Geloofsovertuiging

Wanneer de geloofsovertuiging culmineert dan verandert die in geloof, maar voordat dat gebeurt zijn er verschillende fasen via welke de geloofsovertuiging zich ontwikkelt en wanneer iemand zegt dat hij geen geloofsovertuiging heeft dan betekent dat niet dat hij niet in staat is om overtuigd te zijn. Geloofsovertuiging is iets waarmee de mens wordt geboren. Het is iets wat je verwerft wanneer je op aarde komt. Er is een gezegde van de Profeet dat iedereen als een overtuigde wordt geboren en slechts een ongelovige wordt wanneer hij op aarde is. Wanneer bijvoorbeeld een kind begint te leren praten zegt de moeder: ´Dit is licht´, dus zegt het: ´Ja, dat is licht´. Het kind leert elk woord dat de moeder onderricht. Het weigert nooit te leren. Wanneer iemand echter volwassen is dan heeft hij vooropgezette ideëen. Dan heeft hij iets door de rede, de logica of de ervaring geleerd. En als hij iemand ont-moet die meer kennis heeft en hij hem niet via zijn eigen manier van tegen de dingen aankijken kan bereiken dan zegt hij: ´Ik ben er niet van overtuigd´. Dit betekent dat hij, hoewel hij met geloofsovertuiging is geboren, nu op een punt is aanbeland waarop hij niet kan geloven, omdat zijn geloofsovertuiging botst met die rede die hij voor zichzelf heeft gemaakt.

Geloven in God is voor de een gemakkelijker dan voor de ander, maar het is tegelijkertijd een natuurlijk iets. Als hij niet had geloofd dan had Columbus Amerika niet hebben kunnen ontdekken. Elke ziel wordt met de aanleg om te geloven geboren. Een kind leert te spreken door te geloven; pas later komt ongeloof als reactie.

De mens hoeft niet in God te geloven omdat dat een deugd is. Hij zou in God moeten geloven vanwege zijn zoeken. Hij kan het dan niet weten, maar zijn perfecte bevrediging ligt slechts in het Gods-ideaal. Nanak, de eerste goeroe van de Sikhs, geeft hier een mooi voorbeeld van. In het beschrijven van een molen waarmee vrouwen het koren malen zegt hij: ´Het graan dat zijn toevlucht zoekt in het centrum van deze molen wordt gered´.

Toen ik eens op een boot aan het zeilen was, gaf een zeiler me wat interessant advies. Ik vroeg hem of hij een remedie wist tegen zeeziekte en hij zei: ´Nee, men heeft lange tijd geprobeerd iets te vinden, maar niets voldoet. Je dient je ogen op de horizon te fixeren, dat zal je ervan weerhouden om zeeziek te worden´. Dat advies deed me goed en het was een stimulus voor mijn verbeelding, aantonend dat hoe ruimer onze blik is hoe minder onze problemen in het leven zullen zijn. Als we onze ogen op de horizon fixeren, zo ver als we kunnen, dan worden we gered van kleine dingen die ons leven ongelukkig maken. God is de horizon, zo ver als we kunnen kijken en zelfs nog verder, want we kunnen de horizon noch God aanraken.

Sommige mensen zeggen: ´Ik geloof niet in een ziel, ik heb er altijd over gehoord maar ik heb haar nooit gezien´. Een mens kan alles geloven wat zijn zintuigen aanraakt door het aan te raken, te voelen of te zien. Maar bij iets wat hij niet kan aanraken of voelen zegt hij: ´Dat bevindt zich niet binnen mijn bereik. Wat niet begrijpbaar is bestaat voor mij niet´. Met andere woorden, de mens verwerft eerst zijn eigen kennis en alles wat daarna komt wil hij in passen in zijn eigen kennis.

