Mystiek is de essentie en de basis van alle kennis, wetenschap, kunst, filosofie, religie en literatuur. Deze vallen alle onder de kop van mystiek.
Wanneer iemand de oorsprong van de geneeskunde, die zich heeft ontwikkeld tot de pure wetenschap die ze nu is, opspoort zal hij ontdekken dat de oorsprong ervan gelegen is in intuïtie. Het zijn de mystici geweest die haar aan de wereld hebben gegeven. Avicenna bijvoorbeeld, de grote Perzische mysticus, heeft meer bijgedragen aan de geneeskunde dan menig ander in de wereldgeschiedenis van de geneeskunde. Wij weten dat de bedoeling van wetenschap is om een heldere kennis te zijn gebaseerd op rede en logica; maar tegelijkertijd bestaat de vraag waar is het begonnen? Door rede en logica? De intuïtie was er eerst, daarna kwam de rede en ten slotte werd de logica er op toegepast. Bovendien zijn er geen doktors in de lagere schepping, maar toch zijn zij hun eigen genezers. De dieren weten of ze het meest gebaat zijn bij in de zon staan, in een poel met water zwemmen, in de frisse lucht rennen, of rustig in de schaduw van een boom zitten. Ik heb eens een verstandige hond gekend die elke donderdag vastte. Veel mensen in het Oosten zouden ongetwijfeld zeggen dat hij een incarnatie van een Brahmin was, maar voor mij was het een raadsel hoe de hond wist dat het donderdag was!
Mensen denken dat een mysticus een dromer is, een onpraktisch iemand die geen weet heeft van wereldse zaken. Maar zo´n mysticus zou ik slechts een halve mysticus noemen. Een mysticus in de volle betekenis van het woord moet evenwicht bezitten; hij dient net zo wijs te zijn in wereldse zaken als in spirituele zaken. Mensen hebben veel misvattingen gehad over wat een mysticus is. Zij hebben een toekomstvoorspeller, een medium, een helderziende of een visionair een mysticus genoemd. Ik bedoel niet dat een mysticus al deze kwaliteiten niet zou bezitten, maar deze kwaliteiten maken nog geen mysticus. Een ware mysticus zou een geïnspireerde kunstenaar, een geweldige wetenschapper, een invloedrijke staatsman moeten blijken te zijn. Hij zou net zo goed kwalificaties voor het zakenleven, voor de industrie, voor het sociale en politieke leven moeten hebben als een materieel ingesteld iemand. Wanneer mensen tegen mij zeggen: ´U bent een mysticus, ik dacht dat u niet op dit of dat zou letten´, dan vind ik dat niet prettig. Waarom zou ik daar niet op letten? Ik let op elk klein detail, ofschoon elk klein detail mijn mind niet zo bezighoudt dat ik nergens anders meer op let. Het is niet noodzakelijk om je niet bewust te zijn van de wereld wanneer je je bewust ben van God. Met onze twee ogen zien wij een visie; dus zouden wij de twee aspecten, God en de wereld, op hetzelfde moment als een heldere visie moeten zien. Het is moeilijk, maar niet onmogelijk.
Mystiek is een kijk op het leven. Dingen die een doorsnee persoon normaal toeschijnen zijn niet normaal in de ogen van de mysticus; en de dingen die een doorsnee persoon niet normaal toeschijnen zijn normaal in de ogen van de mysticus.
Voor de mysticus is God de oorsprong en het doel van alles. God is alles en alles is God; maar een ware mysticus zegt niet zoals een intellectuele filosofiestudent dat doet: ´Ik geloof niet in God, ofschoon ik in het abstracte geloof´. Zo iemand is niet poëtisch en zonder ideaal. Hij kan wat waarheid hebben verworven maar het is een bloem zonder geur. Men kan het abstracte niet aanbidden; niemand kan met het abstracte communiceren, er ook maar iets aan geven en er ook maar iets van nemen. Op die manier aanbidden is zinloos. Wij moeten iets voor ons hebben om van te houden, om te aanbidden, om aan te hangen, om naar op te zien, de ogen naar op te slaan. Terwijl het ook waar is als we zeggen: ´God is alles en iedereen´, betekent tegelijkertijd vanuit een ander gezichtspunt ´alles´ ´niets´.
