Het pad van initiatie

Er is veel geschreven en gezegd over het pad van initiatie en mensen die in aanraking zijn geweest met verschillende scholen van occultisme hebben het op verschillende manieren begrepen en daardoor verschillende ideeën over wat initiatie betekent. Maar in feite betekent initiatie slechts een stap vooruit, een stap die met hoop en moed genomen dient te worden, want zonder moed en hoop zou het zeer moeilijk zijn om welke stap dan ook vooruit te zetten.

Als mij gevraagd zou worden de betekenis van initiatie in simpele woorden uit te leggen dan zou ik zeggen dat het lijkt op een ervaring van iemand die nooit heeft leren zwemmen en die voor het eerst in de rivier of de zee stapt zonder te weten of hij zal blijven drijven of dat hij meegesleurd zal worden en zal verdrinken. Iedereen heeft in de wereldlijke betekenis op de een of andere manier een intiatie ondergaan. Wanneer een zakenman een geheel nieuwe onderneming start en alleen de gedachte ´Het geeft niets of ik win of verlies, ik zal een stap voorwaarts doen en ik zal deze onderneming aangaan ofschoon ik niet weet wat er later zal gebeuren´ ondersteunt hem op dit moment dan ondergaat hij een wereldlijke initiatie. En de eerste poging van iemand die wil leren paardrijden en die nog nooit op een paard heeft gezeten of paard heeft gereden zodat hij niet weet waar het paard hem naar toe zal leiden – dit is ook een initiatie.

Maar initiatie in de ware betekenis van het woord, zoals het wordt gebruikt op het spirituele pad, vindt plaats wanneer een persoon, ongeacht of hij een religie of geloof aanhangt, of een mening en ideeën over spirituele zaken heeft, voelt dat hij een stap moet zetten in een richting die hij niet kent; wanneer hij de eerste stap zet dan is dat een initiatie. Ghazali, een groot Soefi schrijver uit Perzië, heeft gezegd dat het je het spirituele pad op gaat door gewoonweg een pijl af te schieten naar een punt dat je niet kunt zien, zodat je niet weet wat de pijl zal raken; je kent alleen je eigen handeling en je ziet niet het punt waarop je hebt gericht. Dit is de reden waarom het pad van intiatie moeilijk is voor een wereldlijk iemand. De menselijke aard is zo dat een mens die in deze wereld is geboren en die bekend is geraakt met het leven van namen en vormen, alles bij naam en vorm wil weten. Hij wil iets aanraken om zeker te weten dat iets bestaat. Het moet aanspraak op zijn fysieke zintuigen maken voordat hij denkt dat het bestaat; zonder dit gelooft hij niet dat er ook maar iets kan bestaan. Daarom is het moeilijk voor hem om een initiatie te ondergaan op een pad dat geen van zijn zintuigen beroert. Hij weet niet waar hij naar toe gaat.

Daarbij is de mens vanaf zijn kindertijd een bepaald geloof of een bepaalde overtuiging geleerd en voelt hij zich zo gebonden aan dat specifieke geloof of die specifieke religie dat hij trilt bij elke stap die hij in een richting zou moeten zetten die misschien maar even anders of zelfs tegengesteld lijkt aan wat hem is geleerd. Daarom is het voor een bedachtzaam iemand moeilijk om de eerste stap op het pad van de initiatie te zetten. Ongetwijfeld kan iemand die door nieuwsgierigheid wordt gedreven zich in van alles en nog wat begeven, maar het laat hem onverschillig of hij een initiatie heeft of niet. Voor degene die de initiatie serieus neemt echter is de eerste stap het moeilijkst.

