Velen hebben zich afgevraagd of Hij zich in alles bevindt, hoe Hij in alles leeft en als wat. Als Hij zich in de mens bevindt, waar moet Hij dan gezocht worden en welk deel van het wezen van de mens wordt beschouwd als zijnde God? Er kunnen veel antwoorden worden gegeven, maar toch zal geen ervan tevredenstellen, want het ware antwoord is dat alles God is en dat God alles is: er bestaat niets behalve Hij. En de vraag wie we zijn kan beantwoord worden door de frase in de Bijbel, dat we leven, bewegn en ons wezen in God hebben. God is wij, maar wij zijn geen goden. Het verschil tussen God en ons wezen is niet een kwestie van het wezen. In wezen zijn God en wij één. Het verschil ligt in onze beperking en in de perfectie van God.
Hoe moeten we ons het idee van God de Absolute voorstellen? Het is niet de bedoeling dat wij ons ons daar iets bij voorstellen. Als beperkte wezens zijn wij niet in staat perfectie te begrijpen. Alleen perfectie kan perfectie kennen. Wij kunnen ons een eigen God voorstellen en maken, teneinde God voor ons begrijpbaar te maken en het voor ons gemakkelijker te maken om te vorderen op het spirituele pad. Terwijl we vorderen baant het onbeperkte Wezen, door ons heen werkzaam, Zijn eigen pad en verwerkelijkt Hij perfectie. Want door dit te doen verwerkelijkt Hij alleen Zichzelf, wat voor Hem helemaal niet moeilijk is.
De mens denkt dat hij religie of filosofie of mystiek heeft geleerd daar hij zich heeft geëvolueerd. Dat is inderdaad waar, maar het resultaat van al dit leren en al deze evolutie wordt tot op zekere hoogte niet alleen door ongeëvolueerde menselijke wezens verwerkelijkt maar ook door de dieren en de vogels. Zij hebben allemaal hun religie en zij vereren allemaal op hun eigen manier God. De vogels in het woud zingend voelen die exaltatie zelfs meer dan de mens nadat hij God heeft vereerd, want niet alle mensen die samenkomen om te bidden zijn oprecht zoals de vogels in het woud, waarvan niet één zijn gebed zonder oprechtheid uit. Als een menselijke ziel werd gewekt om te voelen wat zij voelen wanneer zij bij dageraad aan het zingen zijn dan zou hij weten dat hun gebed zelfs geëxalteerder is dan zijn eigen gebed, want hun gebed is natuurlijker. De goddelijken vereren derhalve samen met de natuur hun god en zo ervaren ze perfecte exaltatie als resultaat van hun gebed.
De mens denkt dat hij in staat is te mediteren en zich te concentreren, maar hij kan dat niet beter dan de dieren en de vogels in het woud. De cobra trekt door gedachte zijn voedsel naar zich toe. Er zijn bepaalde cobra´s wier voedsel komt en in hun bek valt. Zij vasten lange tijd geduldig, zich geen zorgen makend over het voedsel van de volgende dag. Er zijn daarentegen mensen die zo bezorgd zijn om hun ontbijt: ze zijn zelfs niet zeker van hun middageten. Zij hebben geen vertrouwen in hun eigen macht noch hebben ze geloof in de voorzienigheid van God.
Kortom, spiritualiteit wordt door alle wezens bereikt, maar alleen door de mens maar ook door de dieren en de vogels. En elk heeft zijn eigen religie, zijn principe, zijn wet en zijn zeden. Een vogel bijvoorbeeld, wiens eer het is om over de hoofden heen te vliegen van degenen die op de aarde lopen, vindt het beneden zijn waardigheid om door een aards wezen aangeraakt te worden: het vindt dat het wordt bezoedeld. En als deze vogel eenmaal door een menselijk wezen wordt aangeraakt dan zullen zijn medeschepsels niet eerder rusten voordat ze het hebben vermoord, want voor hen is hij een out-cast. Zij verblijven in de lucht en het is hun waardigheid op die manier te handelen. De studie van de natuur is niet alleen interessant voor de student van wetenschap, maar ook voor degene die het pad van spiritualiteit betreedt is de studie van de natuur van immens belang. Men zal aan het einde van deze zoektocht op het spirituele pad ontdekken dat alle wezens, inclusief bomen en planten, rotsen en bergen vroom zijn en allemaal die spirituele perfectie bereiken die het enige verlangen van de ziel is.
In soefi-termen wordt het Zelf van God Zát genoemd en Zijn kwaliteiten, Zijn verdiensten, worden Sifat genoemd. De Hindoes noemen het eerste aspect van God Purusha en het laatste Prakriti, wat in het Nederlands vertaald kan worden door spirit en materie. Zát, de Spirit van God, is onbegrijpelijk, omdat datgene wat zichzelf begrijpt intelligentie is, God´s ware wezen. En begrip heeft in zijn eigen wezen niets te begrijpen. In het dagelijks taalgebruik is het ongetwijfeld het begripsvermogen in ons dat we begrip noemen. Maar dit wordt hier niet bedoeld, want intelligentie is niet noodzakelijkerwijs intellect. Verdienste is iets wat begrijpelijk is; het is iets wat helder en onderscheiden is zodat het begrijpbaar kan worden gemaakt. Maar intelligentie is niet begrijpbaar behalve voor zijn eigen zelf. Intelligentie laat zien dat ik ben, maar ze weet niet wat ik ben.
