Krishna

Het leven van Krishna is een ideaal; het geeft het beeld van het leven van een perfect iemand. De ware betekenis van het woord Krishna is God en degene die met die naam werd geïdentificeerd was de Godsbewuste mens die zijn boodschap volbracht in de periode waarin hij voorbestemd was om die te geven.

Het verhaal van Krishna, los van de historische waarde en het historisch belang, is van groot belang voor de zoeker naar waarheid. Er is niets bekend over de vader en moeder van Krishna. Sommigen zeggen dat hij van koninklijke oorsprong was, van de Koning die de koning van allen is. Vervolgens werd hij aan de zorg van Yeshoda toevertrouwd, die hem als zijn pleegmoeder opvoedde. Dit is symbolisch voor het feit dat de aardse ouders slechts beschermers zijn en dat de ware vader en moeder God is. Men zegt dat Krishna in zijn jeugd gek was op boter en dat hij als kind leerde overal vandaan boter te stelen. En de betekenis hiervan is dit dat wijsheid de boter van het gehele leven is. Wanneer het leven door een wiel wordt gekarnd dan komt er boter uit, er wordt wijsheid uit gewonnen. Krishna was het aan het stelen, wat betekent dat hij overal waar hij maar wijsheid vond hij die leerde en zo trok hij voordeel uit de ervaring van iedereen.

Er zijn twee manieren om wijsheid te leren. De ene manier is dat iemand zich overmatig voldrinkt en neervalt in de modder en dat de politie hem vervolgens meeneemt naar het politiestation en dat hij wanneer hij bijkomt van zijn dronkenschap zijn kleren niet kan vinden en ontzet is over zijn voorkomen. Dit laat hem beseffen wat hij heeft gedaan. Dit is de ene manier om te leren, maar het is mogelijk dat hij niet leert. De andere manier van leren is dat een jonge man langs de straat loopt, hij ziet een dronken man en beseft hoe vreselijk het is om zich in die staat te bevinden; en daar leert hij van. Dat is het stelen van de boter.

Vervolgens heeft het latere deel van Krishna´s leven twee zeer belangrijke aspecten. Het ene aspect onderricht ons dat het leven een continue veldslag is, dat de aarde het strijdtoneel is waarop elke ziel te worstelen heeft en dat degene die het koninkrijk van de aarde wil bezitten goed op de hoogte dient te zijn van de wet van het oorlogvoeren. Hij dient het geheim te kennen van een offensief, hij dient het mysterie van defensie te kennen, hoe hij zijn positie moet houden, hoe hij zich terugtrekt, hoe hij oprukt en hoe hij zijn positie verandert; hoe hij alles wat er is gewonnen beschermt en controleert, hoe hij achter zich moet laten wat opgegeven dient te worden, de manier waarop een ultimatum wordt verzonden, de manier om een wapenstilstand in te stellen en de methode waarmee vrede wordt gesticht. In deze veldslag van het leven is de positie van de mens uiterst moeilijk, want hij moet op twee fronten tegelijk vechten: de ene vijand is hijzelf en de andere vijand bevindt zich voor zijn ogen. Als hij op het ene terrein succesvol is en faalt op het andere dan is zijn succes niet compleet.

De veldslag van elk individu heeft een verschillend karakter. Dat hangt af van de specifieke evolutiegraad van iemand. Daarom is elke veldslag in het leven van een ieder anders en van een specifiek karakter. Niemand in de wereld is van die veldslag uitgesloten. Alleen is de een er meer op voorbereid terwijl de ander wellicht onwetend is omtrent de wet van het oorlogvoeren. In het succes van deze veldslag ligt de vervulling van het leven. De Bhagavad Gita, de Celestijnse Zang, is van begin tot eind een onderricht in de wet van de oorlogvoering van het leven.

Het andere aspect van Krishna´s leven laat zien dat elke ziel zich inspant om God te verwerven – niet God als Rechter of Koning, maar als de Geliefde. Elke ziel zoekt God, de God van liefde, in de vorm waarin zij in staat is zich Hem voor te stellen en zo duidt het verhaal van Krishna en de Gopis op God en de verschillende zielen die perfectie zoeken.