De mysticus zegt: ´Als je geen God hebt, maak er dan een´. Het is degene zonder ideaal en zonder verbeelding die God negeert. Een kop water is net zo interessant als de oceaan of misschien nog wel interessanter als men dorst heeft. Een persoonlijke God is net zo belangrijk, zo niet nog belangrijker, dan het idee van het abstracte waarvan wij niets winnen. Wij menselijke wezens hebben onze beperkte mind. We kunnen het idee van God in zoverre grijpen als we van God kunnen ontvangen. Wij kunnen bijvoorbeeld een vriend hebben die wij liefhebben en die wij willen loven; en toch bevindt hij zich boven ons lof. Het enige wat we kunnen doen is zeggen: ´Wat is mijn vriend aardig, goed, geduldig of geweldig´. Dat is alles. Onze woorden kunnen hem niet groter maken. Onze woorden kunnen zelfs niet volledig uitdrukken wat wij zelf over hem denken. Het enige wat we kunnen doen is ons voor ons eigen begrip een voorstelling van onze vriend te maken.
Zo is het ook met God. De mens kan God niet volledig begrijpen. Het enige wat hij kan doen is zich voor zichzelf een voorstelling van God te vormen om zo iets wat onbegrensd is begrijpelijk te maken. Dat is de reden waarom een mysticus niet zegt: ´Mijn verwerkelijking van God is beter dan die van u en daarom blijf ik bij u uit de buurt´. Ik heb een mysticus gezien die in een religieuze processie met boeren liep en hymnen met hen zong voor een afgodsbeeld van steen. Hij was zelf grootser dan de god in de processie en toch zong hij met dezelfde toewijding als ieder ander. Hij had nooit enige behoefte te tonen dat zijn overtuiging, zijn verwerkelijking, beter of groter was dan de verwerkelijking van anderen.
God is voor de mysticus niet abstract; voor hem is Hij een realiteit. De mysticus denkt niet aan God als iets abstracts, ofschoon hij weet dat God dat wel is. Het is geen kwestie van weten, maar van zijn. Voor de mysticus is God een duwtje in de rug naar zelfverwerkelijking. Hij is de poort, Hij is de deur, de toegang tot de hemelen. God is voor de mysticus de sleutel waarmee men het geheim van het leven kan openen, het hemelrijk van waar hij komt en waar hij naar terugkeert en waar hij zich thuis voelt.
Een zoeker uit het Westen ging eens naar een heilige in China en zei tegen hem: ´Ik ben gekomen om van u te leren wat wijsheid is´. De heilige zei: ´Veel van uw missionarissen komen naar ons hier en onderrichten uw geloof. Waarom komt u naar mij toe?´ ´Nu´, zei hij, ´wat zij onderrichten gaat over God. Wij weten van God af; maar nu kom ik naar u om u over het mysterie van het leven te vragen´. De wijze zei: ´Als u God kent dan is dat alles wat er te weten valt, er is verder niets. Dat is het hele mysterie´.
Er bestaat de kwestie van de voorstelling van de mysticus van Christus. Weten wij dan niet dat de ene persoon beter is dan de andere en is het niet zo dat God zich in de mens bevindt? Als dat waar is, zegt de mysticus, wat is er dan bezwaarlijk aan als iemand Christus God noemt en als een ander gelooft dat Christus een mens is? Als God zich in de mens bevindt wat geeft het dan als Christus God wordt genoemd? En als Christus een mens wordt genoemd, verheft het de mens slechts, die God in die gestalte heeft geschapen. Ze hebben beiden hun redenen en allebei hebben ze gelijk en toch staan ze tegenover elkaar. Sommigen maken er bezwaar tegen om Christus goddelijk te noemen; maar als goddelijkheid niet in de mens wordt gezocht, waar moeten we God dan wel in zoeken? Kan goddelijkheid worden gevonden in de boom, in de plant, in de steen? Ja zeker, God is in alles; maar tegelijkertijd is het zo dat in de mens goddelijkheid gewekt wordt, dat in de mens God gewekt wordt, dat in de mens God gezien kan worden.