Zo is de natuur van God. Intelligentie zou haar eigen macht en bestaan niet hebben geweten als het niet iets naast zichzelf had gekend, dus kent God Zichzelf door manifestatie. Manifestatie is het zelf van God, maar een zelf dat beperkt is, een zelf dat Hem laat weten dat Hij perfect is wanneer Hij Zijn eigen Wezen vergelijkt met dit beperkte zelf dat wij natuur noemen. Daarom is het het doel van de gehele schepping de verwerkelijking die God Zelf wint door Zijn eigen perfectie via zijn manifestatie te ontdekken.
Onder christelijke ideëen bevindt zich er een dat als we het raadsel ervan kunnen oplossen ons helpt de waarheid van het leven te ontdekken. Het is het idee van de Drie-eenheid. Wat de ziel in verwondering houdt is het drievuldige aspect van manifestatie en zolang als de ziel hierdoor verward blijft kan ze niet de kennis van de Ene bereiken. Deze drie aspecten zijn de ziener, het zien en het geziene; de kenner, de kennis en het gekende. In feite zijn dit drie aspecten van het leven. Het ene aspect is de persoon die ziet. Het tweede aspect is het zien, of de ogen, met behulp waarvan hij ziet. En het derde aspect is datgene wat hij ziet. Dat is de reden waarom je niet bereidwillig het idee kunt accepteren dat wat je ziet hetzelfde is als jezelf en dat je nog geen moment gelooft dat het medium waardoor je kijkt jijzelf bent, want deze drie aspecten lijken afgescheiden te zijn en in elkaar´s gezicht te kijken als de eerste, de tweede en de derde persoon van Brahma.
Wanneer dit raadsel wordt opgelost door de verwerkelijking dat de drie een zijn dan wordt het doel van het Gods-ideaal vervuld. Want dan worden de drie sluiers die de Ene bedekken opgetild, dan blijven ze niet langer drie en dan blijken ze Een te zijn, het enige Wezen. Zoals Abdul Karim al Jili, de vijftiende-eeuwse mysticu, zegt: ´Als je in een God gelooft, heb je gelijk. Als je in twee Goden gelooft, is dat waar. Maar als je in drie Goden gelooft dan is dat ook juist, want de natuur van eenheid wordt verwerkelijkt door variëteit´.
De mensheid is geneigd te beschouwen dat alles wat plezierig is van de genade van God is gekomen en dat alles wat onplezierig is ofwel uit wrok van God of helemaal niet van God is gekomen, omdat hij denkt dat God rechtvaardig en genadevol is. In werkelijkheid worden God´s goedheid, genade en rechtvaardigheid verborgen onder alle plezierige en onplezierige ervaringen in het leven. We noemen dingen onrechtvaardig wanneer we hun rechtvaardigheid niet zien. Dingen zijn voor ons onplezierig wanneer onze standaard voor plezier wordt beperkt. Dingen lijken ons zonder genade toe wanneer we genade beperken en begrenzen. Maar soms zijn dingen die ons niet rechtvaardig toeschijnen, rechtvaardig volgens hun ware natuur. Dingen zonder genade bevatten vaak een verborgen genade. Daarom laat de soefi alles wat van God komt gelaten over zich heen gaan, Zijn genade, goedheid en rechtvaardigheid erin ziend en erkennend.
Wij, de kinderen van de aarde, zijn voor onze hemelse Vader via onze evolutie als kinderen en in onze onwetendheid zijn onze daden als die van een kind. Als de ouders hem snoep geeft neemt hij dit op als hun vriendelijkheid; als zij het kind een bitter medicijn geven dan beschouwt het dat als boosheid van hun kant, niet wetend dat ze met het geven van dat bittere medicijn net zo goed hun vriendelijkheid laten zien. Er zijn veel dingen waarvan we denken dat ze goed voor ons zijn, maar in feite kunnen ze het slechtst mogelijke voor ons zijn. De een kan niet een bepaalde positie verwerven die hij wilde, een ander kan niet gaan wonen in de stad waarin hij wilde gaan wonen, weer een ander is niet in staat een stad te bezoeken die hij wilde bezoeken, terwijl nog weer een ander niet slaagt om de weelde te verwerven die hij wenste. Al deze onplezierige ervaringen maken een mens ontevreden. En als hij niet genoeg geloof heeft dan begint hij te denken dat er niet zo´n wezen als God is. Als we alleen maar eens zouden overwegen hoe perfect het mechanisme van het lichaam van een baby niet is en hoe het op een zodanig ordentelijke wijze funktioneert dan zouden we zien en beseffen dat er zich vol wijsheid en begrip een macht achter alles bevindt, die alles op harmonieuze wijze in gang zet en zo is het ook met het mechanisme van het gehele universum.