Volgens de mystici zijn er twaalf initiaties, verdeeld in vier trappen; net als de halve tonen in een oktaaf of de twaalf botjes in het oor. De eerste drie initiaties zijn de eerste drie stappen die worden gezet met behulp van een gids die in Soefi-termen een Murshid, een leraar, wordt genoemd. In Vedantische termen wordt hij Goeroe genoemd. Het zal iemand zijn die op deze aarde rondloopt, een menselijk wezen dat in dezelfde omstandigheden is geplaatst als ieder ander, temidden van het aktieve leven en onderworpen aan alle tests, zorgen en moeilijkheden. De hulp van zo´n vriend is de eerste en belangrijkste stap in deze eerste drie trappen van het pad.

In het Oosten zul je bijna geen mensen vinden die het spirituele pad volgen zonder de leiding van een leraar, want het is daar een geaccepteerd feit dat deze eerste drie trappen op zijn minst genomen moeten worden met de hulp van iemand die op aarde een menselijk leven leidt. We kunnen in de overleveringen nagaan dat alle profeten, meesters, heiligen en wijze mannen en vrouwen, hoe groot ze ook zijn, een initiator hebben gehad. Je leest in het leven van Jesus Christus dat hij gedoopt is door Johannes de Doper; en in de levens van alle andere profeten en zieners was er altijd iemand, hoe nederig, bescheiden of menselijk ook, en heel vaak in grootsheid absoluut niet te vergelijken met die profeten, die deze eerste drie trappen met hen heeft genomen. Maar de moeder is de eerste echte initiator van alle profeten en leraren van de wereld; er is nog nooit een profeet of leraar, een heilige, hoe groot ook, geboren die voor het eerst liep zonder de hulp van de moeder; zij moest hem tonen hoe hij moest lopen.

Vervolgens komt de vraag op hoe je de ware goeroe vindt. Zeer vaak twijfelen mensen, zij weten niet of de goeroe die ze zien een ware of valse goeroe is. Iemand komt herhaaldelijk op deze wereld, waar zoveel onechtheid is, in contact met een valse goeroe. Maar tegelijkertijd zal een ware zoeker, die niet onecht voor zichzelf is, altijd de waarheid, de echtheid ontmoeten, omdat zijn eigen ware geloof, zijn eigen oprechtheid bij het serieuze zoeken zijn fakkel zal worden. De echte leraar bevindt zich van binnen, die minnaar van de echtheid is iemand´s eigen oprechte zelf en als iemand echt de waarheid zoekt zal iemand vroeg of laat zeker een ware leraar vinden. En veronderstel dat iemand in contact met een valse leraar zou komen, wat dan? Dan zal de ware Ene de valse leraar ook veranderen in een ware leraar, omdat de werkelijkheid groter is dan onechtheid.

Er wordt een verhaal verteld over een derwisj, een eenvoudige man, die was geïnitieerd door een leraar en nadat deze leraar was gestorven in contact kwam met een of andere helderziende die hem vroeg of hij leiding op zijn pad had. De man antwoordde: ´Ja, mijn meester die van deze aarde is vertrokken. Toen hij nog leefde heb ik voor korte tijd zijn leiding genoten, dus het enige wat ik nu wens is slechts uw zegen´. Maar de helderziende zei: ´Ik zie door mijn helderziendheid dat de leraar die is gestorven geen ware leraar was´. Toen de eenvoudige man dit hoorde stond hij zichzelf niet toe boos te worden op de ander maar zei hij beminnelijk: ´Deze leraar van mij mag dan vals zijn, mijn geloof is dat niet en dat volstaat´.

Net zoals er zich water in de diepten van de aarde bevindt zo bevindt er zich waarheid in de kern van alle dingen, vals of waar. Op sommige plaatsen moet je diep graven, op andere plaatsen slechts een klein eindje, dat is het enige verschil, maar er is geen plaats waar zich geen water bevindt. Het kan zijn dat je heel, heel diep moet graven om het te vinden, maar in de diepten van de aarde bevindt zich water en in de diepten van al deze valsheid die zich aan de oppervlakte bevindt, bevindt zich waarheid. Als we echt zoeken naar de waarheid dan zullen we die vroeg of laat vinden.

