Het God-ideaal

i

God en het gods-ideaal kunnen uitgelegd worden als de zon en het licht. Net zoals er tijden zijn waarin de zon bedekt raakt door wolken, zo zijn er ook tijden waarin het Gods-ideaal bedekt raakt door materialisme. Maar als de wolk een tijdje de zon bedekt dan wil dat nog niet zeggen dat de zon is kwijtgeraakt. En zo kan het Gods-ideaal in de heerschappij van het materialisme lijken te zijn verdwenen, maar God is er evengoed. De conditie van de wereld is als het altijd op- en neergaan van de golven. Soms lijkt het omhoog te gaan en soms lijkt het naar beneden te gaan, maar zoals de zee met elke stijgende en dalende golf dezelfde is, zo is ook het leven met al zijn veranderingen hetzelfde.

We ontdekken dat we tijdens de afgelopen paar jaar over de gehele wereld in een fase zijn gekomen waarin het Gods-ideaal totaal vergeten lijkt te zijn. Dat betekent niet dat de kerken zijn verdwenen, dat betekent niet dat God niet bestaat, maar dat een licht dat er ooit was is bedekt en is gestopt met ons te verlichten. Toch komen deze veranderingen van conditie net zoals de nacht op de dag volgt, tot leven – licht en duisternis.

In dit tijdperk van wetenschap aan de ene kant en materialisme aan de andere kant en met de handelsgeest bovenaan, lijkt de mens zichzelf verblind te hebben bij het verwerven van weelde en macht en ziet hij niets anders. Het is niet zo dat er geen zoektocht naar licht is, de grote vraag is echter hoe het licht kan komen wanneer het ene land tegen het andere land is, wanneer het ene ras tegen het andere ras is en wanneer de aanhangers van de ene religie tegen de aanhangers van een andere religie zijn. Hoe kan er vrede zijn en hoe kan er licht zijn?

Het teken van de dag is dat alles helder is en het teken van de nacht is dat er niets gevonden of gezien kan worden; er zijn wolken. De ergste nachtmerrie die de wereld ooit heeft gezien is net voorbij (WO-I, vert.). Hoewel die golf, die nachtmerrie, echter voorbij lijkt te zijn, is het effect ervan er nog steeds en het effect dat is achtergebleven is erger dan de oorzaak, want vooroordeel is erger dan bloedvergieten. Hoe kunnen we zeggen dat er licht is wanneer iemand uit is op het bloed van zijn naaste? Waar is het licht als iemand vreugdevol aan zijn tafel kan zitten eten wanneer zijn buurman omkomt van de honger? Dat is de conditie van de mensheid vandaag de dag. En wat is de oorzaak? Dat is dat het licht, het Gods-ideaal, er niet is.

Ik werd eens geraakt door een eenvoudig antwoord van een dienstmaagd toen er iemand aan de deur kwam en klopte en de dienstmaagd niet meteen vrij was om de deur te openen. Toen ze uiteindelijk kwam was de man zeer boos omdat zij de deur niet snel genoeg had open gedaan. Ik vroeg de dienstmaagd: ´Wat denk je dat de reden was dat hij zo boos was?´ En zij antwoordde met een onschuldige uitdrukking op haar gezicht: ´Omdat er geen God bij hem is´.

Het woord van Christus is dat God liefde is. En als God liefde is, dan kunnen we, een ieder van ons, bewijzen dat God in ons is door God in ons leven tot expressie te brengen. In overeenstemming met de uiterlijke gewoonten van de verschillende religies gaat men naar de kerk, gaat men naar de moskee, gaat men naar de synagoge of naar de tempel. De innerlijke kerk echter bevindt zich in geen van deze, maar in het hart van de mens, waar God verwijlt en dat de verblijfplaats van Christus is. Met dit goddelijk element aangestoken in zijn hart zal de mens naar het gebedshuis gaan en zal vervolgens zijn gebed worden verhoord.

Er is in India een zeer bekend verhaal over een meisje dat een plek doorkruiste waar een moslim aan het bidden was. En de wet is dat niemand een plek oversteekt waar iemand aan het bidden is. Toen het meisje terugkwam, zei de man tegen haar: ´Wat onbeschaamd! Weet je wat je hebt gedaan?´ Het meisje vroeg: ´Wat heb ik gedaan?´ En de man vertelde het haar. ´Ik had geen kwaad in de zin´, reageerde het meisje, ´maar vertel me eens wat u bedoelt met bidden?´ De man antwoordde: ´Voor mij is bidden denken aan God´. ´O´, zei het meisje, ´ik was op weg om mijn vriend te zien en ik was aan hem aan het denken en ik zag u niet. Maar als u aan God aan het denken was, hoe kan het dan dat u mij zag?´

Het idee is derhalve dat gebed levendig wordt wanneer het vanuit een levend hart wordt gezegd. Uit een doods hart komend heeft gebed geen betekenis en is het doods. Er is een verhaal over een Arabier die naar de moskee aan het rennen was waar men het gebed voor God aan het zeggen was, maar voordat hij arriveerde was het gebed klaar. Op zijn weg ont-moette hij een man die van de moskee af kwam en hij vroeg hem: ´Zijn de gebeden klaar?´ De man antwoordde hem dat ze klaar waren en de ander zuchtte diep en zei: ´Helaas´. Toen vroeg de man: ´Wilt u mij de deugd van uw zucht schenken in ruil voor de deugd van mijn gebed?´ En de ander stemde in. De volgende dag zag de eenvoudige man de Profeet in een droom, die hem vertelde dat hij een slechte overeenkomst had afgesloten, want die ene zucht was alle gebeden van een leven lang waard omdat die uit het hart kwam.

Er is een groot verschil tussen de fasen van evolutie van verscheidene menselijke wezens en het is natuurlijk dat elk menselijk wezen, volgens zijn specifieke evolutiegraad, zich God voor ogen houdt wanneer hij bidt. Heeft wie dan ook het recht om degene die bidt te beoordelen en te zeggen: ´God is niet dit of dat?´ Mensen die hun overtuigingen aan anderen opdringen zetten ze vaak op tegen die geloofsovertuiging, zelfs als het een ware geloofsovertuiging is. Het vereist een heleboel tact, nadenken en overweging om je geloofsovertuiging uit te leggen of om de geloofsovertuiging van een ander te corrigeren. Het is op de eerste plaats van de kant van de mens onbeschaamd om God uit te willen leggen, hoewel de mens tegenwoordig niet alleen God zou willen uitleggen maar zelfs zou willen onderzoeken of de Spirit van God bestaat. Laatst had ik veel plezier toen ik hoorde dat er mensen zijn die niet alleen foto´s van spirits willen maken, maar zelfs de ziel willen wegen! In vroeger tijden was het iets goeds als de Staat respect had voor het Gods- ideaal en voor religie en dat respect aan de mensheid leerde. Vandaag de dag wil de mens gebruik maken van wat hij vrijheid van religie noemt, zelfs in de basis van alle religies, het Gods-ideaal. Maar je zou in gedachten moeten houden dat het niet het pad van vrijheid is dat naar het doel van vrijheid voert, maar dat het het pad van het Gods-ideaal is dat naar het doel van waarheid voert.

De mens heeft respect voor zijn moeder, vader of vrouw of voor zijn meerderen. Maar deze hebben allemaal beperkte persoonlijkheden. Aan wie zal hij dan het meeste respect betonen? Slechts aan een wezen: aan God. De mens kan van een ander menselijk wezen houden, maar juist doordat hij van een ander menselijk wezen houdt krijgt hij niet de volle ruimte. Om alle liefde die er is tot uitdrukking te brengen, dient hij de onbegrensde God lief te hebben. Je bewondert alles wat er mooi is in kleur, toon of vorm. Maar alles wat mooi is heeft zijn beperkingen. Slechts wanneer je boven de beperkingen uitstijgt vind je die perfectie die God alleen is. Je kunt zeggen: ´Ja, de perfectie van alle dingen, van liefde, harmonie en schoonheid, is God. Maar waar is de persoonlijkheid van God?´ Dit is de moeilijkheid die sommige mensen ervaren wanneer ze iets proberen te vinden om te aanbidden of te vereren, iets anders dan alles wat ze zien. In alle tijden hebben mensen idolen of de zon of het vuur of de een of andere vorm als God vereerd, omdat ze niet in staat waren verder te kijken dan hun ogen konden zien. Natuurlijk, het is gemakkelijk om dit te bekritiseren en er met minachting naar te kijken, maar in feite toont het alleen maar aan dat elke ziel een verlangen heeft om iemand te bewonderen, te aanbidden en te vereren.

Hoewel er geen spoor van de persoonlijkheid van God te vinden is aan de oppervlakte, kun je toch zien dat er een bron is vanwaaruit alle persoonlijkheid komt en dat er een doel is waarnaar alles dient terug te keren. En als er een bron is, wat een grote Persoonlijkheid moet die bron dan wel niet zijn! Die kan niet worden begrepen door groot intellect, zelfs niet door de studie van metafysica of vergelijkende religie, maar slechts door een zuiver en onschuldig hart vol van liefde.

De grote persoonlijkheden die van tijd tot tijd op aarde zijn neergedaald om in de mens die liefde te wekken die zijn goddelijke erfenis is, hebben altijd meer een echo gevonden in onschuldige zielen dan in grote intellecten. De mens verwart wijsheid vaak met slimheid, maar een mens kan slim zijn en niet wijs en door slimheid kan iemand zoeken en zoeken en toch God niet bereiken. Het is een stroom, de stroom van liefde, die naar God voert.

ii

Er zijn twee gezichtspunten vanwaaruit je het Gods-ideaal ziet. Het ene is het gezichtspunt van de verbeeldingsrijke persoon en het andere is het gezichtspunt van de Gods-bewuste persoon. Het eerste is het mindere en het tweede is het hogere gezichtspunt. De een denkt dat er een God is, de ander ziet God. De gelovige die zijn God omkleedt met alles wat verbeeldingskracht kan verschaffen ziet God als alle schoonheid, alle goedheid en als de genadigste en barmhartigste God en erkent Hem als de Almachtige, het Opperwezen. Hij ziet in God de ware Rechter en hij verwacht op een dag rechtvaardigheid van Hem te ontvangen. Hij weet dat hij in God de perfecte liefde zal vinden waarop hij helemaal kan vertrouwen. Hij ziet in God de Vriend tot wie hij zich kan richten bij zorgen en bij vreugde. Hij noemt Hem zijn Heer, zijn Vader of zijn Moeder en al hetgeen wat er goed en mooi is erkent hij als komend van God. In feite maakt hij een begrijpelijke vorm van God. Dat is het enige middel waarmee hij God kan zien. En de gelovige die zich God zo hoog als zijn verbeelding hem toestaat heeft verbeeld aanbidt Hem, vraagt Hem vergiffenis, zoekt Zijn hulp en hoopt Hem ooit te bereiken. En hij voelt dat er iemand is die hem meer nabij is dan wie dan ook in het leven, wiens genade altijd bij hem is.

Dit gezichtspunt wordt monotheïsme genoemd: geloven in de persoonlijkheid van God, een persoonlijkheid die de mens zich naar beste kunnen voorstelt. Daarom bevindt de God van de monotheïst zich binnenin hem, gemaakt door zijn mind, hoewel het slechts de vorm van God is die hij maakt. De spirit is altijd dezelfde, verborgen achter de vorm die de mens heeft gemaakt omdat hij een vorm nodig heeft. Maar er is in die fase geen twijfel over dat de God van de gelovige de vorm is die door hem is gemaakt, de vorm van een menselijk wezen. God bevindt zich achter die vorm en via die vorm verhoort Hij Zijn vereerder. Iemand zei ooit tegen een Brahmaan: ´O ontwetende, jij hebt dit idool jarenlang vereerd. Denk je dat het jou ooit zal verhoren?´ `Ja´, antwoordde de Brahmaan, ´zelf vanuit dit idool van steen zal het antwoord komen als jouw geloof een werkelijk geloof is. Maar als je geen werkelijk geloof hebt, dan zul je zelfs geen antwoord krijgen van de God in de hemel´. Het is natuurlijk dat de mens, die alles via zijn zintuigen en zijn gevoelens kent en ziet en die alles via zijn verbeelding probeert te verbeelden, dingen die hij noch gezien of gekend heeft, zoals spirits, engelen en elven, God door middel van zijn verbeelding voor zichzelf begrijpbaar maakt.