Vaak wanneer mensen mijn mening ergens over hebben gevraagd en hebben opgemerkt dat die anders was dan wat zij dachten was het alsof er een muur werd opgetrokken, want het is de natuur van de mens om vast te houden aan zijn kennis. Zijn kennis kan uit ware of uit valse ervaringen voortkomen. Hij kan geloven dat er op die en die berg op een bepaalde avond een elf is neergedaald, dat er prachtige kleuren verschenen en dat je daar naar toe zou moeten gaan om verlicht te worden. Of hij kan geloven dat er in het hart van Tibet, op afgelegen plaatsen, mensen misschien wel honderd jaar lang met gesloten ogen zitten en dat wanneer iemand daarnaartoe gaat hij geëxalteerd zal raken. Of hij kan hebben gehoord dat er vlakbij Perzië een land is waar zich tombes van martelaren bevinden en dat dat de beste plaats is om verlicht te worden. Het is net zoals hij het gelooft. Of het nu een hoger of een lager geloof is, het is een geloof en als die persoon in zichzelf een zekere geloofsovertuiging heeft gevormd dan kan hij die niet gemakkelijk veranderen.

Er zijn veel mensen die opscheppen over hun geloofsovertuiging. Zij hangen een bepaalde geloofsovertuiging aan en in plaats van die in hun hoofd te houden houden ze die onder hun voeten. Zij staan er. Hun geloofsovertuiging heeft hen op een bepaalde plek vastgenageld en vanwege die geloofsovertuiging komen ze niet vooruit.

Geloofsovertuiging is als een trap; die is gemaakt om omhoog te gaan, maar als je op een trede blijft staan dan is er geen vooruitgang. De ene na de andere geloofsovertuiging komt iemand tegemoet als hij verder gaat op het pad van spirituele vooruitgang, de een nog grootser en hoger dan de laatste en daarom gaan de wijze, de verlichte mensen van de ene naar de andere geloofsovertuiging totdat ze de ultieme geloofsovertuiging vinden. Hoe verder iemand op het pad van geloofsovertuiging gaat hoe toleranter en mededogender hij wordt. Degene die zegt: ´Ik ben gevorderd, ik kan niet overtuigd zijn van jouw beperkte geloofsovertuiging; die is te kleinzielig´, staat zo zijn eigen vooruitgang in de weg. Hij weet niet dat geloofsovertuiging niet afhangt van dat je zegt dat je een grootsere of een hogere geloofsovertuiging hebt, maar dat die afhangt van het verwerkelijken van die geloofsovertuiging en het ernaar leven.

Heel vaak maken mensen ruzie over hun geloofsovertuigingen en over het algemeen wordt neimand overtuigd. Ieder heeft zijn eigen standpunt en ze maken tevergeefs ruzie. Bovendien maakt iemand niet altijd ruzie omdat hij weet, veel vaker is de reden dat hij het niet weet. Als iemand weet dan hoeft hij niet te twisten. Hij kan honderd dingen tegen zijn geloofsovertuiging horen en toch overtuigd en gelukkig blijven.

Er zijn vier soort geloofsovertuiging. De eerste fase is de geloofsovertuiging van de volgeling. Deze geloofsovertuiging doet je aan een schaap denken: waar de een gaat, volgen alle andere en dat is de geloofsovertuiging van de meeste mensen. Als iemand op het midden van de straat blijft staan en naar boven kijkt dan kijken er binnen tien minuten honderd mensen ook naar boven. Vier mensen zullen vierhonderd mensen aantrekken en vierhonderd mensen zullen vier duizend mensen aantrekken. Dat is de reden waarom het aantal volgelingen in deze fase zo groot is. Er zit geen grens aan. Of het nu een juiste of een verkeerde geloofsovertuiging is, ze worden alleen maar aangetrokken door iemand anders en zij volgen allemaal.

De tweede fase van geloofsovertuiging is geloof in autoriteit. Iemand gelooft omdat het in dat-en-dat boek is geschreven of door die-en-die persoon is gezegd. Dit is een iets betere geloofsovertuiging omdat als deze soort mens niet zeker van zichzelf is dan is hij tot op zekere hoogte zeker van de een of andere persoonlijkheid, van een bepaald heilig boek of geschrift. Het is een intelligentere geloofsovertuiging en degen die weigert op deze wijze te geloven begaat een grote vergissing want het is de tweede stap op het pad van geloof. Als je niet kunt geloven in iemand die beter bekend is met bepaalde dingen dan zul je nooit iets leren. En geloof in een persoon is ongetwijfeld groter dan geloof in een boek. Heel vaak zegt iemand: ´Wat prachtig! Ik heb het in een boek gelezen dus geloof ik het´. Hij gelooft het in die mate dat zelfs wanneer iemand zou zeggen dat het niet zo is, hij toch overtuigd zal blijven dat hetgeen in het boek geschreven staat, waar is.