De tolerantie van een mysticus is anders. Mensen van een bepaald land, ras of religie kunnen zeggen: ´In Jezus Christus zien wij de Heer´. Onder die naam herkennen zij hun ideaal. Mensen uit andere landen hebben hun goddelijke ideaal in Boeddha gezien. Het is hen tot troost en het ondersteunt hun ideaal dat zij allen in de geschiedenis de naam van iemand vinden die ooit heeft bestaan. De moslim zeggen dat Mohammed zijn onderwerp van aanbidding is, de Hindoe zegt Krishna. Zo lang zij hun geest van hun ideaal niet hebben verwezenlijkt zullen zij redetwisten, ruzie maken en vechten; en zij zullen zeggen: ´Mijn Leraar is groot´, ´De mijne is nog groter´. Zij zien echter niet dat het één en dezelfde geest is die zich in een grotere pracht manifesteert. Wij verheerlijken de leraar tot zover als wij hem hebben begrepen, maar wij verheerlijken hem niet genoeg als wij hem bij een bepaalde naam noemen en hem zo tot een beperkt deel van de wereld begrenzen. Maar wanneer wij de onbegrensde zien, dan noemen wij hem bij alle namen en zeggen: ´U bent Krishna, u bent Christus, u bent Boeddha´, net als de liefdevolle moeder haar kind ´Mijn prins´ kan noemen. Ze kan haar kind de mooiste namen geven.
Vier meisjes waren eens ruzie met elkaar aan het maken. Het eerste meisje zei: ´Mijn moeder is beter dan de jouwe´. Het tweede meisje zei: ´Mijn moeder is beter dan jouw moeder´. Ze waren dus ruzie aan het maken en waren zeer onaangenaam naar elkaar. Iemand die voorbijkwam, zei echter tegen hen: ´Het is niet jouw moeder of hun moeder, het is de moeder die altijd het beste is. Het is de moedereigenschap, haar liefde en affectie voor haar kinderen´. Dit is het gezichtspunt van de mysticus ten opzichte van het goddelijke ideaal.
Het morele principe van de mysticus is het principe van liefde. Hij zegt: ´Hoe groter uw liefde is, des te groter is uw moraal. Wanneer wij gedwongen worden deugdzaam te zijn volgens een bepaald principe, een bepaalde regeling, volgens bepaalde regels en wetten dan is dat geen echte deugd. Het moet uit de diepten van uw hart komen; ons eigen hart moet ons de ware moraal onderwijzen´. Dus laat de mysticus de moraliteit over aan het verdiepen van de hart kwaliteit. De mysticus zegt dat hoe groter het liefhebbend hart van iemand is, des te groter is zijn moraliteit.
Er bestaat geen betere leraar van zeden van de liefde zelf, want de eerste les die iemand van de liefde leert, is: Ik ben niet, jij bent. Dit is zelfontkenning, zelfontzegging, die nodig is om de eerste stap op het pad van de liefde te zetten. Iemand kan beweren dat hij een groot minnaar is, een grote bewonderaar is, dat hij zeer liefdevol is, maar dat zegt allemaal niets; zolang de gedachte aan het zelf er is, is er geen liefde. Maar wanneer de gedachte aan het zelf is verwijderd dan wordt elke handeling, elke daad die iemand in zijn leven verricht, een deugd. Een liefdevol iemand kan niet onjuist zijn, een liefdevol iemand kan niet wreed zijn. Zelfs als hetgeen hij verricht in de ogen van duizenden verkeerd toeschijnt, kan het in werkelijkheid niet verkeerd zijn. In werkelijkheid zal het juist zijn, want het wordt ingegeven door liefde.