Het andere, het hogere gezichtspunt, is wellicht minder interessant voor sommige mensen en interessanter voor andere mensen. Hoe het ook zij, dit is het ware gezichtspunt. Wanneer iemand alle goedheid al de goedheid van God begint te zien, alle schoonheid die hem omringt als de goddelijke schoonheid, dan begint hij met het vereren van een zichtbare God en als zijn hart constant de goddelijke schoonheid in alles wat hij ziet liefheeft en vereert, dan begint hij in alles wat zichtbaar is een enkele visie te zien. Alles wordt voor hem de visie van de schoonheid van God. Zijn liefde voor schoonheid doet zijn vermogen in die mate toenemen dat grote deugden zoals tolerantie en vergiffenis vanzelf vanuit zijn hart tevoorschijn komen. Zelfs dingen waarop mensen meestal met minachting neerkijken, beziet hij met tolerantie. De broederschap van de mensheid hoeft hij niet te leren, want hij ziet niet de mensheid, hij ziet slechts God. En als deze visie zich ontwikkelt dan wordt ze een goddelijke visie die elk moment van zijn leven in beslag neemt. In de natuur ziet hij God, in de mens Zijn beeltenis en in de kunst en poëzie ziet hij de dans van God. De golven van de zee brengen hem de boodschap van boven en het zwaaien van de takken in de bries schijnt hem een gebed toe. Voor hem is er een constant contact met zijn God. Hij kent schrik, vrees noch angst. Geboorte en dood zijn voor hem insignificante veranderingen in het leven. Het leven is voor hem een film die hij liefheeft en aanbidt en toch is hij er vrij van. Hij is een tussen allen in de wereld. Hij is zelf gelukkig en hij maakt anderen gelukkig. Dit gezichtspunt is het pantheïstische gezichtspunt.

In werkelijkheid zijn deze twee gezichtspunten het natuurlijke gevolg van de menselijke evolutie en je kunt hen niet echt van elkaar scheiden. Niemand wordt oud zonder de jeugd te hebben doorlopen en niemand bereikt het pantheïstische gezichtspunt zonder het monotheïstische gezichtspunt te hebben aangehangen. En als iemand meteen het pantheïstische gezichtspunt bereikt zonder het monotheïstische gezichtspunt te hebben aangehangen dan zou dat hetzelfde zijn als wanneer iemand een volwassene wordt zonder kind geweest te zijn, wat van schoonheid verstoken zou zijn.

Er zijn zeker twee mogelijkheden om te dwalen. De ene mogelijkheid die mogelijkheid die door de monotheïst wordt begaan wanneer hij de God blijft aanbidden die hij heeft gemaakt, zonder zichzelf toe te staan het gezichtspunt van de pantheïst te zien. Om God lief te hebben beperkt hij zijn eigen God, wat niet betekent dat God in werkelijkheid beperkt is, maar dat Hij voor die persoon beperkt is. De manier van doen is charmant in een kind, maar een volwassene met de karakteristieken van een kind is absurd. Wanneer iemand zijn geloof in God begint met monotheïsme is dat de beste manier, maar wanneer hij zijn leven eindigt zonder enige vordering te hebben gemaakt dan heeft hij de grootste kans van zijn leven verloren. Degene die deze fout begaat, scheidt de mens van God waar ze in werkelijkheid niet van elkaar gescheiden kunnen worden. Want God en de mens zijn als twee uiteinden van een lijn. Wanneer een gelovige in God God als een afgescheiden entiteit beschouwt en de mens als van Hem afgescheiden dan maakt hij van zichzelf een banneling, een banneling uit het koninkrijk van God. Hij klampt zich vast aan de vorm van God die door hemzelf is gecreëerd en hij bereikt niet de Spirit van God. Hoe goed en deugdzaam hij ook in het leven geweest is, hoe religieus in zijn handelingen, hij heeft niet het doel van zijn leven volbracht.

De pantheïst begaat een fout wanneer hij gelooft dat alleen datgene bestaat wat hij zich kan voorstellen en wat beantwoordt aan zijn vijf zintuigen. Want door deze fout houdt hij de vorm van God vast en verliest Zijn spirit. Alles wat we in de mens kunnen bevatten is niet alles wat er te bevatten valt. Er is iets wat zich voorbij ons bevattingsvermogen bevindt.. En als de diepten van een menselijk wezen te diep zijn om door de mens te worden aangeraakt hoe kan hij dan erop hopen de diepten van God te bereiken? Alles wat zichtbaar is is in werkelijkheid één lichaam, een lichaam dat het lichaam van God genoemd kan worden. Daarachter bevindt zich echter de spirit van God. Wat er zich voorbij dit lichaam bevindt is de bron en het doel van alle wezens. En het deel dat de spirit is is natuurlijk het belangrijkste deel. De pantheïst die slechts de goddelijkheid van datgene wat voor hem begrijpelijk is erkent is, hoewel het pantheïsme heel belangrijk voor hem kan zijn, toch als iemand die in het duister tast. Alles wat onderhevig is aan verandering, alles wat niet constant is, alles wat door geboorte en dood heen gaat kan ooit vernietigd worden. Degene die het goddelijke Wezen tot iets beperkt wat onderhevig is aan destructie, degene die het vleugje goddelijk Wezen in iets kan voelen wat zich voorbij zijn bevattingsvermogen bevindt, bevindt zich op een dwaalspoor. Waar pantheïsme betekent dat God zich in alles bevindt en dat alles God is. Het bekende en het onbekende. Alles wat er zich van binnen en van buiten bevindt. God is alles wat er bestaat en er bestaat niets behalve Hij.

Het begin van monotheïsme kan deïsme genoemd worden, een geloof in Iemand die hoger is dan jezelf. En voor de zielen die deze evolutiegraad hebben bereikt zijn er door de heilige mannen veel lessen gegeven. De heilige mannen hebben hen geleerd de zon, het vuur, het water, bepaalde bomen en veel idolen te aanbidden. En ongetwijfeld bevindt zich achter al deze leringen altijd de wijsheid van de meesters. De lessen gegeven aan bepaalde volkeren waren niet voor andere volkeren bedoeld, net zoals wat er voor een bepaalde periode geschikt is dat niet voor een andere periode is. En in het onderrichten van pantheïsme werden ook elementaire lessen gegeven, zoals het idee van veel goden, zoals onder de Grieken, Hindoe´s en Egytenaren. Al deze volkeren geloofden in veel goden en deze les werd hen gegeven om hen te helpen in verschillende dingen dezelfde spirit van God te zien. Elke god had onder zijn karakteristieken bepaalde menselijke trekken en door dit middel werd de mens geleerd God in zijn naaste te erkennen en om tolerant en vergevingsgezind te worden. Ook werd hij ernaar geleid om zich op bepaalde menselijke karakteristieken te concentreren en om daarop te mediteren, hen als iets goddelijks beschouwend. Omzichtigheid en respect voor de menselijkheid werden door meditatie op bepaalde karaktertrekken geleerd.

Iemand die zonder kennis van deze twee verschillende gezichtspunten is en die sterk wordt beïndrukt door materialistische ideëen, kijkt vaak naar God als een kracht of een energie, maar hij ontkent op empathische wijze dat God een persoonlijkheid kan hebben. Het zou ongetwijfeld een grote vergissing zijn om te zeggen dat God slechts een persoonlijkheid is, maar het is een nog grotere vergissing wanneer de mens de persoonlijkheid van God ontkent. En als je zo iemand vraagt: ´Wat is jouw bron? Wat is jouw doel? Ben je zelf een persoonlijkheid? Is het mogelijk dat jij een persoonlijkheid zou zijn wanneer het doel en de bron waar je vandaan komt geen persoonlijkheid is?´, dan heeft hij geen antwoord. Het zaad, wat de oorsprong van de bloem en het fruit is, is ook het resultaat van de bloem en het fruit. Daarom is de mens een miniatuur van de persoonlijkheid van God. God is het zaad de persoonlijkheid uit voortkomt. De mens, in het bloeien van zijn persoonlijkheid, brengt de persoonlijkheid van God tot expressie. Het is een onderwerp dat moeilijk bediscussiëerd kan worden, omdat je slechts in staat bent te onderscheiden door te vergelijken en aangezien God het enige Wezen is kan Hij niet vergeleken worden. Zelfs het woord persoonlijkheid gebruiken wanneer je het over God hebt zou een vergissing zijn. Er kan geen betere manier zijn om naar God te kijken dan Hem te beschouwen als zijnde perfectie in de ruimste en waarste betekenis van het woord.

iii

Het Gods-ideaal is door verschillende mensen op verschillende manieren beschouwd. Sommigen hebben God geïdealiseerd als de Koning van de aarde en de hemel, sommigen hebben een conceptie van God als een persoon en anderen denken aan God als een abstractie. Sommigen geloven in God, anderen niet, sommigen verheffen het ideaal van de Godheid naar de hoogste hemel, anderen brengen het naar de laagste diepten van de aarde, sommigen stellen zich God in het paradijs voor terwijl anderen een idool maken en dat vereren. Er zijn veel ideëen en geloofsovertuigingen en veel verschillende namen, zoals pantheïsme, afgodenverering, geloof in een vormloze God of geloof in veel goden en godinnen. Allen zijn echter op de een of andere manier op zoek naar hetzelfde.

Als mij gevraagd zou worden hoe veel concepties er van God zijn dan zou ik antwoorden: net zoveel als er zielen zijn. Want ze hebben allemaal, of ze nu wijs of dwaas zijn, de een of andere conceptie van God. Iedereen kent op de een of andere manier God en heeft zijn eigen beeld van Hem, ofwel als een mens, als het absolute, als goedheid of als iets moois of verlichtends. Iedereen heeft enige conceptie en zelfs voor degene die niet in God gelooft bestaat de naam God.

Heel vaak is een ongelovige een ongelovige vanwege zijn eigen ijdelheid, hoewel dit niet altijd zo is. Hij zegt dat enkel eenvoudige mensen in God geloven. Hij ziet dat er miljoenen simpele zielen zijn die God vereren en dat deze verering hen toch niet hoger verheft en dus vindt hij geen deugd in de verering van God. Anderen geloven in het Gods-ideaal zolang ze gelukkig zijn, maar wanneer de omstandigheden veranderen, wanneer er zorgen en problemen komen, dan beginnen ze te twijfelen of er wel echt een God is. Ik heb vaak mensen ont-moet die een groot geloof in God hadden, maar hun geloof hadden verloren toen ze een geliefde hadden verloren nadat ze tevergeefs God hadden gebeden en gesmeekt dat ze die geliefde mochten houden. Ik ontmoette eens een zeer ongelukkige moeder die haar geloof in God had opgegeven na de dood van haar enige kind. Het deed me verdriet toen ik eraan dacht hoe een ziel die zo religieus, teder en verfijnd was haar geloof had opgegeven vanwege die ene grote zorg in het leven. Ik vertelde haar dat terwijl ik zeer met haar meeleefde ze toch in het opgeven van haar geloof ze zichzelf een groter verlies had berokkend, een verlies waar niets voor in de plaats zou kunnen komen.

In de Bijbel en ook in andere geschriften lezen we dat we de Naam van God moeten verheerlijken. Wordt God echter hoger verheven door de verering van de mens voor Hem of wordt Hij groter gemaakt door het geloof van de mens in Hem? Het antwoord is dat God niet afhankelijk is van alles wat de mens voor Hem kan doen. Als de mens God vereert, in Hem gelooft en Hem verheerlijkt dan is dat in zijn eigen voordeel. Want geloof in God dient het grootste en enige doel in het leven. Dat doel is de verwerving van goddelijke perfectie en voor de vervulling ervan werd de mens geboren.

Er is een vraag die vaak door een metafysicus of een filosoof wordt gesteld, wanneer hij leest dat alles God is en dat God alles is. Hij zegt: ´Als God goedheid is, wat is dan het tegenovergestelde van goedheid? Bevindt zich dat buiten God? Als dat zo is, is God beperkt en bestaat er iets anders dan God. Zijn er twee machten, rivaliserende machten? Wat is de macht die het kwaad wordt genoemd?´ Het is waar dat God alles is, maar we zouden de schaduw van een mens niet die mens noemen. Het kwaad is slechts een schaduw net zoals ziekte wat een andere illusie is. In werkelijkheid is er slechts leven, waar bestaan en ziekte is een gemis aan leven.

Het Wezen van God wordt door Zijn eigenschappen herkend. Daarom spreekt de mens over God als de rechtvaardige God. Hij ziet alle macht, alle goedheid, in God. Maar wanneer de situatie veranderd is, wanneer hij God als onrechtvaardigheid ziet, dan begint hij te denken dat God machteloos is en begint hij de daad van God te beoordelen. Je dient hier echter vanuit een ander gezichtspunt naar te kijken. Menselijke wezen zijn beperkt, imperfect en toch proberen we het perfecte Wezen of Zijn perfecte daad te beoordelen vanuit ons eigen imperfecte standpunt. Teneinde de beoordelen dient onze visie zo ruim als het universum te worden. Dan zouden we een minieme glimp van de rechtvaardigheid die op zich perfect is kunnen hebben. Maar wanneer we elke daad proberen te beoordelen door God te beperken en door God verantwoordelijk te houden voor elke daad dan verwarren we ons geloof en beginnen we door ons eigen fout niet meer te geloven.