Degene die zich wil beschermen tegen misleid worden vertoont een bepaalde neiging, een soort zwakte, die voortkomt uit de gedachte diep in hemzelf dat er geen juiste leiding bestaat. Wanneer hij beseft dat de juiste leiding in hemzelf gezocht moet worden, zal hij altijd juist geleid worden; en zijn macht zal zo groot worden dat als zijn gids de fout in gaat, de macht van de leerling hem zal helpen de juiste weg te volgen, omdat de ware Leraar zich in het hart van de mens bevindt. De uiterlijke leraar is slechts een teken. Een Perzische dichter heeft gezegd dat degene die een verloren ziel is, een verloren ziel is zelfs als hij in aanwezigheid van een Verlosser is, omdat zijn eigen wolken hem omringen. Het is niet een kwestie van een gids of een leraar; de duisternis die zijn eigen mind creëert, omringt hem en laat hem blind. Wat kan een leraar dan doen?

Volgens een verhaal over de Profeet Mohammed leefde er naast hem een man die zich zeer verzette tegen de Profeet en zich tegen hem uitsprak; en deze man zag dat de mensen tot wie hij zich richtte de Profeet geloofden, terwijl niemand hem geloofde. Jaren gingen er voorbij en velen geloofden en gaven hun leven voor de boodschap van de Profeet; en aldus wilde het geval dat uiteindelijk zeer veel mensen van heinde en verre kwamen, duizenden en duizenden uit verschillende landen, om de Profeet te bezoeken. Dezelfde man woonde nog steeds in de buurt, maar hij had zijn mening nooit herzien. En op een dag vroeg iemand de Profeet: ´Waarom blijft deze man, die de tijd heeft gekend dat niemand luisterde, dat niemand U volgde, maar nu ziet dat duizenden mensen die hier komen er baat bij hebben en vervuld zijn van gelukzaligheid, vreugde en zegen, U bekritiseren en zich tegen U verzetten?´ En de Profeet antwoordde: ´Zijn hart is een fontein van duisternis geworden; hij brengt uit zijn eigen zelf de wolken voort die hem omringen; hij kan niet zien´. En hij had medelijden met hem. De waarneming van het licht laat het dunner worden van de sluier zien die het hart omhult, en hoe dunner de sluier wordt hoe groter het licht van binnen is.

De volgende stap, de tweede stap in de initiatie, is om door te tests heen te gaan die de leraar geeft. Bij deze initiatie is er veel dat amusant is, als je er over nadenkt. Het is als het uitvoeren van een looping; soms geeft de leraar de leerling zodanige tests dat hij niet weet waar hij is, of dat iets waar of vals is. Er was ooit een Soefi-leraar in India die duizend volgelingen had die zeer devote leerlingen waren. Op een dag zei hij tegen hen: ´Ik ben van gedachten veranderd´. En de woorden ´van gedachten veranderd´ verbaasden hen zeer; zij vroegen hem: ´Wat is er aan de hand, hoe kan het dat U van gedachten bent veranderd?´ Hij antwoordde: ´Ik heb het gevoel dat ik moet gaan buigen voor de Godin Kali´. En deze mensen, onder wie zich doktoren en professoren bevonden, goedopgeleide mensen, konden deze gril niet begrijpen, dat hun grote leraar in wie zij zo´n geloof hadden, de tempel van Kali wilden binnengaan en wilde buigen voor de Godin van het afzichtelijke gelaat, hij, een man die God gerealiseerd had en in wie zij zo´n vertrouwen hadden! En de duizend leerlingen verlieten hem terstond, terwijl zij dachten: ´Wat is dit? Het gaat in tegen de religie van de vormloze God, tegen het onderricht van deze grote Soefi zelf dat hij de Godin Kali wil aanbidden!´ En er bleef slechts een leerling over, een jongeling die zijn leraar zeer toegewijd was en hij volgde hem toen hij naar de tempel van Kali ging. De leraar was zeer verheugd om van deze duizend leerlingen af te zijn, die vol met kennis waren, vol van hun geleerdheid, maar die hem niet werkelijk kenden; het was maar goed dat ze zouden weggaan. En toen zij naar de tempel gingen, sprak hij drie keer tot deze jonge man en zei: ´Waarom ga jij niet weg? Kijk naar deze duizend mensen, die zo´n geloof en aanbidding hadden. Nu heb ik slechts een woord gezegd en hebben ze me verlaten. Waarom ga jij niet met hen mee? De meerderheid heeft gelijk´. De leerling echter ging niet en bleef hem volgen. En door dit alles ontving de leraar grote inspiratie en een openbaring over hoe vreemd de menselijke natuur is, hoe snel mensen aangetrokken worden en hoe snel zij weg kunnen vliegen. Het was voor hem zo´n interessant fenomeen om het spel van de menselijke natuur te zien dat zijn hart vol van gevoel was en toen zij aankwamen bij de tempel van Kali ervaarde hij een zodanige extase dat hij neerviel en zijn hoofd diep boog. En de jonge man die hem had gevolgd, deed hetzelfde.