Wat betekent religie voor de mysticus? De religie van de mysticus is een gestaag proces naar eenheid. Hoe maakt hij deze vooruitgang? Op twee manieren. Op de eerste manier ziet hij zichzelf in anderen, in het goede, in het kwade, in alles; en zo breidt hij de horizon van zijn gezichtspunt uit. Deze studie gaat gedurende zijn hele leven door en als hij vorderingen maakt komt hij dichter bij de eenheid van alle dingen. En de tweede manier om zich te ontwikkelen is zich bewust te worden van zijn eigen zelf in God en van God in zijn eigen zelf, wat de verdieping van het bewustzijn van ons meest innerlijke wezen betekent. Dit proces vindt in twee richtingen plaats: naar buiten toe door een te zijn met alles wat we zien en naar binnen toe door in contact te zijn met dat ene Leven dat eeuwig is door erin op te lossen en door er je bewust van te zijn dat die ene Geest het bestaan is, het enige bestaan.
De wet van de mysticus is het begrijpen van de wet. Een doorsnee iemand zegt: ´Deze persoon heeft mij te grazen genomen. Ik zal hem eens een lesje leren!´ Het gezichspunt van de mysticus is anders; hij gelooft dat niemand in deze wereld vrijuit gaat zonder ervoor te betalen. Er moet voor ieder gewin, voor het voedsel dat men eet, voor elke druppel die men drinkt, voor elke ademteug die men neemt, belasting worden betaald. Men is constant aan het betalen en toch weet men dit niet. Dit toont aan dat er achter alles perfecte gerechtigheid aan het werk is. Voor het geringste comfort of plezier betaalt men en elke pijn heeft zijn beloning ofschoon het erop lijkt dat maar weinigen dit verwezenlijken. Daarom zien we dat er achter al deze leugens en onrechtvaardigheid dag en nacht constant een perfecte wijsheid aan het werk is. De mysticus ziet het met open ogen in alles; en dat is het grote wonder. Want het mystieke leven is op de eerste plaats een puzzel, op de tweede plaats een chaos en op de derde plaats een wonder.
Het is een puzzel wanneer de wet niet wordt begrepen, een zeer interessante puzzel. Er bestaat geen beter spel dan bezig te zijn met die puzzel, om die te proberen te begrijpen, die op te lossen. Hij is zo interessant dat er geen sport of spel bestaat dat er mee kan worden vergeleken. Vervolgens is het een chaos vanwege het verschil tussen de manier waarop iedereen naar het leven kijkt en hoe het in werkelijkheid is. Er komt een fase waarin iemand zegt: ´Of zij zijn allemaal gek of ik ben gek; maar iemand moet er gek zijn!´
De mysticus kan vanuit het gezichtspunt van ieder ander en van zichzelf kijken, die heel verschillend van elkaar kunnen zijn. In zijn leringen zegt Christus bijvoorbeeld: ´Als iemand om jouw jas vraagt, geef hem dan ook jouw overjas´. Een wereldlijk iemand zal zeggen: ´Dat is niet praktisch; als iemand mij dat elke dag zou vragen zou ik constant nieuwe jassen aan het kopen zijn!´ Toch is het tegelijkertijd, gezien vanuit het gezichtspunt van de Meester, praktischer, want volgens zijn visie kunnen wij niet iets geven, in welke vorm dan ook, zonder het op de een of andere manier terug te krijgen. Zuivere gedachte, goede wil, onze dienstbaarheid, onze tijd, wat we ook maar geven, is nooit verloren. Het komt naar ons terug in overeenstemming met onze bereidheid om te geven; het komt in duizendvoud terug. Dat is de reden waarom men nooit de verliezer is door genereus te zijn; men wint alleen maar.