De fout ligt in de natuur van de mens. Vanaf de kindertijd denken we dat alles wat we doen en zeggen rechtvaardig en eerlijk is en als de mens aan God denkt dan heeft hij zijn eigen conceptie van rechtvaardigheid en door die conceptie probeert hij God en Zijn rechtvaardigheid te beoordelen. Als hij vergevingsgezind is probeert hij de ogenschijnlijke onrechtvaardigheid van God door de vingers te zien en goedheid in God te vinden en de beperking van de mens te zien. Dit is beter. Maar uiteindelijk zal de mens beseffen dat elke beweging door een bron beheerst en geleid wordt en die bron is de perfectie van liefde, rechtvaardigheid en wijsheid, een bron waar niets ontbreekt. Het is voor de mens echter uiterst moeilijk om een perfecte conceptie van het Gods-ideaal te hebben en hij kan niet in een eerste les God als perfect beginnen te bevatten. Dus zijn de wijze mensen tolerant voor alle vormen waarin zielen hun God verbeelden.

Er is een verhaal over Mozes in omloop. Op een dag kwam hij langs een boerderij en zag hij een boerenjongen rustig zitten terwijl hij tegen zichzelf zei: ´O God, ik houd zoveel van u. Als ik u hier in deze velden zou zien dan zou ik u een zacht rustplaats bereiden en heerlijke maaltijden om te eten, ik zou er zorg voor dragen dat er geen enkel wild dier bij u in de buurt zou kunnen komen. U bent mij zo dierbaar en ik verlang er zo naar u te zien. Als u toch eens zou weten hoe ik van u houd dan weet ik zeker dat u voor me zou verschijnen!´ Mozes hoorde dit en zei: ´Jongeman, hoe durf je op deze manier over God te praten? Hij is de vormloze God en geen wild dier of vogel zou Hem pijn kunnen doen, Hij bewaakt en beschermt alles´. De jonge man boog bedroefd zijn hoofd en huilde. Er was iets voor hem verloren gegaan en hij voelde zich zeer ongelukkig. En toen kwam er als een stem van binnenuit een openbaring tot Mozes, die zei: ´Mozes, wat heb je gedaan? Je hebt een oprechte liefhebben van Me gescheiden. Wat maakt het uit hoe ik genoemd word of hoe ik aangesproken word? Bevind ik me niet in alle vormen?´

Dit verhaal werpt een groot licht op deze kwestie en leert dat het slechts de onwetende is die een ander beschuldigt van een verkeerde conceptie van God. Het leert ons hoe vriendelijk we zouden moeten zijn met het geloof van iemand anders. Zolang als hij het vonkje van de liefde van God heeft, zou er langzaam op dit vonkje geblazen moeten worden zodat de vlam kan stijgen. Als dat niet gebeurt dan zal dat vonkje gedoofd worden. Hoe zeer hangt de spirituele ontwikkeling van de mensheid in het algemeen niet af van een religieus iemand! Hij kan ofwel het licht verspreiden ofwel het licht doven door zijn geloofsovertuiging aan anderen op te dringen.

Heel vaak denkt iemand dat andere mensen in zijn God zouden moeten geloven en zijn God zouden moeten vereren. Iedereen heeft echter zijn eigen conceptie van God en deze conceptie wordt een opstapje naar het ware ideaal van God. Dan zijn er anderen die in God geloven maar hun geloof niet in de een of andere naar buiten gerichte religieuze aanleg laten zien. Mensen begrijpen hen vaak verkeerd en toch is er iets heel moois in hun hart verborgen, niet begrepen en zelfs niet gekend. Er wordt in het Oosten een verhaal verteld over een man die het gewoonlijk vermeed om naar het gebedshuis te gaan, die geen naar buiten gericht teken liet zien dat hij religieus was, zodat zijn vrouw zich vaak afvroeg of hij wel een of ander geloof in God had. Zij dacht hier veel over na en maakte zich er veel zorgen over. Op een dag zei ze tegen haar man: ´Ik ben vandaag zeer gelukkig´. De man was verbaasd en vroeg wat haar gelukkig maakte en zij antwoordde: ´Ik had een verkeerd idee opgevat, maar nu ik de waarheid heb ontdekt, ben ik blij´. Hij vroeg: ´Wat heeft je blij gemaakt?´ En zij reageerde: ´Ik hoorde je in je slaap de naam van God noemen´. Hij zei: ´Dat spijt me zeer´. Het was te waardevol, te groots voor hem om erover te praten en hij voelde het als een grote schok nadat hij dit geheim in het diepste deel van zijn wezen had bewaard omdat het te heilig was om erover te praten. Hij kon het niet verdragen en hij stierf.

We kunnen niet op grond van uiterlijke verschijningen zeggen wie er gelooft en wie niet. De een kan zeer vroom en orthodox zijn en dat hoeft niets te betekenen. De ander kan een zeer diepgaande liefde voor God en een grote kennis van Hem hebben en het kan zijn dat niemand er weet van heeft.

Welk voordeel ontvangt de mens van het geloven in het koningschap van God? Hoe krijgt hij ware hulp vanuit zijn geloof? Hij dient te beginnen met het besef van de adeldom van de menselijke natuur. Niet dat je zou moeten verwachten dat alles goed en mooi moet zijn en, als je verwachting niet uitkomt, denken dat er geen hoop op vooruitgang is, want de mens is beperkt, zijn goedheid is beperkt. Niemand heeft ooit bewezen ons ideaal te zijn. Maar we kunnen een ideaal in onze verbeelding maken en telkens wanneer we zien dat die goedheid mist kunnen we eraan toevoegen vanuit ons eigen hart en zo de adeldom van de menselijke natuur completeren. Dit wordt gedaan door geduld, tolerantie, vriendelijkheid en vergevingsgezindheid. De minnaar van goedheid houdt van elk klein teken van goedheid. Hij ziet de fouten door de vingers en vult de gaten op door liefde uit te gieten en door datgene te verschaffen wat er mist. Dat is de ware adeldom van de ziel. Religie, gebed en verering zijn allemaal bedoeld om de ziel te adelen, niet om haar kleingeestig, sectarisch of dweepziek te maken. Je kunt niet de ware adeldom van spirit bereiken als je niet bereid bent de onvolkomenheden van de menselijke natuur te vergeven. Want alle mensen, of ze dat nu wel of niet waardig zijn, vereisen vergiffenis en alleen op deze manier kun je boven het gebrek aan harmonie en schoonheid uitstijgen, totdat je uiteindelijk in die fase arriveert waarin je alles begint te reflecteren wat je hebt verzameld.

Al deze rijkdommen van liefde, vriendelijkheid, tolerantie en goede manieren reflecteert iemand dan en hij werpt zijn licht op de ander en brengt de deugden in hem naar buiten, net zoals het water geven aan een plant ervoor zorgt dat de bladeren en knoppen zich openen en de bloemen bloeien. Dit brengt je nader tot de perfectie van God, in wie je als enige alles ziet wat perfect, wat goddelijk, is. Zoals er in de Bijbel wordt gezegd: ´Weest derhalve perfect, gelijk uw Vader in de hemel perfect is´.

iv

Het najagen van het onmogelijke is inherent aan de natuur van de mens. Hij geeft niets om wat hij heeft en hij wil datgene wat hij niet heeft verwerven. Bepaalde dingen kunnen een grotere of kleinere waarde hebben, maar de mens hecht de meeste waarde aan iets wat hij niet kan krijgen. En de waarde van hetgeen hij kan krijgen, hoe waardevol dat ook mag zijn, wordt minder. Daar dit de natuur van de mens is hebben de wijzen het ideaal van zijn zoektocht, wat nooit bereikt kan worden, God genoemd, waarmee ze de Bron bedoelden.

Alles wordt vanzelf tot zijn bron aangetrokken: aarde tot aarde, water tot water, vuur tot vuur en lucht tot lucht. En op die manier wordt de ziel van de mens aangetrokken tot haar bron. Terwijl het lichaam op zoek is naar alles wat tot het lichaam behoort en alles wat zijn fysieke natuur aantrekt, is de ziel continu op zoek naar haar eigen bron. Roemi vertelt ons in een lieflijk gedicht dat wanneer iemand die zijn geboorteland heeft verlaten en lange tijd is weg geweest, wakker wordt dat er dan, hoewel hij verzonken is in zijn nieuwe leven, zich een hunkering kenbaar begint te maken. Hij hunkert naar zijn oorsprong, het thuis waarvandaan hij gekomen is. En zo is het ook met de menselijke natuur. De aarde voorziet in alles wat de natuur van de mens vraagt behalve een iets en dat is zijn bron. En daarom blijft de mens zijn hele leven lang ontevreden ondanks alles wat hij kan verwerven in antwoord op zijn verlangens: plezier, comfort, rang of weelde. Hij kan ze allemaal verwerven, maar toch zal het verlangen van zijn ziel blijven omdat dat dat het verlangen naar thuis is. Thuis is de bron die de wijzen God hebben genoemd.

Er is een andere vergelijking: die van een man die een donkere kamer binnenging om een of ander object te zoeken dat hij kwijt was geraakt. En terwijl hij aan het zoeken was begon hij te voelen dat hij op de een of andere manier aan het smelten was en op het moment dat hij het object vond smolt hij helemaal. Hij kon niet langer meer iets van hemzelf vinden. Het enige wat hij zag was het object. Tot zijn grote teleurstelling en zorg vond hij ondanks dat hij het object vond niet zichzelf.

Dit is de omstandigheid van de mens op aarde. Het allerdiepte wezen van de mens is datgene wat de bron zelf genoemd kan worden en het uiterlijke wezen van de mens is wat we ´mens´ noemen. Verzonken in dingen van de wereld verliest hij als het ware het gevoel voor het innerlijke wezen. Wat hij over zichzelf weet is slechts dat hunkeren en zoeken. Hij kan hebben gevonden waarnaar hij op zoek was en toch heeft hij zichzelf verloren. Hij kan slechts tijdelijk genoegen vinden in wat hij heeft gevonden en vervolgens zal het zijn verlangen zijn zichzelf te vinden.

Als reactie op deze continue hunkering van elke ziel, hebben de wijzen de mensheid het Gods-ideaal gegeven. En wanneer we de vroegere en huidige houdingen ten opzichte van het Gods-ideaal beschouwen dan zien we een groot verschil. De eerste was dat de mens in God geloofde en als er een onder de twintigduizend mensen niet in het Gods-ideaal geloofde dan durfde hij dat niet tegen de anderen te zeggen omdat ieder ander in God geloofde. Dus zat er voor hem niets anders op dan ook te zeggen dat hij in God geloofde. Vandaag is dat totaal anders. Ongeloof is de trots van de moderne mens geworden. Hij denkt dat het intellectueel is om niet te geloven en niet het simpel is om te geloven, dat de mensen die in God geloven simpel zijn. En als zij intellectueel zijn en geloven dan geven ze dat niet toe uit angst dat andere intellectuele vrienden hen uit zullen lachen. Slechts weinigen weten wat een verlies het voor de mensheid is dat de educatie die het de mens vroeger gemakkelijker maakte om de voltooiing van het doel van het leven te bereiken nu van hem weg is genomen.

Er zijn altijd veel verschillende concepties van God geweest. Om deze reden zijn er zo veel verschillende religies en sekten, elke sekte met zijn eigen idee van God. Er waren mensen die geloofden in het vereren van de zon. Er waren anderen die gebeden opzegden voor het vuur of het water of de aarde en sommigen voor de bomen. Anderen beschouwden dieren als heilig of beschouwden bepaalde vogels als heilig. Sommigen maakten verschillende vormen en karakters in marmer, steen of metaal, mogelijkerwijs met het hoofd van een dier, de vleugels van een vogel of het lichaam van een vis. En deze hebben ze hun specifieke God genoemd.

De reden waarom er in vroeger tijden dierverering werd onderricht was om de mensheid te wijzen op trekken in bepaalde dieren die voor de mens weldadig konden zijn om op te merken. Neem bijvoorbeeld de koe-verering van de Hindoes. De natuur van de koe is onschuld, nutteloosheid. De koekudde brengt haar naar de weide, zij leeft van gras en kruiden en komt thuis de plaats herkennend waar ze thuishoort. Ondanks haar twee hoornen is ze onschuldig. Onschuldig voor de mens hoewel hij het grootste deel van haar melk neemt die voor haar kalf is bedoeld, zonder er zelfs ooit over na te denken, zonder het ooit te waarderen. Hij heeft veel heerlijke maaltijden van die melk gemaakt, maar hij denkt nooit aan haar. Zij geeft hem de essentie van haar leven zonder enige verbittering, vijandigheid of zelfzucht. Zij komt na een hele dag in het bos thuis, ´s avonds terugkomend naar de plaats waar het beste van haar leven haar wordt afgepakt.