Toen hij opstond, vroeg hij deze jonge man opnieuw: ´Waarom verlaat je me niet wanneer je duizend mensen hebt zien weggaan? Waarom volg jij mij?´ De jonge man antwoordde: ´Er is niets in hetgeen U heeft gedaan dat tegen mij overtuigingen in gaat, omdat de eerste les die U me heeft geleerd was dat er niets bestaat behalve God. Als dat waar is, dan is die afbeelding niet Kali; het is ook God. Wat maakt het uit of je naar het Oosten of naar het Westen, naar de aarde of de hemel buigt? Daar er niets bestaat behalve God is er niemand anders als God voor wie je hebt te buigen, zelfs in het buigen voor Kali. Het was de eerste les die U mij heeft geleerd´. Al die geleerde mensen hadden dezelfde les geleerd, zij waren studenten en erg slim, maar zij konden niet de hoofdgedachte begrijpen die de kern van alle kennis is. Deze jonge man werd later bekend als de grootste Soefi-leraar in India, Khwaja Moin-ud-Din Chishti. Elke jaar gaan er duizenden mensen van allerlei soorten religies, Hindoestanen, Mohammedanen, Joden en Christenen, op pelgrimstocht naar zijn graftombe in Ajmer. Voor de soefi zijn alle religies één.

Er zijn vele soorten tests die de leraar aan zijn leerling kan geven om zijn geloof, oprechtheid of geduld te beproeven. Voordat een schip te water wordt gelaten maakt de kapitein een ronde om er zeker van te zijn dat alles in orde is voor de reis; dit is de plicht van de leraar. Het is natuurlijk een zeer interessante plicht. Het pad van de mysticus is bovendien een erg ingewikkeld pad. Wat hij zegt kan twee betekenissen hebben: de ene is de uiterlijke betekenis en de andere is de innerlijke betekenis. Wat hij doet kan ook twee betekenissen hebben, een uiterlijke en een innerlijke en iemand die alleen maar de dingen van de buitenkant ziet kan de innerlijke betekenis niet waarnemen. Omdat hij slechts hun uiterlijke aspect ziet, kan hij de handeling, gedachte, uitspraak of beweging van zijn eigen leraar niet begrijpen. Op deze manier wordt de leerling getest.

Dus voor een leerling kan een leraar vaak erg onredelijk, gek, onzinnig, onvriendelijk en koud en onrechtvaardig overkomen. En tijdens deze tests, als het geloof en het vertrouwen van de leerling niet toereikend zijn, zal hij zich terugtrekken uit deze tweede initiatie, maar als hij al deze tests doorstaat dan komt de derde stap, de derde initiatie.

De derde initiatie bestaat uit drie trappen: de kennis aandachtig ontvangen; geduldig mediteren op alles wat hij heeft ontvangen; elk resultaat ervan op een intelligente wijze assimileren. Hiermee is de missie van de leraar in deze wereld voltooid. Dankbaarheid blijft, maar het voornaamste werk is beëindigd.