Er bestaat een verhaal over Mozes die zich wilde aansluiten bij Khizr, de gidsende engel van alle zoekende zielen, en had verzocht om toegestaan te worden zijn pad te volgen. Khizr zei: ´Nee, Mozes, onderricht de wet die jou is gegeven; onze weg is complex´. Na lang aanhouden van de kant van Mozes, willigde Khizr zijn verzoek in, op een voorwaarde: dat hij zich op geen enkele wijze en met geen enkel middel zou bemoeien met zijn werk. Toen zij zich aan het strand bevonden zagen ze een klein kind dat aan het verdrinken was, gevangen door een golf en de moeder die luidkeels om hulp riep. Mozes wilde ernaartoe rennen om hen te helpen en hij wilde dat Khizr hetzelfde zou doen. Khizr zei: ´Ik heb je verteld je niet met mijn werk te bemoeien´. Mozes zei: ´Oh, dus jij laat het toe dat een onschuldig kind verdrinkt terwijl je kunt helpen? Wat vreselijk!´. Khizr zei: ´Denk aan je belofte en zeg niets meer´. Zij gingen verder en namen een boot naar de een of andere haven en terwijl zij zich op de boot bevonden begon Khizr de gaten die er al in de boot waren groter te maken. Mozes zei: ´Oh, wat wreed! Iedereen die op de boot zit zal verdrinken!´ Khizr zei: ´Dat maakt niet uit. Denk aan je belofte en zeg niets meer´. Doordat Mozes aandrong om hem uit te leggen wat het allemaal betekende, zei Khizr: ´Het kind dat aan het verdrinken was zou veel gezinnen tot vernietiging hebben gebracht, daarom heeft God het zo voorbeschikt dat hij voordat hij dat zou kunnen doen zou verdrinken. Wij hebben niets anders gedaan dan de wil van God toegestaan zijn loop te hebben. En de boot waarin ik de gaten maakte zal op de terugreis dertig rovers vervoeren die van plan zijn veel leven in een bepaald dorp te vernielen teneinde hun roverij te volbrengen. Het was de bedoeling van God dat zij omdat zij zich hebben voorbereid om onschuldige levens te vernielen vernietigd zouden worden voordat ze dat zouden kunnen doen. Dit toont de betekenis van een soefi-gedicht:
Wie hij moet opkweken en wie hij moet snoeien´.
Afhankelijkheid hoort bij materie en onafhankelijkheid hoort bij de spirit. De onafhankelijke spirit wordt afhankelijk via manifestatie. Wanneer de Ene het vele wordt dan streeft elk deel van de Ene, beperkt als het is, ernaar geholpen te worden door het andere deel, want elk deel vindt zichzelf imperfect. Daarom zijn wij menselijke wezens, hoewel rijk met de schatten van de hemel en de aarde, in werkelijkheid arm vanwege onze afhankelijkheid van anderen. De spirituele kijk maakt je bewust van dit feit, maar de materialistische kijk verblindt de mens, die vervolgens onafhankelijkheid en onverschilligheid jegens zijn medemens toont. Trots, verwaandheid en ijdelheid zijn het resultaat van deze onwetendheid. Er zijn momenten waarop zelfs de koning zich dient te verlaten op de meest insignificante persoon. Vaak heb je de hulp nodig van iemand jegens wie je altijd trots bent geweest en op wie je met minachting hebt neergekeken.
Net zoals individuen van elkaar afhankelijk zijn, zo zijn ook landen en rassen van elkaar afhankelijk. Geen enkel individu kan zeggen dat hij zich redt zonder iemand anders en geen land kan werkelijk gelukkig zijn terwijl een ander land ongelukkig is. Maar zowel individuen als gemeenschappen zijn het afhankelijkst van God, in wie we allemaal één worden. Degenen die vertrouwen op de dingen van de aarde vertrouwen bepaaldelijk op dingen die voorbijgaand zijn en op zekere dag dienen zij ze te verliezen zodat er slechts een object van vertrouwen overblijft en dat is God die niet voorbijgaand is en die er altijd is en altijd zal zijn. Sa´di heeft gezegd: ´Degene die op Uw wil vertrouwt zal nooit teleurgesteld worden´.
Ongetwijfeld is vertrouwen op God, wat in soefi-termen Tawakul wordt genoemd, is moeilijkste wat er is. Voor een doorsnee mens, die God niet heeft gekend of gezien, maar slechts in de kerk heeft gehoord dat er iemand in de hemelen bestaat die God wordt genoemd en die dit heeft geloofd, is het moeilijk om helemaal op Hem te vertrouwen. De een kan hopen dat er een God is en dat hij door op Hem te vertrouwen zijn wens ingewilligd ziet, de ander kan zich voorstellen dat er iemand kan zijn die de mensen God noemen, maar voor hem is het ook moeilijk om helemaal op God te vertrouwen. Voor hen beiden heeft de Profeet gezegd: ´Bind je kameel vast en vertrouw op God´. Daniël werd niet verteld een zwaard op te pakken en zich onder de leeuwen te begeven.
