Boeddha heeft zijn hele leven lang hiertegen gevochten. Wanneer er iemand met hem over een spirit sprak, over God, of een heilig, een spiritueel leven met veel aplomb liet zien dan zei hij: ´Ik geloof er niet in´. Dit was echter heel extreem, want het leidde mensen naar een andere fout. Het leidde hen ertoe te zeggen dat er geen God, geen spirit was.
Een andere reden voor deze afscheiding was dat degenen die dezelfde manier van denken hebben, die hetzelfde geloof of dezelfde geloofsovertuiging aanhangen, altijd de neiging hebben gehad om in een groep, in een gemeenschap, bij elkaar te komen teneinde elkaars´ denken aan te moedigen. Hierdoor hebben ze zich afgescheiden van de rest van de mensheid. De mysticus heeft nooit met een blind geloof geloofd. In feite gelooft hij niet, maar ervaart hij. Hij ervaart dat hij zelf het gehele Zijn is. Er bestaat een vers van een hindoestaanse dichter, dat als volgt gaat:
Dat wist ik niet.
Ik versluierde mijn ogen en werd afgescheiden van de Waarheid,
Dat wist ik niet.
Het is een heel mooi vers en het heeft een diepe betekenis.
We hebben ieder een God-deel en een mens-deel. De mens wordt uit twee dingen gemaakt, spirit en substantie. De spirit is het verfijndere deel en de substantie is het grovere deel. Het verfijndere deel, de spirit, is veranderd in het grovere deel. Een deel is het uiterlijke, beperkte zelf dat we zien en het andere is het onbeperkte wezen.
Het uiterlijke zelf van de mens wordt uit vijf elementen samengesteld, maar in werkelijkheid is de mens veel groter en strekt hij zich veel verder uit dan we in het algemeen geloven. Wanneer bijvoorbeeld iemand voor een publiek staat lijkt hij een bepaalde grootte te hebben; maar wanneer hij spreekt is hij zo groot als het gebied waar zijn stem hem naartoe draagt. Hoewel een vriend of een geliefde zich duizenden kilometers ver weg kan bevinden zal hij onze hechting, onze affectie voelen. Het gevoel heeft hier zijn oorsprong, maar manifesteert zich daar. Dit laat zien dat we in onze gevoelens nog groter zijn.
De adem gaat nog verder. Door de adem kunnen we overal waarheen we maar willen onze gedachten sturen en we zijn in staat de gedachte en de conditie van elk wezen te kennen. De gedachte van iemand die een bepaald iets wil volbrengen strekt zich uit teneinde dat voor te bereiden. De mens is als een telescoop: aan het ene uiteinde bevindt zich het mens-deel, het beperkte bestaan, en aan het andere uiteinde bevindt zich het God-deel, het onbeperkte Wezen. Aan het ene uiteinde zijn we zo klein en aan het andere uiteinde zo groot dat we het gehele Wezen zijn.
Als elk van ons zo groot is, zo groot als het gehele Wezen, dan zouden we ons af kunnen vragen hoe er zoveel ruimte voor zo velen van ons kan zijn. Zijn er dan verscheidene gehele Wezens? Nee, die zijn er niet. Via onze onwetendheid zien we veel en maken we onderscheid, zeggend: ´Dit ben ik, dat ben jij, dit is een vriend, dat is een vijand, ik vind deze aardig en die niet.´ In het hiernamaals echter zijn allen verbonden; daar zijn we allemaal hetzelfde.
De mens heeft twee naturen: Farishtagi, de engelachtige natuur, en Hayvanat, de dierlijke natuur. Hayvanat betekent het lichaam van de mens en dat deel van zijn natuur dat voedsel, drank, slaap en de bevrediging van al zijn passies nodig heeft. Zijn boosheid en zijn jaloezie zijn dierlijk en ook zijn angst voor degene die sterker dan hijzelf is en zijn afgunst op iemand die beter dan hijzelf is. In dit alles is de mens hetzelfde als de dieren.
