was, maar dat was het niet; het was de aanbidding van licht dat de bron en het doel van alles is. Dat de communicatie van binnen en van buiten soms zo voorbij de reikwijdte van het zicht van de dichter ging dat het boven het begrip van de gewone mens uit ging.
Toen de Sjah van Perzië zei dat hij het fijn zo vinden dat de geschiedenis van zijn land opgeschreven zou worden, omdat er toentertijd nog geen bestond, zei Firdausi, een geïnspireerd en intuïtief dichter: ´Ik zal het opschrijven en naar u toe brengen´. Hij begon te mediteren, richtte zijn zoeklicht zo ver als mogelijk was naar het verleden en voor de afgesproken tijd was hij in staat het boek voor te bereiden en het naar het hof te brengen. Er wordt gezegd dat de spirituele kracht van die dichter zo groot was dat wanneer iemand aan het hof een spottende opmerking maakte bij het idee dat iemand in staat zou zijn zover terug in de tijd te gaan, hij naar hem toe ging, zijn hand op zijn voorhoofd legde en zei: ´Kijk nu!´ En de man zag met eigen ogen datgene wat in het boek was opgeschreven.
Dit is menselijk; het is niet bovenmenselijk, ofschoon er zelden voorbeelden van worden gevonden; want in het leven van elk menselijk wezen, vooral van degene die zuiver van hart, liefhebbend, sympathiek en goed is, worden het verleden, het heden en de toekomst tot een bepaalde hoogte gemanifesteerd. Als het innerlijke licht van iemand teruggeworpen wordt als een zoeklicht zou het veel verder kunnen gaan dan de mens kan begrijpen. Sommigen moeten deze gave ontwikkelen, maar anderen zijn ermee geboren; en onder degenen die ermee zijn geboren vinden we er sommigen die misschien tien of twaalf jaar van te voren weten wat er gaat gebeuren. Daarom is een dichter iemand die zijn ziel op het verleden kan richten en ook zijn licht op de toekomst kan werpen en datgene helder te maken wat nog niet is gebeurd maar wat van te voren is gepland en al in het abstracte bestaat.
Zulke poëzie wordt bezielende poëzie. Door zo´n poëzie kunnen de ingewikkelde aspecten van de metafysica worden onderricht. Alle Upanishaden van de Veda´s zijn in dichtvorm geschreven; de soera´s van de Koran en de geschriften van Zarathoestra zijn allemaal in dichtvorm geschreven. Al deze profeten, in welke tijd ze ook kwamen, brachten de boodschap in dichtvorm.
De ontwikkeling van de poëzie in Perzië vond plaats in een tijd dat er een groot conflict heerste tussen de orthodoxen en de vrijzinnigen. In die tijd was de wet van de staat een religieuze wet en was er niemand vrij om zijn vrije gedachten die strijdig waren met de religieuze ideeën, te uiten. En er waren grote denkers zoals Firdausi, Farid-ud-Din-Attar, Jelal-ud-Din Rumi, Sa´di, Hafiz, Jami, Omar Khayyám, die niet alleen dichters waren maar de poëzie zelve. Zij leefden in een andere wereld ofschoon zij op aarde leken te zijn. Hun visie op het leven, hun heldere blik waren anders dan die van ieder ander. De woorden die uit hun harten opstegen werden niet voortgebracht met enige inspanning, het waren natuurlijke vlammen die opstegen uit het hart. En deze woorden blijven als vlammen de zielen van alle tijden verlichten, welke ziel ze ook maar aan hebben geraakt.
Het soefisme is de wijsheid van deze dichters geweest. Er is nooit een dichter van betekenis in Perzië geweest die niet ook een Soefi was en elk van hen heeft een bepaald aspect toegevoegd aan de Soefi-ideeën, maar ze spanden zich heel erg in de minds van de orthodoxen niet te beledigen. Daarom moest er een nieuwe terminologie in de Perzische poëzie uitgevonden worden; de dichters moesten woorden als ´wijn´en ´kelk´en ´geliefde´en ´roos´ gebruiken, woorden die de orthodoxe mind niet zouden beledigen en die tegelijkertijd toch als symbolische uitdrukkingen dienden om de goddelijke wet uit te leggen.
Het behoort tot het werk van de Soefi-beweging om de ideeën van deze dichters te interpreteren, om hun ideeën in woorden uit te drukken die door hedendaagse mensen kunnen worden begrepen, want de waarde van deze ideeën is heden net zo groot als vroeger.