De een stelt zich God voor, de ander verwerkelijkt God. Er is een verschil tussen deze twee mensen. De een die zich een voorstelling maakt kan hopen, maar hij kan niet zeker zijn. Degene die God verwerkelijkt staat in het aangezicht van zijn Heer en hij is degene die zich met zekerheid op God verlaat. Het is een kwestie van ofwel voortploeteren over de oppervlakte van het water of moedig naar beneden duiken, de bodem van de zee aanrakend. Er is geen grotere beproeving voor iemand dan vertrouwen op God. Wat is er niet een geduld naast grenzeloos geloof nodig om je temidden van deze wereld van illusie te bevinden en je toch bewust te zijn van het bestaan van God! Om dit te kunnen dient de mens in staat te zijn alles wat leven wordt genoemd te veranderen in de dood en om het ware leven in wat over het algemeen de dood wordt genoemd te verwerkelijken. Dit lost het probleem op van het valse en het ware.
Goddelijke gratie is een liefhebbende impuls van God die zich in elke vorm manifesteert: in de vorm van genade, compassie, vergiffenis, weldadigheid en onthulling. Geen handeling, hoe goed ook, kan die bevelen en geen meditatie, hoe groots ook, kan naar zich toe trekken. Ze komt vanzelf als een golf opstijgend uit het hart van God, niet belemmerd of beperkt door de een of andere wet. Het is een natuurlijke impuls van God. Wanneer ze komt, komt ze zonder reden. Noch haar verschijnen noch haar afwezigheid heeft enige specifieke reden. Ze komt omdat ze komt: ze komt niet omdat ze niet komt.
In gratie wordt God´s hoogste majesteit gemanifesteerd. Terwijl Hij zijn gratie uitstort staat Hij op een zodanig hoog voetstuk dat noch wet noch rede haar kunnen aanraken. Elke zegening heeft een zeker aspect, maar gratie is een zegening die niet tot een bepaald aspect is beperkt, maar zich via alle aspecten manifesteert. Gratie is rondom. Uit haar komen gezondheid, voorzienigheid, de liefde die door al diegenen om ons heen wordt gegeven, inspiratie, vreugde en vrede voort.
De kwestie van de wil, de menselijke en de goddelijke wil, kan vanuit twee gezichtspunten worden bekeken: vanuit het gezichtspunt van wijsheid en vanuit het gezichtspunt van de ultieme waarheid. Als woorden al iets uit kunnen leggen dan gebeurt dat vanuit het eerste gezichtspunt. Het tweede gezichtspunt staat niet toe dat er een woord wordt gesproken, want in de absolute waarheid bestaat geen twee; is er niet zoiets als twee; er is enkel Één.
Vanuit het wijsheidsgezichtspunt kan je zien dat de een zwakker en de ander sterker is en dat je toe moet geven aan de macht van de ander. Dit wordt in alle aspecten van de schepping geobserveerd. De kleine vis wordt opgegeten door de grotere vis, maar de kleine vis leeft op zijn beurt weer van nog kleinere visjes. Dus is er niemand in deze wereld zo sterk dat iemand anders niet nog sterker is en is er niemand in deze wereld zo zwak dat er niet nog een ander is die zwakker is.
Het volgende onderwerp om over na te denken zijn de tegengestelde omstandigheden en situaties die als een stenen muur tot een bereidwillige mind en tot een worstelend persoon komen, zodat hij bij elke wens die hij heeft om iets te doen en te volbrengen zijn weg niet vindt. Deze ervaring heeft gemaakt dat je zegt dat de mens wikt en God beschikt. De Hindoe-filosofen hebben deze twee grote machten, waarvan de een als een intentie is en de ander de macht van destructie, Brahma de Schepper en Shiva de Vernietiger genoemd. Het meest wonderbaarlijke aan deze schepping en destructie is dat datgene wat Brahma in duizend jaar tijd opbouwt, Shiva in een tel vernietigt. Daar God almachtig is zien de wijzen de hand van God in de grotere macht, zich ofwel via een individu ofwel via een bepaalde omstandigheid of situatie manifesterend. En in plaats van te veel tegen de moeilijkheden in het leven te vechten en in plaats van te mopperen over verliezen die onvermijdelijk zijn, hebben ze zich overgegeven aan de wil van God.
Kortom, elk plan dat iemand maakt en zijn verlangen om dat plan te voltooien is voor het grootste deel een resultaat van zijn persoonlijke wil; en wanneer zijn wil wordt geholpen door elke andere wil waarmee hij in contact komt dan wordt hij door God geholpen. Daar elke wil in de richting van zijn wil gaat zal zijn wil versterkt worden en vervolgens volbrengt iemand dan iets waartoe duizend andere mensen niet toe in staat zouden zijn geweest. Dan is er degene die een gedachte, een verlangen heeft en van alle kanten tegenstand tegenkomt. Alles lijkt verkeerd te gaan en toch heeft hij de innerlijke drang om verder te gaan op het pad van bereiking. Daar bevindt zich ook de hand van God in zijn rug, hem verder helpend. Hoewel er bij de aanvang van zijn streving tegenstand leek te zijn, is het gezegde toch: eind goed, al goed.