Het leven en het onderricht van Krishna hebben de vrome mensen van India heel erg geholpen bij het verruimen van hun blik. De religieuze mens vol met dogma´s is vaak geneigd deze te rigide te maken en hij verwacht van de godachtige of Godsbewuste dat die past binnen zijn standaard van goedheid. Als zij niet binnen zijn specifieke idee van vroomheid passen dan is hij bereid hen te bekritiseren. Maar de gedachte en het leven van Krishna werden door de schilder, de dichter en de musicus gebruikt. En hieruit ontstond een nieuwe religie, een religie die het goddelijke in het natuurlijke menselijke leven erkent. En het idee om een spiritueel iemand te beschouwen als iemand die zich exclusief opstelt, van een afstand, als een steen, en levenloos hield op te bestaan. De mensen van India raakten toleranter jegens alle verschillende aspecten van het leven en keken tegelijkertijd naar het leven als een immanentie van God.

Sommige hindoes worden vereerders van Krishna genoemd, want ofschoon alle hindoes tot één religie behoren, worden er toch verschillende goden en godinnen vereerd door verschillende aanhangers ervan. Onder hen is de verering van Krishna het meest dominerend en die is vol ceremonie net zoals de oude kerk van Rome en zelfs nog meer. Dit leert ons dat ceremonie een concrete expressie is van het denken en het paste beter bij de massa dan een religie die alleen uit denken bestaat.

In de tempel van Krishna bevindt zich een beeltenis van Krishna die in een wieg ligt. Vrouwen die daar naartoe gaan zingen er in een gebedvolle houding slaapliedjes. Vervolgens is er in diezelfde tempel een beeltenis van Krishna als volwassene en met hem de beeltenis van Radha, zijn levenspartner. Mannen en vrouwen gaan daar naartoe en vereren beiden. Zij nemen bloemen, sandelhout en wat graankorrels mee om aan te god te offeren. Vervolgens is er een beeltenis van Krishna met een zwaard die het hoofd van Kamsa, de monster-man, afhakt. Er zijn ook beeltenissen van Krishna die de zegewagen ment van Arjuna, de verbannen Pandava-prins, op zijn weg om oorlog te voeren tegen de Kurus, de heersers van die tijd.

In eerste instantie verbaast het een vreemdeling te denken dat God in de vorm van een mens wordt vereerd en dat God klein genoeg beschouwd wordt om in een wieg gewiegd te worden; dat God de Allerhoogste afgebeeld staat met zijn vrouw; of onderweg is naar een oorlog, dat is iets wat een vriendelijk-gestemd iemand zou verafschuwen. Maar het geeft een soefi een andere impressie, daar hij God in elke vorm ziet. Op de eerste plaats zegt hij dat als de vereerder zijn geduld ontwikkelt door, in vreugde of verdriet, voor een achteloze god van steen te staan die nooit reageert of een helpende hand uitsteekt, dan zal hij bewijzen een standvastige vereerder van de ware God te zijn. Hij zal niet falen, zoals veel anderen wanneer ze geen hulp van God zien komen, en die vervolgens niet meer gaan geloven of tenminste Zijn bestaan gaan betwijfelen. De soefi denkt dat wanneer God zich in alles en in iedereen bevindt, wat maakt het dan uit of de een naar de hemel kijkt en de ander naar de aarde? Voor hem kijken beiden naar hetzelfde.

In vroeger tijden dachten veel mensen dat spiritualiteit betekende je in je eentje in het woud te bevinden; deze gedachte wordt verdreven door het zien van Krishna samen met Radha, zo aangevend dat beiden God betekenen en niet één alleen.

Veel mensen vragen zich vandaag de dag af of als er een God is er dan ook oorlogen en rampen plaats zouden moeten vinden. En velen geven hun geloof op wanneer ze er meer over nadenken. De beeltenis van Krishna met een zwaard op weg naar de oorlog laat zien dat God die zich in de hemel bevindt en die zeer vriendelijk is toch dezelfde God is die met een zwaard in zijn handen staat. Er is geen enkele naam, vorm, plaats of bezigheid die verstoken is van God. Het is een les dat we God in alles moeten erkennen in plaats van Hem te beperken tot slechts het goede en Hem weg te houden van wat we het kwaad noemen; want dit spreekt het gezegde tegen dat we in God leven, in God bewegen en ons wezen hebben.