De vierde initiatie krijgt de zoeker van zijn ideaal. En wie is dit ideaal, wie kan deze initiatie geven? Geen levend wezen op aarde, hoe groots ook, kan bewijzen het ideaal van een ander te zijn; dat kan voor een bepaalde tijd, maar niet voor altijd. De groten zoals Boeddha, Zoroaster, Christus en Krishna die al gedurende duizenden jaren het ideaal van de mensheid zijn, wanneer zijn zij het ideaal geworden? Tijdens hun leven? Tijdens hun leven gaven ze een gevoel het ideaal te zijn, zij lieten indrukken achter die achteraf bewezen dat zij het ideaal zijn, maar tijdens hun leven konden zij het niet bewijzen. Waarom is dit? De reden is dat zelf een perfect iemand beperkt is in het beperkte gewaad van de menselijkheid. De menselijke beperking verhult perfectie. Hoe groots, diep, spiritueel iemand ook is, met al zijn goedheid, met al zijn inspiratie en macht, hij blijft beperkt. Zijn denken, spreken, woord en handeling zijn allemaal beperkt. Een man kan zich niet zo maken als zijn leerling zich hem verbeeldt. Verbeelding gaat verder dan de vooruitgang van de mens; de verbeelding van iedereen is zijn eigen verbeelding en om die reden kan iemand zijn ideaal alleen maar zelf maken. Niemand heeft de macht om het ideaal van een andere persoon te maken, en om die reden is het de indruk van de grootse redders van de mensheid, hun goedheid, welk klein greintje van een ideaal zij ook hebben achtergelaten als een zaadje wordt, en dat zaadje dat is geplant in de grond van het hart van de toegewijde groeit uit tot een plant en draagt vruchten en bloemen als het gekweekt wordt. Dus in deze vierde initiatie bevindt zich dit ideaal van de verbeelding van de mens. Hij kan het Christus of Boeddha noemen, hij kan het Mohammed of Mozes of Zoroaster noemen; het is zijn ideaal; hij heeft het gemaakt; het is zijn verlosser en het zal hem zeker verlossen als hij dit als zijn verlosser beschouwt. Maar hij moet het maken; als hij het niet maakt, zal de verlosser hem niet verlossen. Als hij eenmaal zijn verlosser heeft gemaakt, dan staat hij oog in oog met die perfectie die zijn hart heeft gecreëerd; dan zal deze indruk van Christus of Boeddha waarmee hij zichzelf heeft beïndrukt bloeien en uitgroeien tot een boom en de bloemen en vruchten dragen die hij heeft gewenst. Deze initiatie is een fenomeen op zichzelf. Wanneer deze initiatie is bereikt dan begint iemand te stralen, zijn initiator te bestralen die zich in hem bevindt als zijn ideaal.

Vervolgens is er de tweede stap die de vijfde initiatie is. En in de vijfde initiatie verbeeldt iemand zich niet zijn ideaal, maar ontdekt dat zijn ideaal een levende entiteit in zichzelf is, een vriend die altijd dicht bij hem is, binnen in hem; hij hoeft slechts zijn hoofd te buigen om zijn vriend te zien – hij is er. Voor de ware toegewijden van Christus, is Christus dichtbij, net zo dicht als ze zelf bij hun eigen zelf zijn. In tijden van zorgen, bij moeilijkheden, is hij er altijd.

De derde trap, die de zesde initiatie is, is de trap waarop Christus spreekt, waarop Christus handelt; de handelingen van de toegewijde worden de handelingen van Christus, zijn uitspraken worden de uitspraken van Christus. En als iemand tot deze initiatie is gekomen, hoeft hij voor de mensheid niet te verklaren hoe zeer hij zijn Heer of Verlosser of Meester bemint; de geïnitieerde wordt zelf een bewijs, zijn leven, zijn woord, zijn handelen, zijn gevoel, zijn houding, zijn zienswijze.