Er zijn zeden die je kunt leren door naar een boom te kijken, door naar een dier te kijken, door naar een vogel te kijken. In vroeger tijden toen er nog geen drukpers of enig ander middel was om filosofie of zeden door de geven in de vorm van boeken, gaven de leraren ze op deze manier. En hierdoor kun je God zien. Inderdaad, je ziet God in alle vormen, vooral in de dingen die lessen onderrichten, die de mens kunnen inspireren en hem in zijn leven kunnen helpen. Dingen die door leraren worden aangestipt om naar te kijken en te vereren. Zij zeiden in feite niet: ´Vereer die koe´. Zij zeiden: ´Kijk naar de koe om te leren vereren´. Degenen die alleen de oppervlakte zien zeggen dat ze de koe aan het vereren zijn, maar in werkelijkheid zijn ze God aan het vereren.

Dan is er het idee dat als iemand niet op de juiste wijze in het leven heeft geleefd dat hij dan terug zal gaan naar het dierlijke leven. Het leven groeit echter en de mens gaat vooruit. Nadat iemand wijs is geworden zal hij moeilijk nog dwaas worden. En wanneer het lijkt dat hij dwaas is geworden dan is het wellicht zo dat hij een stap achteruit heeft gezet maar dat betekent nog niet honderd stappen. Echt, er zijn hindernissen op het pad die hem twee of drie stappen achteruit laten zetten. Maar vervolgens zet hij weer twee of drie stappen voorwaarts. In die oude tijden echter sprak de priester tegen de mensen als waren het kinderen: ´Als je je niet gedraagt zul je straf krijgen!´ En de dreiging was dat ze veranderd zouden worden in een koe, een hond of een kat.

Tegelijkertijd is het zo dat wanneer iemand tot de ware essentie van waarheid komt, wanneer hij de ultieme waarheid aanraakt dat hij zich dan realiseert dat er niets is wat er zich niet in de mens bevindt. Er bevindt zich het koninkrijk van de dieren in hem, het koninkrijk van de mineralen, het koninkrijk van de engelen en het goddelijke koninkrijk. Alles wat laag is, alles wat hoog is, alles wat bestaat bestaat in de mens. Elke mens is een miniatuur vn God en de samenstellende delen van God bevinden zich daar allemaal, zowel in als buiten zijn wezen.

Hoe is afgodenverering ontstaan? Er zijn gemeenschappen geweest, volkeren die het onbegrijpelijke niet konden begrijpen en die zelfs niet bereid waren om iets te accepteren dat zich binnen hun bereik bevond. En daarom hebben de wijze leraren gezegd: ´Hier is God. Hier is een stenen beeltenis en dit is een bepaalde God´. Zij dachten: ´Dit is beter: een god die niet beweegt en die niet wegrent. Wanneer we ´s nachts naar Hem verlangen kunnen we ´s morgens het heiligdom openen en voor Hem buigen´. Het was een les voor hen. Sommigen kwamen naar de wijze mannen en zeiden dat ze op zoek wilden gaan naar God. ´Ja´, zeiden de wijzen, ´kom naar de tempel. Maar loop er eerst vijftig of honderd rondjes omheen en daarna mag je er binnen komen´. De mens waardeert niet datgene waar hij niet voor heeft gewerkt. Hij wil niet datgene wat zich het dichtste bij hem bevindt.

Zarathoestra leerde de mens de schoonheid van God te zien en om Hem te vereren door naar water, naar de lucht, naar de natuur te kijken. Dat was een wijs advies. Wanneer we naar de onmetelijkheid van de natuur kijken dan raakt onze mind vanzelf scherp, dan wordt ons hart vanzelf groter en dan beginnen we de tekenen van God daar meer te zien dan temidden van de wereldse activiteit. Iedereen die enige ervaring heeft gehad in het omringd zijn met de natuur zal dit accepteren, of hij nu wel of niet in God gelooft en hij zal opmerken dat de natuur aan het fluisteren, aan het exalteren, aan het verheffen is. Geconfronteerd zijn met de natuur geeft een gevoel van verruiming van het hart en de natuur is er de oorzaak van dat de ziel ontwaakt.

Je zou je af kunnen vragen als verschillende leraren en wijze mannen verschillende ideëen over God hebben gegeven, wat inhoudt dat men het Gods-ideaal verdeelt, waar dan de eenheid is. Het antwoord is echter dat er net zoveel verschillende concepties van God zijn als er zielen zijn. En dat kan ook niet anders. Los van God, hebben wij individuele wezens sommige mensen die ons als vriend beschouwen en andere mensen die ons als vijand beschouwen. Sommigen beschouwen ons als aangenaam en sommigen als onaangenaam. Sommigen prijzen ons, anderen beschuldigen ons. Sommigen houden van ons, anderen haten ons. Daarom is een ieder ofwel een vriend of een vijand, dwaas of wijs, groot of klein. Iedereen is voor iedereen anders. De moeder van de dief beschouwt hem niet als een dief, maar als haar geweldige zoon die zich inspant om haar te dienen en te helpen.

En wat is God? God is een conceptie; en wij maken ieder onze conceptie in overeenstemming met onze vaardigheid, in overeenstemming tot wat we hebben gehoord en wat we denken. De een zegt: ´Ik wil me God niet voorstellen als de Geliefde, als de Liefhebber, als de Heer van Compassie´. Een ander zegt: ´Ik wil me God voorstellen vol met macht, zonder wiens bevel niets kan bewegen of als het meest wijze Wezen die als de Heer van Rechtvaardigheid de daden van iedereen afweegt´. Een derde zegt: ´Ik beschouw God als de vermaaktheid van Schoonheid. Alle schoonheid en harmonie die er is, is in God´. En weer een ander zegt: ´Ik wil me God voorstellen als zijnde de Vriend, de vriend in nood, problemen en moeilijkheden´. Iedereen stelt zich God voor op zijn eigen manier en net zoals niet iedereen in de wereld hetzelfde idee heeft over zijn vriend, zo is het ook natuurlijk dat iedere persoon in de wereld zijn specifieke idee van God heeft, zijn eigen conceptie van wat zijn God op dat moment is. Daarom hoef je je niet te verbazen over de Chinezen, de oude Grieken en de Egyptenaren die duizenden Goden hadden. Ik zou willen zeggen dat dat nog weinig is. Er zouden miljoenen Goden moeten zijn, want je kunt niet een God zonder persoonlijke conceptie hebben. Maar de bron is dezelfde, de bron is één en daarom is God Één.

Je zou je af kunnen vragen of God Zijn eenheid heeft verwerkelijkt voordat de mens op aarde verscheen. Maar wie kan er zeggen hoe vaak de mens op aarde is verschenen en weer verdwenen? We kennen slechts een geschiedenis van onze planeet, maar hoe veel planeten hebben er bestaan, hoe veel miljoenen jaren? Hoe veel schepsels werden er geschapen en hoe veel teruggetrokken? We kunnen niet over het verleden, heden en de toekomst van God spreken; we kunnen slechts een idee hiervan geven door te zeggen dat God het Enige Wezen is, die heeft bestaan, die bestaat en die zal bestaan. Al het andere wat we zien is Zijn fenomeen.

God verwerkelijkt Zijn eenheid als Zijn eigen natuur. Daar God één is, verwerkelijkt Hij altijd Zijn eenheid via alles, via de mens echter verwerkelijkt Hij die volledig. Er zijn vele takken aan een boom en hoewel zij van elkaar verschillen is het verschil niet erg groot. Wormen, vogels en dieren verschillen meer, maar je vindt de grootste variëteit in de mens. Er zijn talloze menselijke vormen en toch zijn er geen exact hetzelfde. Dit op zich is een levend bewijs van het een-zijn van God. Het een-zijn van God houdt zichzelf intact zelfs in deze wereld van variëteit.

Er zijn missies van profeten geweest die van tijd tot tijd zijn gekomen om de mens deze conceptie te geven teneinde hem te verheffen tot het idee van de onbegrijpelijke God, terwijl ze daarentegen tegelijkertijd hebben geprobeerd hem het idee van één God te geven. Zij hebben de mensheid die conceptie gegeven die op dat moment ook maar de beste conceptie was. Wanneer we de Koran lezen is het beeld van God anders dan het beeld van God dat de Hindoes hebben gemaakt. Een boeddhistisch standbeeld in India is Indisch, in China is dat Chinees en in Japan is het Japans. Dit is natuurlijk. Wanneer een mens engelen afbeeldt dan tekent hij ze als menselijke wezens. Hij voegt er alleen vleugels aan toe. De mens kan zich de persoonlijkheid van God niet voorstellen als zijnde anders dan de persoonlijkheid van de mens. Dat is de reden waarom hij aan God zijn ideaal van de perfecte mens verbindt. Deze verschillende concepties van God hebben vaak ruzies en verschillen veroorzaakt en er werden verschillende secten gevormd die elk voor hun God vochten.

Dit is ook de reden waarom het voor de profeten nodig was om de mensheid het ideaal van één God te onderrichten. Toch was dat voor hen heel moeilijk om te doen. De mens wordt met twee ogen geboren. Hij ziet alles in tweëen. Hij is eraan gewend twee te zien. Toen ik eens over een Indisch muziekinstrument aan het praten was werd mij gevraagd: ´Hoe ziet het eruit? Lijkt het op een banjo?´ De man kan niet iets bevatten wat niet als iets anders is. Als iemand hoort dat iemand een notie van religieuze filosofie heeft dan vraagt hij of dat zoiets als de Nieuwe Gedachte of Theosofie of Christelijke Wetenschap is. De mens wil vergelijken, wil met twee ogen kijken. Datgene echter was niet te vergelijken valt kan niet op dezelfde wijze worden getoond als de dingen van deze wereld. Dat is de reden waarom de profeten die gekomen zijn om de énen God te onderrichten hun volgelingen hebben verteld aan Hem te denken als Heer, Meester, Vriend of Geliefde teneinde hen een bepaalde conceptie van God te geven. Maar wanneer iemand niet de schoonheid van de conceptie van iemand anders ziet dat begaat hij een grote fout, want de ander heeft ook een conceptie en mogelijkerwijze zelfs een betere conceptie dan zijn eigen.

De mens heeft altijd de neiging om zijn conceptie aan anderen te geven of om hen zijn geloofsovertuiging op te dringen als zijnde de enig juiste geloofsovertuiging. Hij denkt dat de ander een ongelovige is of dat zijn geloof verkeerd is. Dat weten we echter niet. Soms hebben degenen die geen geschikt geloof lijken te hebben een geloof dat beter is dan het onze. Die persoon is mogelijk spiritueler dan wijzelf. Dat weten we niet.

We kennen de diepte van de devotie van mensen voor God niet. We beoordelen mensen op grond van hun uiterlijke verschijning; of ze aan de buitenkant religieuzer lijken, orthodoxer of dat ze ver van religie verwijderd lijken te zijn. Dat weten we echter niet. Wellicht dat er iemand is die niet een teken van religie toont, toch kan er zich in hem een vonk devotie bevinden, een eeuwigdurend vuur van de liefde van God. Er kan iemand anders zijn die in zijn naar buiten gerichte daden kleingeestig lijkt en buitensporig gek op ceremonieën; maar misschien is het uiterlijk totaal anders dan wat er binnenin hem is verborgen. Maar degenen die anderen, die hun geloofsovertuigingen, die hun conceptie van God beoordelen vergissen zich schromelijk. Hun manier van doen kan een uiterlijke verschijningsvorm zijn, een bedekking. Je weet niet wat er achter verborgen zit.

Een groot aantal van de mensheid zijn zogenaamde gelovigen in God. En we kunnen ons afvragen of ze allemaal gelukkig zijn, of ze allemaal wijs zijn en voortvarend en spiritueel. Er is ook een groot aantal ongelovigen en weer vragen we onszelf af of ze allemaal voortvarend, gelukkig, spiritueel, intelligent en progressief zijn. En we zullen op het eind ontdekken dat we niet een regel vast kunnen stellen. We kunnen niet zeggen dat geloof in God iemand goed of voortvarend of ontwikkeld is: we kunnen niet zeggen dat de ongelovige weg wordt gehouden van vooruitgang, voorspoed, geluk en ontwikkeling. Dit leidt ons echter naar een andere kwestie: hoe halen we voordeel uit het Gods-ideaal en waarom denkt men dat het Gods-ideaal de beste manier is om de waarheid te bereiken.