De heilige zielen, die het als hun religie beschouwen om het welbehagen van God na te streven en om zich over te geven aan Zijn wil, zijn inderdaad gezegend, want hun manier van doen is voor iedereen aangenaam, omdat zij uiterst voorzichtig zijn om de gevoelens van een ander niet te kwetsen. En als ze per ongeluk de gevoelens van iemand anders kwetsen dan voelen ze dat ze God hebben gekwetst wiens welbehagen ze nastreven, want het geluk van hun leven ligt alleen maar in het welbehagen van God. Zij bekijken elke persoon, elke situatie en elke omstandigheid en door het leven constant scherp te observeren raakt hun hart erin getraind, net als het oor van de muziekliefhebber die in de loop van de tijd leert te onderscheiden tussen de ware en de valse noten. Dus observeren ze elk verlangen dat in hun hart opkomt om te zien of dat in overeenstemming is met de wil van God. Soms weten ze het op het moment dat he verlangen opkomt. Soms weten ze het wanneer zij halverwege zijn in het najagen ervan. En soms weten ze het pas op het einde van hun zoektocht. Maar zelfs dan wordt hun bereidheid om zichzelf over te geven aan de wil van God hun troost, zelfs wanneer geconfronteerd met teleurstelling. Het geheim van het nastreven van de wil van God ligt in het cultiveren van het vermogen om harmonie waar te nemen, want harmonie is schoonheid en schoonheid is harmonie. De minnaar van schoonheid wordt op zijn verdere voortgang de zoeker naar harmonie en door altijd te proberen harmonie te bewaren zal de mens zijn hart afstemmen op het wil van God.
De relatie van de mens tot God kan vergeleken worden met de relatie van de luchtbel tot de zee. De mens is van God, de mens komt uit God, de mens is in God, net zoals de luchtbel uit het water komt, van het water is en in het water is. Zo gelijk en toch zo anders! De luchtbel is anders en de zee is anders en er is geen vergelijk tussen hen. Dus hoewel God en de mens niet anders zijn, is er toch een zodanig verschil dat dat onmeetbaar is. Zoals Hafiz zegt: ´Hoe valt de aarde met de hemel te vergelijken?´ Om dezelfde reden is de mens voor God klein, is de luchtbel voor de oceaan klein en toch is die niet apart van de oceaan noch bestaat die uit enig ander element dan de oceaan. Daarom bevindt zich zowel in de mens als in God goddelijkheid. De goddelijkheid van Christus betekent de goddelijkheid van de mens, hoewel goddelijkheid zelf het ideaal is.
Het woord goddelijk vindt zijn oorsprong in het Sanskriet-woord Deva, wat ook goddelijk betekent. En toch betekent de wortel van dit woord licht, wat verklaart dat het goddelijke dat deel wat het wezen is dat door het licht van binnen wordt verlicht. Daarom is iemand, hoewel er in hem licht ligt verborgen, niet goddelijk als dat licht niet wordt ontsloten. Als het verborgen licht goddelijk zou zijn dan zou de steen ook goddelijk zijn, want de vonk van het vuur ligt in de rots verborgen. Al het leven is één, zonder twijfel, en alle namen en vormen komen van hetzelfde leven. Maar dat deel van het leven waaruit licht ontspringt, zichzelf en zijn omgeving verlichtend en herkenning van zijn eigen wezen brengend, is goddelijk. Want hierin ligt de vervulling van het doel van de gehele schepping en elke activiteit wordt ernaar geleid om hetzelfde doel te bereiken. Hoe kalm lijken de bergen en bomen niet te wachten dat er een zekere dag zal komen! Als we dicht naar hen toe zouden gaan en naar hun stemmen zouden luisteren dan zouden ze ons dit vertellen. En hoe gretig lijken niet de planten en de bomen in het woud op een zekere dag te wachten, op het een of ander uur, het uur van de vervulling van hun verlangen! Als we toch eens alleen maar de woorden zouden kunnen horen die ze zeggen! In dieren, in vogels, in de lagere schepping is het verlangen nog intenser en nog uitgesprokener. De ziener kan het zien als zijn blik hun blik kruist. Maar de voltooiing van dit verlangen bevindt zich in de mens: het verlangen dat via alle aspecten van het leven werkzaam is geweest en veel verschillende vruchten heeft opgeleverd, toch altijd een weg voorbereidend om hetzelfde Licht te bereiken dat Goddelijkheid wordt genoemd. Maar zelfs de mens, wiens recht het is, kan haar niet bereiken tenzij hij de kennis van het zelf verwerft, wat de essentie van alle religies is.