Farishtagi is het deel van zijn natuur dat teruggaat naar de bron ervan. Het is niet de intelligentie van de mens. De dieren hebben ook intelligentie, hoewel de dieren niet kunnen vragen: ´Waar kom ik vandaan? Met welk doel ben ik hier?´ Wanneer een mens dit weet, wanneer hij zijn oorsprong erkent dan is hij een goddelijk wezen. Deze engelachtige natuur is zijn vriendelijkheid, zijn liefde, zijn sympathie en zijn verlangen naar kennis. Een groots hindoestaanse dichter heeft gezegd: ´Wij creëerden de mens omwille van het voelen; als dat niet zo zou zijn dan zouden voor onze hulde de engelen in de Hemel volstaan´.
In zijn aanbidding verlaagt de mens in werkelijkheid God, terwijl hij denkt dat hij God verheerlijkt. Wij nemen een deel en nemen dat ´ik´. Wij nemen bezit van dit deel en daardoor onttrekken we dat deel aan God. Ik herinner me dat mijn murshid als hij een probleem tegenkwam met een diepe zucht placht te zeggen: ´Bandagi becharegi´, wat betekent: ´Door hier te komen is Hij hulpeloos geworden´.
Welke verbinding is er tussen Allah en Bandeh, tussen God en de mens, en welke verbinding is er tussen de mens en God? Wat we ´ik´ noemen wordt gevormd door de impressies van de uiterlijke wereld, van de wereld van illusie, die in de ziel terecht zijn gekomen. Een klein kind zal nooit ´ik ´ zeggen. Als het iets in zijn handen heeft en iemand dat van hem afpakt, dan maakt hem dat niets uit. Het maakt geen onderscheid tussen oud en jong. Iedereen die in zijn buurt komt, vriend of vijand, is voor hem hetzelfde. Het intellect dat dingen door hun onderscheid en verschil herkent heeft de ziel op een dwaalspoor gebracht.
We kunnen zien dat datgene wat we ´ik´ noemen niet de ware aard van onze ziel is, omdat we nooit echt gelukkig zijn. We kunnen nooit gelukkig zijn ongeacht wat we doen, wat we hebben, welke macht we bezitten. We zeggen dat dit of dat ons ongelukkig maakt, maar het is slechts de afstand die ons ongelukkig maakt. De ziel is ongelukkig in haar afgescheidenheid. Iemand ziet dat zijn jas versleten en armzalig is en hij zegt: ´Ik ben arm´. Hij ziet dat zijn jas groots is en hij denkt: ´Ik ben groots´. Hij is niet groots, zijn jas is groots. De ziel erkent alles wat er zich voor haar ogen bevindt als ´ik´. Maar wat is dat ´ik´? De jas is niet ik, omdat wanneer de jas wordt uitgetrokken, het zelf overblijft. Wanneer we niet via de zintuigen aan het ervaren zijn blijft het bewustzijn toch over.
De soefi brengt door de inactiviteit van de zintuigen, door verschillende houdingen en oefeningen, verstilling voort. En vervolgens dompelt hij door de herhaling van de naam van God zijn bewustzijn onder in het gehele Bewustzijn, in God. Dit is door de Griekse filosofen begrepen. Het is ook begrepen door de Vedantisten. De soefi houdt zich bij de aanbidding, de eerbied die hij voor God heeft. Hij buigt en werpt zichzelf ter aarde voor de ogen van God. En hij geeft God de mooie naam van Geliefde. Hij begrijpt dat door te zeggen: ´Dit is ook God´, hij God verheerlijkt. Hij verlaagt Hem niet. Met al zijn bescheidenheid, met al zijn toewijding verwerkelijkt hij zijn een-zijn met het hoogste Wezen.
Het is moeilijk God van de mens te scheiden. In werkelijkheid is er geen afgescheidenheid. God´s handeling en de handeling van de mens zijn dezelfde. Alleen is God´s handeling perfect en de handeling van de mens imperfect. Wij hier op aarde zijn afhankelijk van zo veel dingen. Allereerst dienen we te eten. Als de mens niet zou hoeven te eten dan zou hij niet hoeven te werken. Hij zou dan bij zijn vrienden kunnen zitten en aan God of iets anders kunnen denken. Vervolgens dient hij te slapen. En er zijn zo veel andere behoeften.