Als iemand op een trap staat en op de eerste trede blijft staan dan kan hij een gelovige zijn maar gaat hij niet omhoog. Dus zijn er veel gelovigen die een bepaalde conceptie van God hebben, maar die daar staan zonder te bewegen, terwijl wellicht iemand die helemaal geen conceptie van God heeft in beweging is. Er zijn duizenden mensen die de naam van God vele keren op een dag uitspreken, maar die misschien zeer armzalig zijn. De reden is dat zij nog niet het doel van het Gods-ideaal hebben ontdekt. Het is niet alleen maar geloof: geloof is slechts de eerste stap. God is de sleutel tot de waarheid, God is de opstap naar zelf-verwerkelijking, God is de brug die het uiterlijke leven met het innerlijke leven verbindt, perfectie teweegbrengend. Door dit te begrijpen ligt het voor de hand dat het geheim van het Gods-ideaal wordt verwerkelijkt.

v

In alle tijdperken is het de spirit van alle zielen geweest die als God is gepersonificeerd. Er zijn perioden waarin deze spirit is gematerialiseerd in het geloof van de mensheid en is vereerd als God, de Soeverein en de Heer van beide werelden, als Rechter, Onderhouder en Vergever. Maar er zijn ook perioden waarin deze verwerkelijking in verval is geraakt en waarin het mensdom meer in beslag is genomen door het leven van de wereld dan door het spirituele ideaal. Geloof in God komt dus naar de mensheid toe als getijden van de zee en zo nu en dan verschijnt het aan de oppervlakte, meestal met een goddelijke boodschap gegeven als een antwoord op de hulpkreet van de mensheid op dat moment. Zo is het ook in de levens van individuen. Met tijden komt het geloof in God net als de getijden van de zee, met een impuls om te vereren, God te dienen, naar God te zoeken, God lief te hebben en om naar het een-zijn met God te snakken. Hoe meer het materialistische leven van de wereld zich voor jouw ogen bevindt, hoe meer deze spirituele impuls gesloten wordt. De spirituele impuls verschijnt daarom vooral in tijden van zorg en teleurstelling.

Geloof in God is natuurlijk, maar in het leven zijn zowel kunst als natuur nodig. Dus dient God, die onafhankelijk van onze conceptie van Hem bestaat, door ons opgevat te worden voor ons eigen begrip. Om God begrijpbaar te maken dient de mens eerst zijn eigen God te maken. Op dit principe werd het idee van veel goden en de gewoonte van afgodenverering gebaseerd in de vroegere religies van de wereld. God kan niet twee zijn. De God van een ieder is de God van allen, maar om die God te begrijpen moeten we ieder onze eigen God maken. Sommigen van ons zoeken naar rechtvaardigheid. Maar we kunnen beter naar God zoeken, die rechtvaardig is. Sommigen van ons zoeken naar schoonheid. Die kunnen we het beste vinden in de God van schoonheid. Sommigen van ons zoeken naar liefde. We kunnen die het beste vinden in de God van genade en compassie. Sommigen van ons wensen kracht en macht. We kunnen die het beste vinden in de Almachtige God. Het zoeken van elke ziel in deze wereld is anders, onderscheiden en specifiek voor hemzelf en hij kan die het beste verwerven door het object van zijn zoektocht in God te zoeken.

Zodra iemand op dit punt aanbeland, hoeft hij zijn naaste geen vraag te stellen, want het antwoord op elke vraag die in zijn mind opkomt vindt hij in zijn eigen hart. De verblijfplaats van God, die hemel wordt genoemd, wordt dan in zijn eigen hart gevonden. De Vriend op wie hij constant kan vertrouwen, op wie hij altijd kan terugvallen, wiens sympathie en liefde verzekerd zijn, die nooit zal falen wat er ook gebeurt, die sterk genoeg is om te helpen en die voldoende wijs is om hem in het leven te gidsen, zal hij in zijn eigen hart vinden.

Degenen die vanwege hun materialistische kijk op het leven niet in het Gods-ideaal kunnen geloven, verliezen veel in hun leven. Dat ideaal dat het hoogste en het beste is, het enige ideaal dat de moeite waard is om bemind te worden, om vereerd te worden, om naar te verlangen, het offer van alles wat je hebt waardig is en dat de moeite waard is om zowel overdag als tijdens de duisternis van de nacht op te vertrouwen, is God. Degene die God in zijn leven heeft, heeft alles wat hij nodig heeft. Degene die God niet heeft kan alles in deze sterfelijke wereld bezitten, maar hij zal eenzaam zijn. Hij bevindt zich in de wildernis zelfs temidden van de menigte. De reis van de Soefi is derhalve in de richting van God. Hij zoekt goddelijke kennis. Zijn doel is de verwerkelijking van het Gods-bewustzijn. Het bestaan van God is een vraag die in elke mind opkomt, of het nu de gelovige in God of de ongelovige is. Er zijn momenten waarop zelfs de grootste gelovige in God Zijn bestaan in twijfel trekt – of er wel werkelijk een God is. Hij vindt het heiligschennend om een zodanig besef te hebben en hij probeert er vanaf te komen. Zo´n vraag komt echter vaker op in het hart van de ongelovige: hij vraagt zich af of het werkelijk waar is, of er zoiets als God is. Het idee van God is de mens ingeboren. Het Gods-ideaal is de bloem van het menselijke ras. En deze bloem bloeit in de verwerkelijking van God.

Net zoals alles in de objectieve wereld de neiging heeft om opwaarst te stijgen, zo kan de neiging van de ziel in menselijke aspiratie worden gezien, die altijd opwaarst stijgt wat de sfeer van het bewustzijn van de mens ook is. De aspiraties van de mens die zich alleen bewust is van het materialistische leven reiken net zover als ze in materieel gewin kunnen. Toch worden zijn aspiraties steeds hoger en blijft hij ontevreden met alles wat hij bereikt vanwege de immensiteit van het leven in elke fase. Deze hunkering naar het bereiken van iets wat onbereikbaar is is de hunkering van de ziel om de uiterste hoogten van het leven te bereiken. Het is de natuur van de ziel om te ont-dekken wat er zich achter de sluier bevindt. Het is de constante hunkering van de ziel om hoogten te beklimmen die zich voorbij haar macht bevinden. Het is het verlangen van de ziel om iets te zien wat zij nooit gezien heeft. Het is de constante hunkering van de ziel om iets te weten wat ze nooit heeft geweten. Maar het prachtigste eraan is dat de ziel al weet dat er zich iets achter deze sluier van verbijstering bevindt. Dat er iets te zoeken valt in de hoogste sferen van het leven. Dat er wat schoonheid gezien moet worden. Dat er Iemand is die gekend moet worden die kenbaar is; dit verlangen, deze hunkering, wordt niet verkregen. Dit verlangen is een vage kennis die de ziel binnenin zichzelf heeft.

Derhalve is ongeloof in het Gods-ideaal niets anders dan een conditie die voortgebracht wordt door de mist die opstijgt vanuit het materialistische leven van illusie en als een wolk het licht van de ziel bedekt. Dat is de reden waarom de ongelovige niet tevreden is met zijn ongeloof. Natuurlijk wordt zijn ijdelheid gevoed door de gedachte dat hij wijs is in het niet geloven in iemand wiens bestaan slechts wordt geloofd door blinde wezens. Dus begint hij te denken: ´Het is toch niet zo moeilijk om in God te geloven. Elke simpele ziel kan in het Gods-ideaal geloven´. Hij gaat derhalve de tegenovergestelde richting in en weigert te geloven. Hij is eerlijk en toch is hij als iemand die voor een muur staat die zijn vooruitgang hindert.

Zelfs als deze wereld alles wat het bezit aan iemand zou schenken dan zou de ziel niet bevredigd worden want haar bevrediging ligt in een hogere aspiratie en het is deze aspiratie die naar God leidt. Dus is aspiratie de natuur van de mens, maar soms vraagt hij zich af of hij op het einde van de reis misschien niets vindt. Er is echter geen enkele vraag waar geen antwoord op is en er is geen verlangen dat onmogelijk in te willigen is. Er is trek en er is voedsel. Er is dorst en er is water. Er is zicht en er is iets wat gezien kan worden. Dus als er aspiratie is dan is God er, want je kunt niet kennen wat niet bestaat. Iets dient eerst te bestaan om iemand in staat te stellen het te kennen.

Je zou je af kunnen vragen of degenen die God niet kennen, wat niet iedereen kan, dan alleen in het een of ander idee geloven, maar het antwoord is: wat is een idee? Een idee is datgene waaruit alles wordt geboren – wetenschap, kunst, muziek, poëzie, religie en nationaliteit. Als het idee de bron is waaruit alles komt waarom zou het idee dan iets insignificants zijn en waarom zou God, die de bron en het doel van alles is, dan niet in het idee gevonden kunnen worden? De reden waarom de ziel naar het Gods-ideaal zoekt is dat zij ontevreden is met alles wat slechts tijdelijke bevrediging schenkt. Alle schoonheid, goedheid en grootsheid die de mens aan God toeschrijft zijn zaken die hij tijdens het leven bewondert en zoekt. Hij bewondert die zaken in anderen en spant zich in om ze voor zichzelf te verwerven. En wanneer hij op het einde van zijn onderzoek ontdekt dat alles waarvan hij dacht dat hij goed, groots of mooi was tekortschiet in die perfectie die zijn ziel zoekt dan kijkt hij omhoog naar de lucht en zoekt naar Degene die schoonheid, goedheid en grootsheid heeft. En dat is God. Degene die niet op zoek is naar God wordt op het einde van de reis van illusie teleurgesteld, want tijdens de gehele reis ontdekte hij niet de perfectie van schoonheid, goedheid en grootsheid op de aarde en hij geloofde noch verwachtte zo´n ideaal in de hemel tegen te komen. Alle teleurstellingen die het natuurlijke resultaat van dit leven van illusie zijn verdwijnen wanneer iemand eenmaal het Gods-ideaal heeft aangeraakt, want wat je na het leven zoekt, vind je in God.

Het zoeken naar God is een natuurlijk resultaat van de rijpheid van de ziel. Er is een tijd in het leven waarin een passie in de ziel wordt gewekt die de ziel een hunkering naar het onbereikbare schenkt en als de ziel die richting niet inslaat dan mist ze zeker iets in het leven waarvoor ze een aangeboren hunkering heeft en waarin haar ultieme bevrediging ligt.

Nu is de vraag: alle schoonheid, goedheid en grootsheid, hoe klein en beperkt ook, kan op aarde gevonden worden, maar waar kan hetzelfde gevonden worden in de Perfectie die God wordt genoemd? Het antwoord is dat het allereerst nodig is om te geloven dat er zoiets als een Wezen als God is, in wie goedheid, schoonheid en grootsheid perfect zijn. In het begin zal het slechts een geloof lijken. Maar in de loop van de tijd zal die geloofsovertuiging, mits in oprecht en geloof, als het ei van de Feniks worden, waaruit de magische vogel wordt geboren. De geboorte van God is de geboorte van de ziel. Elke ziel zoekt naar geluk en nadat ze alle objecten heeft nagejaagd die voor dat moment geluk lijken te schenken, ontdekt ze dat er nergens perfect geluk is behalve in God. Dit geluk kan niet komen door alleen maar in God te geloven. Geloven is een proces en door dit proces wordt de God binnenin gewekt en levend gemaakt. Het is het gevoel dat God levend is je is dat geluk schenkt. Wanneer je de onrechtvaardigheid, de onechtheid, de onvriendelijkheid van de menselijke natuur ziet en ziet tot welke hoogte deze natuur zich kan ontwikkelen – dat het culmineert in tirannie waarvan zowel individuen als gemeenschappen slachtoffer worden – dan lijkt er slechts een toevluchtsoord te zijn en dat is het centrum van het gehele leven, God, die de enige plek van veiligheid en de bron van vrede is, waarnaar elke ziel smacht.

vi

In verscheidene perioden en onder verschillende volkeren hebben er verschillende concepties van God bestaan. Zoekend naar de godheid hebben volkeren Hem in alle tijden in de een of andere vorm afgeschilderd. Dit is iets natuurlijks bij de mens. Als hem over iemand die hij nooit heeft gezien of gekend wordt verteld dan vormt hij zich een conceptie van die persoon en beschouwt hij deze conceptie als kennis van die persoon totdat hij hem ziet. Er zijn mensen die een conceptie van iemand in hun mind maken die ze nog nooit hebben gezien die bijna net zo echt is als de werkelijke persoon.

Het menselijke hart is een accommodatie dat het idee van God opvat en Hem afschildert in overeenstemming met de eigen mentaliteit van de mens. De Boeddha van China heeft Chinese gelaatstrekken en die van Japan heeft de ogen van Japan. De Boeddha van India lijkt op een Indiër. De mens kan zich een engel niet anders dan een mens voorstellen, behalve dat hij de engel twee vleugels geeft om die een beetje anders te maken. Als de engel niet zou worden afgebeeld als een mens dan zou die een menselijke wezen niet aantrekken. Daarom is het natuurlijk dat mensen in elke periode zich de Persoonlijkheid van God hebben voorgesteld als een menselijke persoonlijkheid. Zij konden geen betere conceptie hebben want er is niets in de wereld wat een voltooidere persoonlijkheid is dan de menselijke persoonlijkheid.

Mensen hebben God Hij genoemd, de macht en kracht van de godheid erkennend. Ander mensen hebben God Zij genoemd, in de godheid het moeder-principe en schoonheid erkennend. Vanuit de verschillen in conceptie zijn de vele goden en godinnen voortgekomen. Want het is waar dat er net zoveel goden zijn als er concepties zijn. Tegelijkertijd betekenen veel goeden veel concepties van de ene en enige God. Deze waarheid ontkennend hebben velen gevochten over hun verschillende goden. En toch heeft de wijze in elke periode van de wereld God begrepen als zijnde het ene en enige Wezen.