Het is gemakkelijk om uit te roepen: ´Ik ben God!´, maar is dat geen onbeschoftheid van de kant van de mens, die onderhevig is aan ziekte, dood en stoornissen? Dat is het omlaagbrengen van het hoogste ideaal van God tot het laagste plan. Het is alsof de luchtbel zou zeggen: ´Ik ben de zee´, wanneer zijn eigen bewustzijn, net als ieder ander, ziet dat hij een luchtbel is. En nogmaals, het is verblinding van de kant van de mens, hoe rechtvaardig en vroom hij ook mag zijn, om te zeggen: ´Ik ben afgescheiden, God is afgescheiden. Ik ben op aarde, God is in de hemel´. Hij kan duizend jaar lang bidden en vereren en niet nader tot God komen. Daar het volgens de astronomen zo veel honderden jaren zou duren om een bepaalde planeet te kunnen bereiken hoe zou je dan zo hoog als de verblijfplaats van God kunnen komen, waarvan verondersteld wordt dat die plaats zich hoger en verder dan wat dan ook bevindt? Geen mens heeft het recht goddelijkheid te claimen zolang hij zich bewust is van zijn beperkte zelf. Slechts degene die zo verzonken is in de contemplatie van het perfecte Wezen dat zijn beperkte zelf uit zijn zicht is verdwenen, zou dit kunnen zeggen, maar in de meeste gevallen zal hij dat niet zeggen. In deze fase sluit de mens zijn lippen, opdat hij niet een woord zegt dat de oren van de mensen in de wereld zouden kunnen beledigen. ´O vogel, huil zachtjes, want de oren van de geliefde zijn teder!´, zegt de dichter. En als er iemand, zoals Mansur, goddelijkheid heeft geclaimd dan is dat slechts na het drinken van die wijn van goddelijk leven die hem heeft bedwelmd en in zijn extase kwam het geheim naar buiten zoals het uit een dronken man komt, die als hij nuchter zou zijn geweest het nooit zou hebben laten ontsnappen.
De wijze mensen verwerkelijken het goddelijke Wezen in het verlies van de gedachte aan het zelf; zij versmelten in Hem en raken in Hem verzonken en genieten van de vrede die ze van het goddelijke leven kunnen ontvangen. Maar ze leven op vriendelijke, deemoedige en bedachtzame wijze in de wereld, net zoals ieder ander. Het is degene die niet wijs is die zichzelf als te wijs laten zien. En met de toename van de wijsheid komt de schoonheid van de onschuld, die de wijze de vriend van iedereen maakt, van zowel de domme als de wijze mensen. Het is de domme die het niet eens kan zijn met de wijze, maar de wijze kan het zowel met de domme als met de wijze eens zijn. Hij kan beiden worden, terwijl de domme mens is wat hij is.
In soefi-termen wordt de goddelijke manier van doen Ashlak-e Allah genoemd. De mens denkt, spreekt en handelt in overeenstemming met de toonhoogte waarop zijn ziel is afgestemd. De hoogste toon waarop hij kan worden afgestemd is de goddelijke noot en wanneer de mens eenmaal bij die toon is aanbeland dan begint hij de manier van doen van God in alles wat hij doet tot uitdrukking te brengen. En wat is de manier van doen van God? Dat is de koninklijke manier van doen, een manier van doen echter die zelfs koingen niet bekend is, want alleen de Koning van de hemel en van de aarde kent die. Deze manier van doen wordt tot expressie gebracht door de ziel die op God is afgestemd. Het is het vrij zijn van bekrompenheid en vrij zijn van trots en verwaandheid, het is een manier van doen die niet alleen prachtig is maar ook de schoonheid zelf is. De ziel die is afgestemd op God wordt ook zo prachtig als God en begint God via alles wat ze doet tot expressie te brengen, de goddelijke manier van doen in het leven tot expressie brengend.
Waarom is het een koninklijke manier van doen? Met het woord koninklijk bedoelen we alleen maar iemand die grote macht en weelde bezit. Maar de ziel afgestemd op God, voor wie al het andere vervaagt en in wiens ogen alle kleine dingen die voor anderen zo belangrijk zijn in belangrijkheid afnemen, die ziel begint de goddelijke manier van doen in de vorm van tevredenheid tot expressie te brengen. Voor een gewoon iemand kan het lijken alsof er voor deze ziel niets toe doet. Voor hem is geen enkel gewin opwindend en geen verlies alarmerend. Als iemand hem prijst heeft dat van geen belang. Als iemand hem beschuldigt doet hem dat niets. Eer en belediging zijn voor hem allemaal een spel en aan het eind van het spel is noch het gewin gewin noch een verlies verlies, want het was slechts een tijdverdrijf.
Je zou kunnen denken, wat doet zo iemand voor de anderen; wat heeft hij voor nut voor degenen om hem heen? Die persoon is een healing voor anderen en voor degenen om hem heen. Hij is een invloed om die zielen die lijden aan bekrompenheid en beperking van de menselijke natuur te verheffen. Want de menselijke natuur is niet alleen bekrompen en beperkt, maar ook dwaas en tiranniek. De reden is dat de natuur van het leven bedwelmend is. De bedwelming ervan maakt mensen dronken. En wat wil de dronkaard? Hij wil zijn drinken, hij denkt niet aan een ander.