Er bestaat een dichtregel van Zahir die zegt: ´De zoekers hebben zichzelf verloren voordat zij U zochten´. En de grote dichter Amir zegt: ´Zeg niet dat de mens God is want hij is God niet. En zeg niet dat de mens afgescheiden is van God, want hij is niet afgescheiden´.
Het is niet moeilijk occulte of psychische machten te hebben. Deugdzaam zijn is niet moeilijk noch ons leven zuiver houden. Om echter genadevol te zijn, om mededogend te zijn, om menselijk te zijn, dat is moeilijk. God heeft vele namen: de Grote, de Almachtige, de Soeverein, maar Hij wordt meestal de Genadige en de Barmhartige genoemd. In deze kwaliteiten zijn wij nooit perfect en dat zullen we nooit worden. Je zou je kamer ´s nachts binnen dienen te gaan en alles te berouwen wat je hebt gedaan, alle duizend slechte gedachten die je over vrienden en vijanden hebt gehad. Een Perzische dichter zegt: ´Het gehele geheim van de twee werelden is gelegen in deze twee woorden: wees bij je vrienden liefhebbend en bij je vijanden hoffelijk´.
Als we dit hebben begrepen dan is deze wereld niets. En als we hebben erkend dat het iets voorbijgaands is, waarom laten we anderen zich dan niet vermaken terwijl wij toekijken? Waarom laten we anderen dat niet een mooie jurk aantrekken terwijl wij ernaar kijken? Waarom laten we anderen dan niet een goed diner eten, terwijl wij kijken of in de keuken blijven en het voorbereiden? Waarom laten we anderen dan niet in de koets plaatsnemen en trekken wij die niet in plaats van er zelf in plaats te nemen en anderen die te laten trekken? Ons leven nobel houden betekent genadig en barmhartig zijn. Het is echter de neiging van een ieder om een ander te slim af te zijn; zelfs in vriendschap bestaat deze neiging. Iedereen is op zoek naar zijn eigen vermaak en wil de ander het ergste nalaten. Maar als je een zoek van God bent dan zou je de tegengestelde weg moeten volgen, zelfs als die tegen de weg van de gehele wereld in gaat.
Er zijn drie koersen: de eerste is verzaking. Dit is de methode van de heiligen en de wijze mannen. Het betekent het ideaal volgen en het accepteren van alle zorgen, problemen en slechte behandeling die daaruit voort kunnen komen. De tweede is zelfzucht, wat betekent zelfzuchtiger te zijn dan de rest van de wereld. De derde is de grootste en de moeilijkste. Het betekent alle verantwoordelijkheden dragen, alle zorgen van het leven, van vrienden en van alles en zo onzelfzuchtig, zo goed mogelijk te zijn en toch net voldoende zelfzuchtig om niet vertrapt te worden.
Als iemand in een cirkel aan het ronddraaien is, gaat hij eerst heel langzaam, de tweede keer iets sneller, de vierde keer nog sneller en de vijfde, zesde, zevende of achtste keer zal hij vallen. De eerste keer zal hij het genot van het draaien ervaren, de tweede, derde en vierde keer ervaart hij dat genot steeds meer totdat hij op het eind er dronken door is en valt en het ten volle ervaart. Dit is wat het universum aan het doen is geweest, dag en nacht, vanaf de schepping tot nu aan toe. In elke activiteit bevindt zich een bedwelming. Ongeacht wat we doen we willen dat steeds meer doen, wat voor handeling het ook is. Als iemand een patriot is zal hij steeds patriottischer worden. Een zanger zal steeds meer liederen zingen totdat hij zijn stem verliest. Als iemand gokt zal hij dat steeds meer willen doen. Als iemand dronken is geweest of onder de invloed van drugs dan zal hij steeds meer willen van wat voor drank of drug dan ook.
Hafiz zegt: ´De wijn werd voor de dageraad geschonken. De wijn werd geleend van de ogen van Saki, de wijnschenker´. Saki is de manifestatie, die ons zo bedwelmt dat we geloven dat dit alles is wat er bestaat totdat we er zo verslaafd aan zijn geraakt dat we onszelf niet meer kunnen bevrijden.