Het leven is zo dat geen valsheid, geen pretentie kan blijven bestaan, iets vals komt niet ver; het zal slechts een stap zetten en vervolgens naar beneden vallen; alleen het ware gaat verder. En hoe echter iets is, hoe minder het zich uitdrukt. Door een gebrek aan werkelijkheidszin kan iemand zeggen: hij is zo en zo, hij heeft zo´n grote liefde voor God; of hij is zo spiritueel of vroom of helderziend, of hij heeft zo´n psychische kracht. Wanneer iemand ziet heeft hij geen behoefte om te zeggen wat hij ziet, iedereen zal opmerken dat hij niet blind is.

Maar hoe anders is het vandaag de dag, wanneer vele mensen vragen: ´Bent U helderziend, kunt U zien?´ En als zij zeggen dat zij zien, wat zien zij dan? Zij hebben misschien wat kleur gezien of een of ander licht hier of daar, of iets bijzonders, dat niets betekent. Misschien is het hun verbeelding. En dan zijn er anderen die hen aanmoedigen en hen nog gekker maken; en mensen voeden hun trots door anderen te vertellen hoe veel zij zien. Maar wanneer iemand begint te zien kan hij er niet over praten, het is iets dat niet verteld kan worden. Hoe zou iemand dat ook kunnen? Wanneer iemand met de ogen van Christus ziet dan kan hij alleen maar kijken, wanneer iemand met de oren van Christus hoort kan hij alleen maar luisteren; er valt niets te zeggen.

De volgende intiatie, de zevende, is de initiatie in God. Er bestaat een verslag in het verhaal van Rabia, een groots Soefi. Zij zag ooit in haar visioen de Profeet, en de Profeet vroeg haar: ´Rabia, aan wie heb jij jouw toewijding gegeven?´ En Rabia antwoordde: ´Aan God´. En de Profeet zei: ´Niet aan mij?´ En Rabia antwoordde: ´Ja, Profeet, U omvat God, maar het is aan God dat ik mijn toewijding heb gegeven´. Hier komt een trap waarop iemand zelfs boven het ideaal dat hij heeft gecreëerd, uitstijgt. Hij stijgt op naar dat perfecte Ideaal dat voorbij de menselijke persoonlijkheid is, dat het perfecte Wezen is. In deze initiatie stijgt iemand op naar de sferen waarin iemand niets anders ziet dan God. Op de tweede trap, die de achtste initiatie is, communiceert iemand met God, zodat God voor de geïnitieerde een levende entiteit wordt; God is dan niet langer een ideaal of een verbeelding, niet langer degene die men heeft gemaakt; de Ene die hij eens heeft gemaakt komt nu tot leven – een levende God. Hieraan voorafgaand was er geloof in God, was er een aanbidding van Hem; misschien was Hij in de verbeelding gemaakt; maar op deze trap komt hij tot leven. En wat een fenomeen is dat! Deze trap is een wonder op zich. De Godgerealiseerde mens hoeft niet te spreken over of te discussiëren in naam van God; zijn aanwezigheid zal het gevoel van God in elk wezen inspireren en de sfeer ermee opladen. Iedereen die hem ontmoet, of hij nu spiritueel of moreel of religieus of zonder religie is, zal in de een of andere vorm God voelen.

De profeten en de heiligen, die van tijd tot tijd zijn gekomen om de wereld een religie, een ideaal te geven hebben geen nieuwe ideëen gebracht; zij hebben geen nieuw geloof in God gebracht, omdat geloof in God altijd in de een of andere vorm heeft bestaan. Wat zij brachten was een levende God. Wanneer er niet meer dan een naam van God in de geschriften of in de verbeelding van de mensen of op de lippen van de volgelingen van een bepaalde religie overbleef, en wanneer die naam een profane naam, een vruchteloze herhaling, begon te worden, dan werden dergelijke zielen op de aarde geboren en brachten een levende God met zich mee. Als zij iets anders aan het mensdom gaven, ofwel recht, ofwel ethiek ofwel zeden, dan waren deze secundair. Het voornaamste dat zij de wereld gaven was een levende God.