In dit leven zijn er zo veel soorten sterke drank die de mens drinkt: liefde voor weelde, passie, boosheid, bezit; de mens is zelfs niet tevreden met het bezitten van aardse dingen, maar hij wil ook degenen bezitten die hij voorwendt lief te hebben en op deze manier blijkt hij zowel tiranniek als dwaas te zijn. Want alle dingen van deze wereld die de mens denkt te bezitten, bezit hij niet werkelijk. In werkelijkheid wordt hij door hen bezeten, of het nu weelde, bezit, een vriend, positie of rang is. De ziel met de goddelijke manier van doen is daarom nuchter vergeleken met de dronkaard van de wereld en het is deze nuchterheid die in hem die zuiverheid voortbrengt die soefisme wordt genoemd en het is via zuiverheid dat God in zijn spiegel-achtige ziel wordt gereflecteerd.
Niets beangstigt de ziel die God reflecteert. Hij staat boven alle angst, want hij bezit niets. En angst is altijd verbonden aan de bezittingen van de mens. Betekent dat dat hij de wereld verlaat en zijn leven in een grot of op een berg gaat doorbrengen? Allerminst. Hij kan de weelde van de hele wereld bezitten, hij kan de koninkrijken van het gehele universum onder zijn heerschappij hebben, maar niets bindt hem, niets bindt hem vast, niet maakt hem bang. Want alleen datgene behoort hem toe wat van hemzelf is. En wanneer zijn ziel van hemzelf is dan is alles van hemzelf en wat hem toebehoort kan niet weggenomen worden. Als er al iemand het weg zou nemen dan zou hij dat zelf zijn. Hij is zijn eigen vriend en zijn eigen vijand, dus is er niet langer pijn en leed, geklaag of gemopper. Hij is vredig, want hij is thuis, of hij zich nu op aarde of in de hemel bevindt.
Het verschil tussen de mens en God is is dat God alwetend is terwijl de mens alleen maar iets afweet van zijn eigen aangelegenheden. Daar God alwetend is houdt Hij van iedereen en is Hij in iedereen geïnteresseerd. En zo is het ook met de godachtige ziel. De goddelijke persoonlijkheid, uitgedrukt via de godachtige ziel, laat zichzelf zien in haar interesse voor iedereen of ze nu wel of niet aan die ziel bekend zijn. Zijn interesse in een ander is niet alleen vanwege zijn vriendelijke aard of zijn sympathieke spirit. Hij heeft niet alleen interesse in het welbevinden en de welvaart van iemand anders omdat dat zijn plichtis, maar omdat hij zichzelf in de ander ziet. Daarom zijn het leven en de interessen van iemand anders voor de godachtige ziel als waren ze de zijne. In de pijn van iemand anders maakt de godachtige ziel zich zorgen. In het geluk van iemand anders verheugt de godachtige ziel zich en zo vergeet de godachtige ziel die zichzelf bijna helemaal is vergeten ook het overblijvende deel van het zelf in haar interesse in anderen.
Het is voor de godachtige ziel natuurlijk om interesse in anderen te hebben. Alleen degene die zichzelf heeft leeggemaakt van wat het zelf genoemd wordt is in staat de toestand van iemand anders te kennen. Soms weet hij meer dan de ander zelf, net zoals een arts de conditie van zijn patient beter kent dan de patient.
De goddelijke manier van doen is daarom niet alleen als die van ouders jegens hun kinderen, van iemand jegens zijn intieme vriend, van een koning jegens zijn vertrouwde bediende of van een vrome bediende jegens zijn meester. Goddelijke manier van doen omvat alle omgangsvormen. De manier van doen drukt elke vorm van liefde uit en als het al iets specifieks heeft dan is het zijn goddelijkheid. Want is elke vorm van menselijke liefde en affectie is ergens het zelf verstopt, vragend om waardering, voor wederzijdsheid, voor erkenning. De goddelijke manier van doen bevindt zich echter hierboven. Die geeft alles en vraagt niet op de een of andere vorm iets terug, daarmee de handeling van God via de mens bewijzend.
Het idee van God is voor de soefi een middel om van imperfectie op te stijgen naar perfectie, zoals in de Bijbel wordt gesuggereerd: ´Wees perfect, net zoals je Vader in de hemel perfect is´. Er bevindt zich een zeer grote kloof tussen de staat van imperfectie en de staat van perfectie. En God is de boot waarin je van de haven van imperfectie naar perfectie zeilt.
Voor een soefi is God en de mens niet twee. De soefi beschouwt God niet afgescheiden van hemzelf. De God van de soefi bevindt zich niet alleen in de hemel. Hij is overal. Hij ziet God in het ongeziene en in het geziene. Hij herkent God zowel van binnen als van buiten. Daarom is er in de ogen van de soefi geen naam die niet de naam van God is en is er geen vorm die niet de vorm van God is. Zoals Jelal-ud-Din Roemi zegt: ´De Geliefde is alles in alles; de minnaar versluiert Hem slechts; de Geliefde is alles wat leeft; de minnaar is een dood ding´. Met andere woorden, dit dualistische aspect van liefde dat wordt uitgedrukt als liefhebber en geliefde is in feite één, een je zult sterven en slechts de Éne zal blijven leven. Degene die zal sterven is het imperfecte zelf dat perfectie bedekt; de Éne die zal blijven leven is het perfecte Zelf.