De derde geloofsovertuiging is die van het redeneren, wat betekent dat je alles waarvan je overtuigd bent binnenin jezelf beredeneert. Dit is een nog grotere geloofsovertuiging. Maar wat zijn er maar weinigen die het kunnen beredeneren! Er zijn ook mensen die beginnen te beredeneren voordat ze bij deze derde fase zijn aanbeland en dan kunnen ze niet zo vorderen als ze zouden moeten omdat de twee fasen achterwege worden gelaten. Sommigen beginnen in de kindertijd te beredeneren en als ze geen juiste gidsing hebben dan zal hun rede hen op een dwaalspoor brengen. Het is vandaag de dag een groot probleem hoe kinderen opgevoed moeten worden. Ouders denken tegenwoordig dat door hun kinderen het geloof te geven dat in de familie is aangehangen ze hen kleinburgerlijk zullen maken, maar tegelijkertijd hebben ze geen vervanging, geen andere geloofsovertuiging die ze hen in plaats daarvan kunnen geven. Op deze manier groeien kinderen zonder geloofsovertuiging op en het is erg moeilijk om op latere leeftijd te geloven.

Tijdens mijn reizen in Europa en elders heb ik de grote moeilijkheid van deze kwestie gezien, want er zijn er veel die zeggen: ´Ons werd niet een specifieke geloofsovertuiging geleerd, wij zijn niet mee naar de kerk genomen, wij hebben in die richting geen enkel richtsnoer. En nu beginnen we een hunkering in ons hart te voelen om de een of andere geloofsovertuiging te hebben, maar we weten niet hoe we moeten geloven. We zijn nu te oud om een geloofsovertuiging aan te nemen´.

Geloof zou in de kindertijd in het hart gezaaid moeten worden. Het is net als iemand die pas op dertigjarige leeftijd begint met vioolspelen. Als hij op vijfjarige leeftijd was begonnen had hij wellicht in twaalf jaar tijd de vaardigheid voor muziek ontwikkeld, terwijl het daarentegen nu te laat is.

Wanneer iemand al de leeftijd van dertig of veertig jaar heeft bereikt en al voor zichzelf een ego heeft gemaakt, wanneer hij scholing en kennis heeft en geconcentreerd is geraakt op het materialistische denken dan is het te laat om ergens in beginnen te geloven. Tegen die tijd zou hij van de ene geloofsovertuiging naar de andere zijn gegaan teneinde een hogere geloofsovertuiging te bereiken. Het is voor iemand die werkelijk de waarheid wil zoeken ongetwijfeld nooit te laat, toch is verlies van tijd een groot verlies. Er kan geen ander verlies mee worden vergeleken. Het leven is een kans en als deze kans verloren gaat dan is dat heel jammer.

Het probleem met de geloofsovertuiging van een redenerend iemand is dat als de rede leidt en het geloof volgt, het geloof nooit de kans zal hebben om wortel te schieten. De rede zal die altijd vermorzelen. Maar als geloof leidt en de rede volgt dan zal het geloof gezuiverd worden en ver meegedragen worden omdat de rede het geloof ondersteunt. Dus kan de rede het geloof ofwel vermorzelen ofwel ondersteunen en als de rede het geloof ondersteunt dan wordt het een groot geloof. Niemand kan dat veranderen. Maar als de rede het geloof vermorzelt dan kan geloof niet bestaan. Dit is de reden waarom het onder de Arabieren de gewoonte is om een kind geloof te schenken nog voordat het kan praten. Dan komt later de rede te voorschijn en vermorzelt die ongewenste elementen in het geloof en verheft die naar een hogere graad van kennis.

Er is echter een andere fase van geloof, de vierde fase, waarin je geloof overtuiging genoemd kan worden. Het kan niet veranderd worden als het is geculmineerd in overtuiging. Waar komt dit geloof vandaan? Het komt uit het goddelijke element in de mens bekend als liefde en als intelligentie. Het is bekend in deze twee verschillende aspecten maar in werkelijkheid zijn ze in hun essentie één. Als er geen intelligentie is is er geen liefde. Als er geen liefde is dan is er geen intelligentie. Liefde komt voort uit intelligentie en intelligentie leeft in de liefde. En dus zijn het twee aspecten van hetzelfde. Ongeloof komt voort uit gebrek aan intelligentie en gebrek aan liefde. Iemand heeft geloof in overeenstemming met de mate waarin hij deze twee aspecten laat zien.