De negende initiatie is wat in soefi-termen Akhlah-e Allah wordt genoemd, wat de Manier van God betekent. Degene die dat niveau of realisatie bereikt drukt in zijn manier van doen de manier van doen van God uit; zijn zienswijze op het leven is de zienswijze van God; zijn handelingen, gedachten en zijn woord zijn de handelingen, gedachten en het woord van God. Derhalve was het Kalam-ullah, het Woord van God, wat de profeten spraken, zoals bijvoorbeeld de Bhaghavat Gita wat Celestijns Gezang betekent. Waarom? Omdat op deze trap God zelf spreekt. Deze heiligen werden die perfecte Geest en werden erdoor beroerd. Zij werden uitvoerenden, wat hun handeling was niet langer hun eigen handeling; het was de handeling van God. Hun woord was niet langer een menselijk woord; het was het woord van God.

Slechts zeer weinigen bereiken gedurende hun leven deze laatste drie initiaties, want na de negende initiatie begint de zogenaamde trap van zelf-realisatie. Wanneer degenen die deze trap niet hebben bereikt zulke affirmaties beginnen te uiten als ´Ik ben God´ dan uiten zijn niets anders dan vruchteloze herhalingen en dit versluiert het Godsideaal. Zij weten niet wat ze zeggen. Als mensen eens wisten tot welk niveau zij bevoegd zouden moeten zijn voordat zij over zulke dingen konden praten, zouden zij zeer zorgvuldig zijn in wat zij zeggen.

Wanneer iemand op deze trap arriveert na alle andere trappen gedaan te hebben kan hij weinig zeggen; want het bevindt zich voorbij de trap van religie en zelfs van het besef van God; het is de trap van zelf-expressie. Deze trap van zelf-expressie wordt bereikt wanneer iemand zichzelf grondig heeft doorgespit, zodat er niets anders van het zelf is overgebleven als die goddelijke substantie; en slechts dan is hij bevoegd zich te uiten. Dus de tiende initiatie is het ontwaken van het ware zelf, het ware ego, en dit ontwaken wordt teweeggebracht door meditatie, de meditatie die maakt dat iemand zijn valse of beperkte zelf vergeet. Hoe meer iemand in staat is het te vergeten, hoe meer het ware zelf ontwaakt.

In de volgende trappen ervaart iemand een gevoel van glorie, die in het Perzisch Hairat heet. Het lijkt op een kind dat wordt geboren en alles nieuw begint te zien: deze oude wereld wordt door het kind als een nieuwe wereld gezien. Zodra het gezichtspunt wordt veranderd met behulp van meditatie, ziet iemand de gehele wereld, die zich voor de ogen van iedereen bevindt en die iedereen ziet, heel anders. Je begint de reden achter de reden, de oorzaak achter de oorzaak te zien en je gezichtspunt ten opzichte van religie verandert ook. Het verandert omdat waar een gemiddeld iemand een ander voor een bepaalde handeling zou willen beschuldigen, straffen of de schuld zou willen geven, degene die tot deze trap zijn geraakt kunnen oordelen noch beschuldigen; hij neemt slechts waar; maar hij ziet de oorzaak achter de oorzaak. Wie zou hij dan willen beschuldigen? Wie zou hij de schuld willen geven? Hoe zou hij zich kunnen onthouden van vergeving, wat de fout ook moge zijn, wanneer hij alles ziet dat zich achter de fout bevindt, wanneer hij de reden erachter ziet, misschien een meer valide reden dan zelfs degene die de fout begaat zelf kan zien. Derhalve ontstaat en drukt de manier van constante opoffering, de manier van spontane liefde en sympathie, de manier van respect zowel voor de wijze als voor de domme, voor degene die het verdient en voor degene die het niet verdient, zich uit als goddelijk leven. Op deze trap raakt de menselijke ziel aan perfectie en wordt die goddelijk. Hier vervult zij het werkelijke doel in het leven.