De soefi erkent deze twee aspecten in zichzelf, het imperfecte en sterfelijke aspect van zijn wezen en het perfecte en onsterfelijke aspect van zijn wezen. Het eerste aspect wordt vertegenwoordigd door zijn uiterlijke zelf, het tweede aspect door zijn allerdiepste zelf. Aangezien het imperfecte zelf zijn ziel bedekt en haar gevangen houdt in een beperkt wezen, erkent hij tegelijkertijd de grootsheid van zijn perfecte Wezen en noemt hij zichzelf ´ik´, een bediende van God en noemt hij God de Heer van het gehele bestaan.
In de soefi-scholen in het Oosten wordt dit idee tot expressie gebracht in een allegorie die degenen beweegt die van haar poëtische subtiliteit genieten. In de Koran wordt verhaald dat toen de eerste mens werd gemaakt hem werd gevraagd: ´Zeg wie uw Meester is´, en hij antwoordde: ´Gij zijt mijn Heer´. Filosofisch gezien is dit idee het beeld van het menselijk leven. De mens begint zijn leven op aarde door het bevel van iemand te accepteren, bang om hem enig ongenoegen te berokkenen, op zoek naar iemand die zijn steun, beschermer of gids kan zijn of dat nu in de vorm van een vader, moeder, bloedverwant, vriend, meester of koning is. Dit laat zien dat de mens zijn leven in de wereld met imperfectie begint, tegelijkertijd in welke vorm dan ook perfectie erkennend, zich eraan overgevend en ervoor buigend.
Wanneer de mens dit beter begrijpt weet hij dat alle bronnen die zijn overgave of erkenning eisten beperkt en machteloos waren in vergelijking met dat perfecte ideaal dat we God noemen. Dezelfde houding die de gewone mens heeft ten opzichte van iemand die groter in macht, kracht of positie is, leert de soefi jegens zijn God, het ideaal van perfectie, te tonen. Omdat hij in God alle vormen insluit waarin die hij schoonheid, macht, grootsheid en perfectie erkent. Daarom is de verering van de soefi niet alleen maar verering van de Godheid, maar door verering wil hij ook dichter bij perfectie komen, door verering probeert hij zijn imperfecte zelf te vergeten in de contemplatie van de perfecte Ene.
Het is voor de soefi niet nodig om tot God te bidden om hulp bij wereldse zaken of om Hem te danken voor wat hij ontvangt, hoewel deze houding in de mens een deugd ontwikkelt die in het leven zeer noodzakelijk is. Het gehele idee van de soefi is zijn imperfecte zelf zelfs voor zijn eigen ogen te bedekken door het denken aan God. En zodra hij God en niet zijn eigen zelf voor zijn ogen heeft, is dat het moment van perfecte zegening. Mijn murshid, Abu Hashim Madani, zei eens dat er slechts een deugd en een zonde voor de ziel is op dit pad: deugd wanneer hij zich bewust is van God en zonde wanneer hij dat niet is. Geen verklaring kan de waarheid van dit beschrijven behalve de ervaring van de contemplatieve mens, voor wie, wanneer hij zich bewust is van God het als een raam is dat openstaat in de richting van de hemel en wanneer hij zich bewust is van het zelf de ervaring het tegenovergestelde is. Want alle tragedie in het leven wordt veroorzaakt door bewustzijn van het zelf. Alle pijn en depressie worden hierdoor veroorzaakt en alles wat de gedachte aan het zelf kan wegnemen helpt tot op zekere hoogte om de mens van de pijn te verlossen; maar Gods-bewustzijn schenkt perfecte verlossing.
De soefi´s hebben een bijeenkomst, Suma genaamd, die plaastvindt als deel van hun devotie. Op deze bijeenkomst zingen musici de woorden van geïnspireerde dichters, ofwel versregels in bewondering van de schoonheid of de kwaliteiten van het ideaal, ofwel de hunkering van de liefhebber omschrijvend, zijn pijn, zijn smeekbede; en soms verklaren de versregels de verfijndere wetten van de natuur en van het leven; het verschil tussen God het perfecte Wezen en de mens het imperfecte individu. Soms verklaren de versregels de nabijheid van de mens tot God en de perfectie van God in de mens.
De lichamen van mensen die spiritueel gevorderd zijn zijn over het algemeen etherisch, hun harten zijn teder en hun concentratie is groot. De versregels en de liederen van deze musici worden voor hen een werkelijkheid. En zoals de gewone mens wordt geraakt en geroerd door uiterlijke omstandigheden in zijn leven, zo worden musici geraakt en geroerd door de wereld die ze in hun verbeelding hebben geschapen en dit wordt geholpen door de versregels en de muziek. Het drukt zich soms uit in tranen, soms in bewegingen van vreugde of verdriet. Deze bewegingen worden Rakhs genoemd en hun toestand op dat moment wordt Hál genoemd of Wajad, wat spirituele extase betekent; hiervoor wordt door degenen die aanwezig zijn respect betoond.