Voor de gewone mind is het niet voldoende om te voelen dat iets als idee bestaat. Dat is te vaag. De mens wil zijn bestaan met zijn eigen handen voelen. Alleen dan kan hij erkennen dat iets bestaat. De wijze mensen hebben zulke volkeren daarom verschillende objecten gegeven en hebben ze als goden voor de mensen te berde gebracht. Sommige zeiden: ´Zie God in de zon´, en de mensen begrepen dit. Zij waren niet tevreden bij de gedachte dat God een idee was. Het deed hen meer plezier te weten dat God door hen gezien kon worden, God die zelfs niet met de zon vergeleken kan worden en die onbereikbaar is.

Sommige wijze mensen hebben gezegd: ´Hij bevindt zich in het vuur´. Sommigen zeiden tegen een eenvoudig man die erom vroeg God te zien: ´Ga het woud in en vind daar een bepaalde boom: die boom is God´. De zoektocht naar die boom gaf die man iets te doen, wat essentiëel was en het geduld waarmee hij naar de boom zocht deed ook iets voor zijn ziel. Er was ook vreugde in het vinden van een zeldzame boom en uiteindelijk vond hij waarnaar hij op zoek was, want God is overal. Sommigen hebben verschillende beelden van verschillende ideëen gemaakt zoals liefde, rechtvaardigheid, kennis en macht en noemden ze godinnen, hen in verschillende vormen knedend en ze gaven ze aan de mens om te vereren. Sommigen wijze mannen hebben gezegd dat de koe heilig is. Natuurlijk is ze heilig voor de boer die afhankelijk is van de koe. Zijn levensonderhoud, in elke vorm, komt van de koe; ze is inderdaad heilig.

De wijze mensen hebben de mens verschillende objecten te berde gebracht die zijn aandacht vast zullen houden en objecten van concentratie voor hem zullen worden om zijn mind tot rust te brengen. Want in de mind die stil is manifesteert God zich. Vervolgens hebben de wijze mensen het Gods-ideaal in de vorm van symbolen aan de mensen gepresenteerd. Voor simpele wezens was een symbool God. Voor de ontwaakte minds was hetzelfde symbool van God een onthullende factor van het geheim van de godheid. Als men toch eens zou kunnen zien hoe wijsheid op prachtige wijze haar rol heeft gespeeld in de diversiteit van de concepties van het goddelijke ideaal, de zielen van alle evolutiegraden gidsend naar hetzelfde doel, wat uiteindelijk spirituele verwerving wordt!

De conceptie van veel goden kwam uit twee bronnen. De ene was het idee van de wijze om elke soort macht en eigenschap te personificeren en die een bepaalde god te noemen. Dit werd gedaan teneinde de gewone mind de gedachte te geven die het noodzakelijkst was: dat God zich in alles bevindt en dat God alle macht is. Later werd dit idee verkeerd begrepen en werd de waarheid erachter verduisterd. En zo vochten bepaalde wijze mensen tegen de ideëen van andere wijze mensen. Toch bevochten ze niet het idee. Zij bevochten de verkeerde concepties ervan. In het Westen van deze tijd echter, waarin niet zo´n idee van veel goden bestaat, hebben een groot aantal mensen hun geloof verloren na de recente oorlog (WO-I, vert.), zeggend: ´Als God een en al goedheid, rechtvaardigheid en macht is, waarom is het dan toegestaan dat er zoiets akeligs als oorlog plaats mag vinden?´ Als deze zelfde mensen gewend waren geweest aan het idee van veel goden en Kali hadden erkend, die generaties lang door Hindoes als de godin van de oorlog is vereerd, dan zou het voor hen niet zo´n vreemd idee zijn geweest dat als alles van God af komt dat dan niet alleen vrede maar zelfs ook oorlog van Hem af komt.

De mystici van alle tijden hebben derhalve God veel namen gegeven.

De soefi-scholen van esoterie hebben veel verschillende namen van God onderscheiden, allemaal met hun eigen natuur en geheim en zij hebben ze in hun meditaties op het pad van spirituele verwerving gebruikt. Daarom hebben de soefi´s niet veel goden, maar hebben ze veel namen van God, elk een bepaalde eigenschap uitdrukkend. Veronderstel dat deze namen die de soefi´s hebben gebruikt niet de Namen van God waren, als ze dan slechts in gedachten woorden als genade, compassie of geduld zouden hebben gehad dan zouden ze een verdienste en niet een persoonlijkheid hebben vereerd. Een verdienste is niet creatief; een verdienste is iets wat wordt bezeten. De eigenschap is niet belangrijk; de bezitter van de eigenschap is belangrijk. Daarom roept de soefi de God van succes aan in plaats van aan succes te denken. Voor hem is de God van succes niet een andere God. Er is slechts één God. Alleen is het zo dat hij door die naam van God, die uitdrukking geeft aan succes, aan te roepen zijn ziel verbindt met die spirit van succes.

Het idee van veel goden is ook voortgekomen uit de diepe denkers en filosofen die God in elke ziel hebben gezien en elke ziel die zelf een God maakt in overeenstemming met haar evolutiegraad. Er bestaat een gezegde onder Hindoes: ´Er zijn net zoveel goden als er melodieën zijn´, met andere woorden, er zijn talloze verbeeldingen en talloze goden. Elke keer wanneer die idee aan het volk werd onderricht was dat om de onwetendheid van degenen de doorbreken die God wilden vastpinnen aan de hemel en de aarde Zijn goddelijke aanwezigheid ontzegde: zij wachten erop dat de dood zou komen, dat ze naar de aanwezigheid van God geleid zouden worden, die in het hiernamaals op de troon van rechtvaardigheid zat. Hierdoor probeerden de wijze mensen de mensen te laten zien dat God zich in elke ziel bevindt en dat er net zoveel goden zijn als er zielen zijn: sommige gevorderd, sommige niet gevorderd, sommige verder gevorderd, toch allemaal goden. Als er een worsteling is, is er een conflict tussen goden. Als er harmonie is, is er vriendschap tussen goden. Door deze middelen probeerden ze de mens de essentiëelste waarheid dat God alles is te laten beseffen. Zonder twijfel zullen degenen die verkeerd begrijpen altijd verkeerd begrijpen.

Dit idee raakte ook gecorrumpeerd en zorgde ervoor dat mensen die in veel goden geloofden zich slechts interesseerden in de legenden van het verleden die vertelden over oorlogen en veldslagen die plaatsvonden onder de goden. Daarom moesten de wijze mensen hen weer komen redden en hen de ene God onderrichten, opdat ze weer tot het besef van de een-heid van het leven zou komen, die het beste wordt verwezenlijkt in het God-ideaal.

vii

Veel mensen die bereid zijn het Gods-ideaal te accepteren, stellen zich toch vragen bij de persoonlijkheid van God. Sommigen denken dat als alles God is dat God dan niet een persoon kan zijn. Maar hier kan op geantwoord worden dat hoewel het zaad de bloem niet in zich laat zien, het zaad toch culmineert in een bloem en daarom heeft de bloem altijd in het zaad bestaan. Als je zou zeggen dat de bloem wordt gemaakt naar het beeld van het zaad dan zou dat verkeerd zijn, want het enige beeld van het zaad is de bloem. Als God geen persoonlijkheid heeft hoe kunnen wij menselijke wezens dan een persoonlijkheid hebben, wij die uit Hem zijn gekomen, uit Zijn eigen Wezen, wij die het goddelijke in de perfectie van onze ziel tot uitdrukking kunnen brengen? Als de luchtbel water is dan is de zee zeker water. Hoe kan de luchtbel water zijn en de zee niet? Het verschil tussen de menselijke en de goddelijke persoonlijkheid, de persoonlijkheid van God, is echter dat de menselijke persoonlijkheid vergeleken kan worden terwijl daarentegen de persoonlijkheid van God geen vergelijk heeft. De menselijke persoonlijkheid kan vergeleken worden vanwege zijn tegengestelde. God heeft geen tegengestelde, dus kan Zijn persoonlijkheid niet worden vergeleken. Om God ´alles´ te noemen is echter hetzelfde als zeggen dat Hij een aantal objecten is, die allemaal tesamen ergens bestaan. Het woord ´alles´ drukt niet de betekenis uit van het Gods-ideaal. De geeïgende expressie voor God is het Enige Wezen.

En dan zijn er anderen, filosofisch en wetenschappelijk ingestelde mensen, die veel boeken hebben gelezen en die over de ziel en de spirit hebben nagedacht, die tot het intellectuele begrip zijn gekomen dat als God bestaat dat als een abstract idee is dat we God of het leven kunnen noemen, maakt niet uit welk van de twee. Dat zijn de mensen die van de waarheid hebben gegeten zonder die te verteren. Het is als het inslikken van kiezels die je nooit kunt verteren. Zij hebben het een of ander deel van de waarheid, maar zij kunnen er geen lering uit trekken. Voor degene die gelooft dat we God niet als zijnde abstract zouden moeten beschouwen, maar dat Hij alleen maar kan worden verwerkelijkt, voor hem stelt het abstracte iets voor. Maar wanneer het abstracte niets voorstelt dan stelt God niets voor.

Door God in iets abstracts te veranderen verliest de mens de gelegenheid die hem wordt gegeven om lering te trekken uit de formatie van een conceptie van God. Wat de mens heeft geconstrueerd is ongetwijfeld onderhevig aan destructie. Dat kan slechts een bepaalde tijd bestaan. Maar als hij er gebruik van maakt bereikt hij de verwerkelijking, terwijl hij daarentegen als hij dat concept wat bedoeld is om hem tot de voltooiing van zijn leven te voeren vernietigt hij iets heeft verloren wat van onschatbare waarde was. Door in droge filosofische termen te denken raken mensen vaak op een dwaalspoor, niet zozeer doordat ze valse ideëen hebben maar meer doordat ze niet in staat zijn de waarheid te verteren.

Dus zou je je af kunnen vragen of je meer de persoonlijke God dan de abstracte God zou moeten vereren. We zouden moeten beginnen met het vereren van de persoonlijke God en we zouden onze ziel moeten toestaan zich te ontvouwen in de abstracte God. Als we ons religieus leven beginnen met het vereren van de abstracte God dan beginnen we aan de verkeerde kant. De verwerkelijking van de abstracte God is de tevredenheid die komt nadat we de verering van de persoonlijke God hebben geperfectioneerd. Maar als we altijd in de fase van het vereren van de persoonlijke God zouden blijven dan zouden we niet de volledige lering kunnen trekken uit die verering. We zouden de persoonlijke God moeten vereren als een middel om de kennis van God te verwerven en deze kennis dient gevonden te worden in het abstracte. Het is net als een schilder die een prachtig schilderij heeft geschilderd, het beste dat hij ooit heeft geschilderd, en hij kijkt ernaar en is zo onder de indruk door wat hij ziet dat hij niet kan geloven dat hij degene is die het heeft gemaakt. Hij ziet er iets in wat zich voorbij hemzelf bevindt. Dit is het moment waarop hij kunst begint te begrijpen, waarop hij er lering uit begint te trekken.

De verering van de persoonlijke God is de kunst van het idealiseren, de grootste en beste kunstvorm die er is. We idealiseren het object van onze verering als de perfectie van alle dingen, van liefde en rechtvaardigheid en vergevingsgezindheid en macht en schoonheid. In de idealisering van ons object bieden we alle waardering en bewondering aan die we hebben en wanneer we onszelf voor het object dat we hebben gecreëerd hebben verdeemoedigd dan zijn we onze reis op het spirituele pad begonnen. Deze prachtige negatie van het zelf is wat artistiek is, meer dan de houding van de asceet die zichzelf God noemt maar wiens ego rigide is, ontstoken van schoonheid en kunst. Uiteindelijk is het dit pad dat ons helpt onszelf uit te wissen in dat object van verering, dat object waarin we God zien. En door dit zo te doen opent er zich in de loop van de tijd een deur en gaan we vervolgens binnen in de abstracte kwaliteiten van de Spirit om de ultieme waarheid te verwerkelijken.

We lezen in de Bijbel: ´Wees perfect op hetzelfde moment dat Uw Vader in de hemel perfect is´. De mens kent alleen maar het meest uiterlijke deel van zijn wezen, want de mens is het teken van imperfectie. Maar in het meest innerlijke wezen van de mens bevindt zich perfectie. Daarom kan de mens aanspraak maken op perfectie door zijn meest innerlijke wezen te verwerkelijken. Maar aangezien hij zich vanaf het moment van zijn geboorte heeft geïdentificeerd met zijn beperkte wezen, heeft hij zichzelf alleen maar als iets onvolmaakts gekend. Er bestaat voor hem geen mogelijkheid, zelfs niet door zich te realiseren dat hij God of de Godheid Zelf is, om perfectie te verwerven. Want zijn eerste impressie is er altijd een van beperking, van onvolmaaktheid. Wat zijn positie in het leven ook is, of hij nu koning is, of faam, weelde, macht of wijsheid bezit, hij is toch beperkt. Hij kan alleen maar aan zichzelf denken als een onvolmaakt wezen. Dat is de positie en toch is het het doel van zijn leven om tot perfectie te komen.