De mysticus ziet in alles de wetmatigheid en dit verschaft hem inzicht in het leven. Hij begint te zien waarom deze ellende hem is overkomen, waarom dat plezier is gekomen; waarom iemand in welstand leeft en een ander niet, waarom de een vooruit gaat en de ander niet. Dit alles wordt hem duidelijk omdat hij de wetmatigheid in alle dingen ziet doorwerken. De wetmatigheid van een mysticus is niet de wetmatigheid van de mensen. Het is de wetmatigheid van de natuur; het is de ware wetmatigheid.
De mysticus beperkt zich nooit tot een bepaalde regel, bijvoorbeeld met betrekking tot het celibaat, ofschoon het celibaat voor bepaalde ervaringen van groot belang is. Maar als het voor hem noodzakelijk is om te vasten, om celibatair te leven, om vegetarisch te eten, of om op een afgelegen plaats in retraite te gaan of iets van dien aard, dan kan hij dat zichzelf voorschrijven en er baat bij vinden. Maar men kan niet zeggen dat een mysticus dit of dat moet doen of dat hij een bepaald leven moet leiden; Salomo was met zijn koninkrijk en al zijn grandeur een groot mysticus en net zo´n wijze man als menig kluizenaar in het bos. Men kan een mysticus niet beoordelen op grond van zijn voorkomen. Als hij een ware mysticus is, zal hij een koning zijn of hij zich nu temidden van de schatten van een hof bevindt of ergens gekleed in een voddenjas zit. Hij is hoe dan ook en waar hij ook is, koning. Noch geld, noch een hofhouding, noch het leven in de wereld kan hem zijn koninkrijk afpakken. Als hij ervoor kiest om in afzondering te leven, is dat zijn eigen zaak. Als hij ervoor kiest om zich in de menigte te begeven, dan kan hij daar net zo goed zijn. Of een persoon zich nu op een afgelegen plaats in het woud bevindt of bij de bakker in de winkel, als hij aan een hoog ideaal denkt dan kunnen zijn leefomstandigheden hem niet raken; hij ziet die niet. Er is geen enkel aspect van het leven dat een mysticus van zijn mystieke geest kan beroven. Hij kan rijk of arm zijn, midden in de wereld staan of zich ver weg van alles bevinden, hij is en blijft een mysticus.
Voor de mysticus is de weg naar perfectie de vernietiging van het valse ego. Hij begrijpt dat er zich in de mens een waar ego bevindt, dat dit ego goddelijk is, maar dat het goddelijke ego door het valse ego wordt bedekt; en iedereen heeft een vals ego omdat dat dat vanaf de geboorte begint te groeien.
De mens ontwikkelt in zichzelf een vals idee, en dat vals idee is de identificatie met iets wat hij zichzelf noemt. Hij zegt: ´Ik ben een professor, een advocaat, een jurist, een doktor´ of ´Ik ben een koning, een graaf of iets dergelijks´. Maar wat hij ook beweert, hij is dat niet. Zijn bewering kan nederig of trots zijn, maar in werkelijkheid is hij dat niet.
De mysticus op het spirituele pad volhardt in het uitwissen van dit valse ego zoveel als hij kan, door meditatie, door concentratie, door gebed, door studie, door alles wat hij doet. Zijn enige doel is zo veel uit te wissen dat op een dag de werkelijkheid, die altijd begraven ligt onder het valse ego, zich zal manifesteren. Wat de mysticus doet door de Naam van God in de vorm van gebed, in Zikr of in de een of andere vorm, aan te roepen, is de geest van het ware ego op te wekken opdat het zich zal manifesteren. Het lijkt op een bronnetje dat uit een rots opkomt en dat, zodra het water kracht en sterkte heeft verworven, zelfs door steen heenbreekt en een stroom wordt. Net zo is het met de goddelijke vonk in de mens. Door middel van concentratie, door middel van meditatie breekt het door en manifesteert het zich; en waar het zich manifesteert was het de vlekken van het valse ego weg en verandert het in een steeds groter wordende stroom, die op zijn beurt de bron van welbehagen, troost, healing en geluk wordt voor allen die met die geest in contact komen.