En hoe komt een mens tot perfectie? Slechts op een manier en dat is door eerst een conceptie van God te maken door te vereren, door te proberen om iets over God af te weten, door alles wat er aan schoonheid, macht en rechtvaardigheid bestaat toe te schrijven aan die perfecte conceptie in hemzelf. Door dit te doen zal een mens steeds dichter bij de waarheid komen en tegen de tijd dat hij dichter bij God is gekomen zal hij het idee van zijn valse zelf dat tussen hem en de perfectie in stond hebben verloren. En door dit proces van het verliezen van zijn valse zelf, wat in de Bijbel zelf-ontkenning wordt genoemd, en wat de soefi´s Fanà hebben genoemd en de Yogi´s Yoga zal hij tot de verwerkelijking komen die het verlangen van zijn ziel is en door dat te verwerven vervult hij zijn levensdoel.

Het God-ideaal is zo groots dat de mens het nooit volledig kan begrijpen, daarom is de beste methode die door wijze mensen is aangenomen het iedereen toe te staan zijn eigen God te maken. Op deze manier vormt hij de conceptie waartoe hij in staat is. Hij maakt Hem tot Koning van de hemelen en van de aarde. Hij maakt Hem tot Rechter, groter dan alle rechters. Hij maakt Hem Almachtig, alle macht hebbend. Hij maakt Hem tot de Bezitter van alle gratie en glorie. Hij maakt Hem tot de geliefde God, genadevol en mededogend. Hij erkent in Hem voorzienigheid, steun en bescherming. En in Hem erkent hij alle perfectie. Dit ideaal wordt een opstap naar de hogere kennis van God. Degene die niet genoeg voorstellingsvermogen heeft om een God te maken, die niet open staat voor het beeld van God dat door een ander wordt gepresenteerd, blijft zonder een God, want hij vindt geen opstap naar die kennis waar zijn ziel naar verlangt maar die zijn twijfels ontkent.

Er zijn veel mensen die vinden dat ze zichzelf zouden bedriegen als ze een God vanuit hun voorstellingsvermogen zouden maken. Iemand die niet in de objectieve wereld gezien wordt. De reactie is dat ons gehele leven op voorstellingsvermogen wordt gebaseerd en geconstrueerd. En als er één ding in deze objectieve wereld is wat standhoudt dan is het wel het voorstellingsvermogen. Degene die niet in staat is tot verbeelding, die die niet waardeert, is ontstoken van kunst en poëzie, van muziek, goede manieren en cultuur. Hij kan het beste met een rots worden vergeleken, die nooit moeite doet om zich iets voor te stellen.

De mens is niet in staat God anders af te beelden dan als een persoon – een persoon met alle beste kwaliteiten, de ideale persoon. Dit betekent niet dat alles wat lelijk en kwaad is niet tot het universum van God behoort, of, in andere woorden, zich niet in God Zelf bevindt. Het water van de oceaan is echter altijd zuiver ondanks alles wat er ook maar in wordt gegooid. De Zuivere Ene consumeert alle onzuiverheden en verandert ze in zuiverheid. Kwaad en lelijkheid bestaan alleen maar in de beperkte conceptie van de mens. In het grootse Wezen van God bestaan deze niet. Daarom vergist degene die in zijn verbeelding God tot God van alle schoonheid, vrij van lelijkheid, maakt, zich niet. De God van alle beste kwaliteiten, vrij van alle kwaad. Want door die verbeelding wordt hij elke moment van zijn leven steeds dichter naar dat goddelijke ideaal dat zijn ziel aan het zoeken is, getrokken en wanneer hij eenmaal goddelijke perfectie heeft aangeraakt dan zal hij daarin de vervulling van zijn leven vinden.

viii

Waarom wordt God de Schepper genoemd? Omdat de schepping zelf het bewijs is van de een of andere werkzame wijsheid. Er zou geen mechanische schepping in zo´n perfectie kunnen resulteren als die van de natuur. Alle machines van de wetenschappers wordt gebouwd naar het model van het mechanisme van de natuur en elke inspiratie die tot de schilder komt wordt vanuit de natuur ontvangen. De natuur is op zich zo perfect dat ze geen wetenschappelijke of artistieke verbetering nodig heeft. Maar om de beperkte menselijke grillen te bevredigen ontwikkelt de mens kunst en wetenschap. En toch is het nog steeds de schepping van God die in de kunst en in de wetenschap via de mens tot expressie wordt gebracht, daar God niet afwezig is in de mens. Op sommige manieren is de mens meer in staat Zijn schepping te voltooien, die God via de mens completeert. Voor een oprecht onderzoeker in de schepping er is geen beter bewijs nodig. Als hij zijn mind alleen maar op de natuur concentreert dan zal hij zeker vroeg of laat inzicht in de perfecte wijsheid krijgen die erachter verborgen ligt. De ziel die in de wereld komt is slechts een goddelijke straal en de impressies die ze op haar weg naar de aarde ontvangt komen ook van God, want er is geen beweging mogelijk zonder God´s bevel. Dus in alle schepping, in elk aspect ervan, blijkt aan het einde van de zoektocht dat God de enige Schepper is.

Een andere naam voor God is de Onderhouder. Jezus Christus zei: ´Kijk naar de lelietjes-van-dalen. Zij zwoegen niet noch snellen ze voort. En toch was zelfs Salomo in al zijn glorie niet zo mooi uitgedost als een van deze´. Roemi legt dit verder uit in de Masnavi, waar hij zegt: ´Zelfs de spin wordt niet door God verwaarloosd, maar wordt van haar voedsel voorzien´. Als de kleinste bacterie en worm, onbeduidend als die is, voor zijn onderhoud afhankelijk zou zijn geweest van de mens die zelfs niet altijd zichzelf kan onderhouden, hoe zou dan de schepping voort hebben kunnen bestaan? Het lijkt erop dat de schepsels die zich geen zorgen maken over hun onderhoud hun voedsel naar hun mond gebracht krijgen.

De worsteling van de mens voor zijn onderhoud lijkt groter te zijn dan die van enig ander levend wezen in de lagere schepping. Maar wat maakt dat dat zo is? Dat is niet God. Dat is de mens zelf, die zelfzuchtig is en oneerlijk tegen zijn broeder en helemaal in beslag is genomen door zijn eigenbelangen in het leven. Ondanks alle hongersnoden heeft de wereld toch voldoende voorraden. Maar stel je eens de hoeveelheid voedsel voor die in de zee is gestort en hoeveel jaar de aarde, waarop het voedsel van de mens wordt voorbereid, niet door de mens werd verwaarloosd bezig met het elkaar vermoorden! Als het resultaat honger en grotere inspanning is, moet God dan de schuld krijgen? Het is de mens die alle schuld verdient.

Sa´di legt op subtiele en prachtige wijze de menselijke natuur uit met betrekking tot de voorzienigheid: ´De Schepper is altijd bezig met het voorbereiden van mijn onderhoud voor mij, maar mijn angst om mijn onderhoud is mijn natuurlijke ziekte´. Het leven is een zodanig fenomeen, als we er maar dieper in duiken, dat we ontdekken dat er geen vraag zonder antwoord bestaat. Het is nooit zo dat we iets nodig hebben en we daarin niet worden voorzien. Alleen, er is een verschil tussen wat we denken dat we nodig hebben en wat we echt nodig hebben, in feite is de voorraad altijd groter dan onze behoefte. Dat is het wonder van de voorzienigheid. Soms kijken we er met een glimlach naar, op andere momenten met tranen, maar het is iets werkelijks en iets wat leeft. En het zal nog werkelijker blijken te zijn als we ernaar kijken door naar de top van onze rede te klimmen.

Veel profeten spreken over God als Rechter en de man van de rede en de logica heeft geprobeerd rechtvaardigheid aan de wet toe te schrijven. Maar rechtvaardigheid is niet de wet. Rechtvaardigheid bevindt zich boven de wet. Voor ons beperkt zicht lijken dingen in de wereld vaak onrechtvaardig. En vaak lijkt het erop dat de wet van de mens simpelweg doen is wat hij wil als hij in zijn macht ligt. Maar achter deze illusoire schijn bevindt zich zeker een strikte rechtvaardigheid en een werkelijke wet. Zodra het hart levendig raakt dan manifesteert deze wet zich. Dan kun je je alleen maar verbazen over het leven en de natuur, terwijl je ziet hoe groots de rechtvaardigheid van God is. Geen ziel hoeft dagen, weken of jaren te wachten of op de dood te wachten voordat deze wet zich manifesteert. Elke dag is de Dag des Oordeels, en elk uur is het uur van rechtvaardigheid. Een crimineel zal ontsnappen aan de tralies, maar hij kan er niet aan ontsnappen dat hij zich hier op aarde bevindt. Er is een Rechter van binnen en van buiten. Wanneer zijn ogen worden gesloten dan wordt hij van binnen beoordeeld. Wanneer de ogen zijn geopend dan wordt hij van buiten beoordeeld. We bevinden ons altijd in het hof van rechtvaardigheid. Als we dit niet beseffen komt dat omdat we door het leven zijn bedwelmd en worden we als een dronken man in het hof, die noch een rechter noch een rechtvaardigheid ziet.

Maar waar we ons het meest over kunnen verbazen is de kennis dat God ondanks Zijn grote rechtvaardigheid de Vergever is. Hij vergeeft zelfs meer dan Hij oordeelt, want rechtvaardigheid komt voort uit Zijn intelligentie terwijl vergiffenis uit Zijn goddelijke liefde voortkomt. Wanneer Zijn goddelijke liefde als een golf opstijgt dan wast die de zonden van een heel leven in een ogenblik weg. Want de wet heeft geen macht om stand te houden in het aanzien van liefde. De stroom van liefde veegt die weg. Wat steeg er vanuit het hart van de Meester op toen de vrouw die door iedereen was beschuldigd voor Christus werd geleid? De wet? Nee, het was liefde in de vorm van genade en mededogen. Zelfs de gedachte van de liefde van God vult het hart met vreugde en verlicht zijn last. En als, zoals de religies altijd hebben onderricht, een mens zelfs eenmaal met heel zijn hart om vergeving heeft gevraagd dan zal hij ondanks alle zonden van zijn leven zeker worden vergeven.

ix

God wordt alleen maar de Koning van de hemel en de aarde en van de geziene en de ongeziene wezens genoemd omdat we geen betere woorden hebben dan de woorden die we voor alle dingen van deze wereld gebruiken. God Koning noemen verheft Hem niet wat hoger, het is slechts behulpzaam bij het voor onze mind meer begrijpbaar maken van Zijn macht en glorie. Toch zijn er bepaalde karakters die koninklijk zijn en in God is de perfectie van zulke karakters te vinden. Niet dat niemand dat soort karakter kan bezitten, maar het is wel zo dat een ziel in een hogere positie wellicht dat karakter meer laat zien dan in een gewoon vermogen. Dat karakter is liefde verborgen achter onverschilligheid. In soefi-termen wordt het aangeduid met een Perzisch woord, Bi-niyaz, wat verborgen betekent. Het betekent niet de verborgen God, het betekent verborgen schoonheid. Liefde die tot uitdrukking wordt gebracht is heel wat anders dan liefde die wordt verborgen. Onder de sluier van onverschilligheid wordt vaak liefde verborgen en de soefi-dichters hebben dat prachtig afgeschilderd in hun dichtregels, die niets anders zijn dan afschilderingen van het menselijke leven en de menselijke natuur.

Er zijn voorbeelden in de geschiedenissen van koningen die dit karakter tonen. Soms werd iemand die de meeste voorkeur had van de koning ervan weerhouden om minister-president te worden. Dit betekende niet dat het niet de wens van de koning was; het betekende slechts dat de koning de sympathie en bewondering die hij voor diegene had meer waard vond dan het premier-schap. Ook als de koning een tijd lang niet met iemand sprak betekende dat niet dat hij uit de gunst was; het betekende slechts dat de koning wist dat hij dat zou begrijpen. Er zijn voorvallen waarin het geduld van heilige en wijze mannen tot het uiterste werd getergd. De pijn en het leed waar spirituele zielen soms doorheen zijn gegaan zijn groter geweest dan die van gewone mensen, maar achter hun onverschilligheid bevinden zich veel redenen.

Vervolgens zie je de andere kant van koninklijkheid: dat soms degenen waar de koning weinig om gaf op gratieuze wijze werden ontvangen en ruimschoots werden beloond. De gewone mind kon de reden hierachter niet bevatten, maar de koning die verantwoordelijk was voor zijn onderdanen, begreep het op de juiste wijze, net zoals een tuinman die weet welke plant verzorgd moet worden en welke boom beter niet gesnoeid kan worden. Ondanks alle tegenstand die van alle kanten af kwam, hebben koningen vastgehouden aan hun idee, zich bewust van hun plicht. Zo is het ook met God.

Maar los van koningen worden het gedrag en de manier van doen van een verantwoordelijke persoon niet altijd begrepen door een ander wiens verantwoordelijkheid niet dezelfde is, hoe kan de mens dan altijd de manier van doen van God begrijpen, de enige Koning in de ware zin van het woord, naast wie alle andere koningen maar imitaties zijn? Het is het koningschap van God dat zich in het zich ontplooien van elke ziel bevindt. Wanneer een ziel tot volle bloei komt begint ze de kleur te tonen en de zoete geurigheid te verspreiden van de goddelijke spirit van God.

Het Gods-ideaal is bedoeld om God in de ziel te wekken opdat Hij Zijn koningschap kan verwerkelijken. Dit is hetgeen in het gebed van Christus wordt gesuggereerd waar wordt gezegd: ´Uw koninkrijk kome; Uw wil geschiede´. In deze verwerkelijking komt het koningschap van God. En wat er volgt is dat Zijn wil wordt verricht. Wanneer iemand echter niet weet wie de koning is dan weet hij ook niet wat het koninkrijk is.

Vanaf de tijd dat de mens voldoende was ontwikkeld om in staat te zijn zijn aangelegenheden te begrijpen, zijn er koninkrijken gevestigd. Toen de mens de eerste les had geleerd, toen hij begreep wat een koning en een koninkrijk betekenden wist hij dat er iemand was wiens bevelen door iedereen, groot en klein, werden gehoorzaamd. Iemand die iedereen die de eer en het respect toekwam, verhief en beoordeelde in het koninkrijk. Iemand die als een moeder en een vader voor zijn onderdanen was. Het was dezelfde educatie als die van een kind, dat nadat het met poppen heeft gespeeld, de zorgen van het huishouden begint te begrijpen.

De volgende stap op het spirituele pad werd gezet toen de spirituele hiërarchie werd erkend, de profeet of de hogepriester die het spirituele Hoofd vertegenwoordigden. Op deze manier besefte de mens dat het niet de uiterlijke omgeving, geld of bezittingen zijn die een koning maken, maar dat spirituele verwerkelijking iemand groter dan een koning met al zijn koninklijke entourage kan maken. Dit werd het volk bewezen toen de koning, die als hoofd van de gemeenschap werd aanvaard, zich met gebogen hoofd voor de hogepriester ging staan en neerknielde op de plaats van gebed. Dit leerde de mens dat koningschap niet in uiterlijke weelde ligt maar in spiritualiteit. Dat zelfs de koning nederig aan de deur van de God-verwerkelijkte mens staat.

Toen deze stap eenmaal was gezet kwam er een derde stap en die hield in het inzien dat de hogepriester, die als zodanig zelfs door de koning werd erkend, neerknielde en zijn hoofd boog voor de Heer, de Koning van de mensheid, zijn eigen grootsheid tonend als zijnde stof in het aanzicht van God, aan wie als enige alle grootsheid toebehoort. Toen de mensen de grootsheid van God beseften, verheerlijkten zij God en werd het doel van aristocratie vervuld. Dat was niets anders dan een oefening voor een veldslag. Want toen de mens eenmaal besefte dat hij alleen voor God diende te buigen, dat God als enige werkelijk rijk is terwijl ieder ander arm is, dat alleen de wijsheid en rechtvaardigheid van God perfect zijn, toen vervaagde voor hem het koningschap van de koning en de heiligheid van de hogepriester en bleef er slechts één koning, de Koning der koningen, over. Hij vertrouwde op Hem en bij Hem zocht hij een toevluchtsoord in al de verschillende levensomstandigheden.

Nadat de mens deze drie stappen in de richting van het doel had gezet, ontdekte hij dat het doel helemaal anders was dan de weg die hij had genomen en dat doel van de ontdekking van de sporen van de Koning binnenin zichzelf, een vonk van dat goddelijk licht dat de verlichting van zijn eigen hart is, een straal van die Zon die het licht van het gehele universum is. En zo ontwikkelde zich zelf-verwerkelijking, waarin de ziel de wijsheid, de verlichting en de vrede vond die het doel van het God-ideaal zijn.

x

Een ideaal is iets om op te hopen en om vast te houden en in de afwezigheid van een ideaal heeft hoop niets om naar uit te zien. Het gebrek aan idealisme verklaart de huidige degeneratie van de mensheid ondanks alle vooruitgang die ze in andere richtingen heeft gemaakt. Er zijn veel soorten idealen: principes, deugden en objecten van devotie. Maar het grootste en hoogste van alle idealen is het Gods-ideaal. En wanneer dit Gods-ideaal waarop alle andere idealen worden gebaseerd verloren gaat dan wordt zelfs het idee van een ideaal al genegeerd. De mens heeft in zijn leven veel nodig, maar zijn grootste behoefte is een ideaal.

Zonder idealen kan een mens noch zijn verplichtingen thuis nakomen noch de verplichtingen buitenshuis. Een mens met een ideaal, of dat nu in de zakenwereld, een beroep of in de politiek is, in welke laag van de bevolking dan ook, zal blijken op te klimmen tot de levensstandaard van ieder ander. Wanneer we naar het leven kijken, wanneer onze mind is ontnuchterd van de continue bedwelming van het leven, dan kunnen we de futiliteit van het leven, de onechtheid ervan, de veranderlijkheid ervan en het illusoire karakter ervan zien. Dan begint de importantie van dat zelfde leven dat we in onze bedwelming als zo werkelijk hebben beschouwd weg te vagen en verliest de werkelijkheid ervan kleur. Iets wat we tijdens deze bedwelming als heel mooi beschouwden blijkt nu heel anders te zijn dan wat we dachten. Op dit moment van nuchterheid begint de mens te beseffen dat er zich niets in iets bevindt, noch in dit leven noch in het hiernamaals. En als er al iets is wat zijn rede te hulp kan schieten op dat moment van desillusie dan is dat het ideaal, het ideaal dat hij in zijn hart heeft gemaakt. Dit ideaal voorziet in alles wat er mist, alles wat schoonheid voor zijn zicht verbergt.

Voor degene die het Gods-ideaal voor ogen heeft maakt de afwezigheid van deze veranderlijke wereld geen verschil. Hij heeft iets wat groter is dan wat dan ook. Het offer van iemand die een groot verlies in zijn leven heeft geleden teneinde aan zijn principe vast te houden is voor hem niet zo zwaar te dragen want zijn ideaal schenkt hem de kracht om fier rechtop te blijven staan. Niemand in deze wereld is perfect en zelfs in degenen van wie van houden en die we respecteren en bewonderen zullen we altijd het een of ander gemis, de een of andere behoefte aantreffen. En als er in elke entiteit, in elk wezen iets mist en als we niets hebben om dat mee te vullen, wat moet dan de consequentie zijn? Alleen maar teleurstelling. Is dit niet de bron van de tragedie in de levens van duizenden en duizenden mensen? De algemene klacht is dat je broer of zus, je vrouw of je man, je kind of je ouders niet opkomen voor hun ideaal, dat ze niet zijn zoals jij zou willen dat ze zijn. Maar hoe kan dat ook? Ze zijn anders dan wij, onze verbeeldingskracht heeft hen niet gemaakt, het zijn andere entiteiten. We hebben onze verbeeldingskracht en we willen dat zij passen in onze verbeelding, maar dat is niet mogelijk. En hoe veel zielen vind je niet in de wereld die zich constant zorgen over deze kwestie maken! Als er een ideaal zou zijn dan zou dat ideaal helpen om een ieder dat te geven wat hij mist. Op die manier kan al het gemis in ons leven, of dat nu geld, positie, macht of rang is, kunnen al deze kloven gevuld worden door het ideaal en het is het ideaal dat nu juist de kracht van onze hoop en van ons leven is.

Degenen die denken dat God zich niet van buiten bevindt maar slechts van binnen vergissen zich net zo zeer als degenen die geloven dat God zich niet van binnen bevindt maar slechts van buiten. In feite bevindt God zich zowel van binnen als van buiten, maar het is zeer noodzakelijk om te beginnen met het geloof in de God van buiten. Vanaf onze kindertijd hebben we alles vanuit de buitenkant geleerd. We leren wat het oog is door naar de ogen van anderen te kijken. Alles wat we in onszelf zien hebben we altijd van buitenaf geleerd. Dus zelfs om God te leren zien dienen we te beginnen met het zien van God van buiten: als de Schepper, de Rechter, de Kenner van alles, de Vergever. En wanneer we Hem beter hebben begrepen dan is de volgende stap dat we de God die we altijd van buiten hebben gezien nu ook van binnen vinden en dat completeert onze verering. Als we Hem alleen van buiten hebben gevonden dan zijn we Zijn vereerders, maar blijven we afgescheiden van Hem en is er geen een-wording met God, wat het doel van het leven is.

Nu rijst er echter een vraag: hoe zullen we ons ideaal toepassen in het praktische leven? Want soms lijkt het praktische leven de tegengestelde pool van het ideaal te zijn en terwijl we proberen het ideaal vast te houden verspillen we ons praktische leven of terwijl we proberen het praktische leven vast te houden verliezen we het ideaal. Wat is de oplossing voor dit probleem? Het antwoord is dat het zonder twijfel heel moeilijk is om onze idealen op ons praktische leven toe te passen, omdat het ideaal soms te ver verwijderd is van onze praktische behoeften. Idealisme is meer iets van de mind dan van het lichaam, maar tegelijkertijd kan het lichaam zo werelds zijn dat het tegenover het idealisme staat door de mind niet toe te staan zichzelf ten volle tot expressie te brengen. Een ding zou echter in gedachten gehouden moeten worden: dat teneinde ons praktische leven naar beste vermogen te kunnen leven het niet nodig is om onze idealen te vergeten. We kunnen het ideaal ondanks dat toch in het tederste hoekje van ons hart onderhouden en ons best doen om het toe te passen. En als we dit niet kunnen dan kunnen we toch ons ideaal in ons hart vasthouden en dat zal ons heel erg goed doen.

Het ideaal dient gebruikt te worden als een fakkel in een donker huis. We hoeven niet alle objecten die zich daarin bevinden aan te steken. We hoeven slechts de fakkel erop te richten. Het ideaal is bedoeld om onze leven te verlichten, niet om onze handeling te verlammen. Het ideaal dat onze handeling verlamt wordt niet op de juiste wijze toegepast. Dat is niet de fout van het ideaal, dat is onze eigen fout, onze eigen zwakte en niet onze goedheid. Als iets toevallig onze plicht is dan kan goedheid daar een grote verlichting voor zijn, maar deze plicht dient nagekomen te worden. We zouden onderscheid moeten maken tussen datgene wat gedaan zou moeten worden en hoe het gedaan zou moeten worden in alles wat ons praktische leven betreft en het ideaal dient niet datgene wat gedaan moet worden in de weg te staan. Het ideaal dient alleen maar het licht op het pad te schenken. Degenen die een conflict teweegbrengen tussen hun handeling en hun ideaal zijn niet helder in zichzelf. In werkelijkheid zijn het ideaal en de handeling niet bedoeld om het leven van de mens te verwarren. Zij zijn bedoeld om het te perfectioneren.

De vraag die de mensheid zichzelf stelt, is: ´Hoe kunnen we in de wereld leven en er het beste van ons leven maken?´ En deze vraag kan vanuit twee gezichtspunten bekeken worden. Het eerste gezichtspunt is te proberen het beste van ons individuele leven te maken zodat degenen om ons heen er baat bij kunnen vinden. Dit gezichtspunt brengt ons zo diep als onze ziel is. Het is niet alleen een kwestie van hoe we ons uiterlijke leven zo netjes en geschikt mogelijk kunnen leiden, de vraag is hoe we onze mind in een gebalanseerde en kalme conditie houden, hoe we dat geluk vinden dat in ons eigen hart is verborgen, hoe we dat licht bereiken dat in onze eigen ziel is verborgen en dat goddelijk is. Door constant over deze vraag te denken bereiden we de weg voor voor ons geluk, onze verlichting, onze vrede en voor onze rust waarnaar de ziel constant hunkert.

En het andere gezichtspunt is dat we ons concentreren op het leven van degenen om ons heen, onszelf afvragend hoe we hen gelukkig kunnen maken. Het is niet alleen een kwestie van degenen die zich thuis om ons heen bevinden, maar ook van het verantwoordelijk zijn om geluk, hoe nederig en klein ook, te geven aan iedereen in ons dorp, in onze stad of in ons land, in de gehele wereld. Dit brengt ons met onze sympathie van ons huis naar het andere einde van de wereld. Maar als iemand trots wordt, ofwel door de vooruitgang in zichzelf of van zijn werk voor het welzijn van anderen, dan wordt zijn vooruitgang een halt toegeroepen en brengt dit inactiviteit, inertia. Activiteit vormt leven en de afwezigheid ervan is de dood. Het ideale leven begint daarom met het ideaal en wordt perfect door de reis van vooruitgang door deze twee paden te voleindigen.