Een sympathiserend iemand is geneigd om te geloven wat je zegt en om daarop te vertrouwen. Een niet-sympathiserend iemand is geneigd niet te geloven en om te wantrouwen. Teneinde te vertrouwen dient er sympathie te zijn. Het kan zijn dat iemand sympathiserend is en niet intelligent, maar er zal dan toch wat intelligentie zijn, hoewel die verborgen kan zijn door wat je ziet, omdat in werkelijkheid deze twee dingen één zijn.

Neem deze vier fasen van geloof in ogenschouw: degene die de eerste soort geloof als de schapen heeft zal zeggen: ´Ja, ik geloof in een ziel omdat men zegt dat er een ziel is; ik geloof in God en ik geloof in een hiernamaals omdat men zegt dat wanneer men zegt men ergens doorgaat met leven´.

Degene met de tweede soort geloof zal zeggen: ´Ik geloof in een ziel omdat dat in een boek is geschreven; ik geloof in een hiernamaals omdat de Meester heeft gezegd dat er een hiernamaals is; ik geloof in God omdat de Profeet ons heeft geleerd te aanbidden en tot de Vader in de hemel te bidden´.

Wanneer de derde persoon wordt gevraagd: ´Hoe kun je in de ziel geloven?, dan antwoordt hij: ´Niets komt voort uit niets. Er dient iets te zijn voordat iets tevoorschijn kan komen. Als mijn individualiteit slechts een lichaam is, waar is het dan uit voortgekomen, waar is dan de bron ervan? Tonen gevoel, intelligentie en bewustzijn niet aan dat ik niet alleen een aards wezen ben maar dat is ook iets anders ben, iets groters en hogers dan materie? Mij is over een wezen verteld dat ongezien is, dat de ziel wordt genoemd. Net zoals de ogen zichzelf niet kunnen zien maar anderen ze wel kunnen zien, zo is het ook met de ziel. De ziel kan zichzelf niet zien. Net zoals de ogen alles kunnen zien maar niet zichzelf, zo ziet de ziel alles behalve zichzelf´. En als je hem vraagt: ´Geloof je in een hiernamaals?´, dan zal hij antwoorden: ´Ik kan niet niet-bestaand zijn geweest voordat ik naar de aarde kwam. Slechts het bestaande kan bestaan. Aangezien ik van tevoren ook heb bestaan zal ik hierna ook bestaan. Dit is slechts een fase, een fase die we leven noemen. Een individu wordt gekend met een bepaalde naam wanneer het zich in een bepaalde vorm bevindt, een vorm waarin hij wellicht het een of andere beroep heeft uitgeoefend. Tegelijkertijd echter dien ik eerder bestaan te hebben; ik kan niet voor een bepaalde tijd geboren worden en ophouden te bestaan wanneer ik sterf. Dat is de reden waarom ik denk dat er een leven in het hiernamaals is´. En als iemand hem vraagt: ´Geloof je in God?´, dan antwoord hij: ´Ja natuurlijk. Er zijn verschillende delen van je wezen: handen, voeten en hoofd. Zij funktioneren ieder en toch worden ze mijzelf genoemd; het is een wezen. Als dit waar is dan is het hele universum niets anders dan partikels van het leven van God en het Absolute is één Wezen. God is derhalve alles en alles is God. Alles komt van God en alles keert terug naar God, die de bron en het doel van alle dingen is. God is het ideaal waarop ik mijn concentratie richt. Ik probeer perfectie te bereiken door middel van dat perfecte ideaal dat ik God noem´.

Wanneer we echter aanbelanden bij degene die de vierde geloofsovertuiging heeft bereikt, wat geloof en overtuiging is, dan kan niet iedereen zijn taal begrijpen. Als je vraagt: ´Heb je een ziel?´, dan antwoordt hij: ´Ik ben de ziel, God is slechts mijn bedekking´. Als je vraagt: ´Geloof je in een hiernamaals?´, dan antwoordt hij: ´Ik zie het hiernamaals hier. Dat is niet hierna. Ik zie het verleden, het heden en de toekomst allemaal op hetzelfde moment´.

Die mens leeft in eeuwigheid. Zijn taal kan niet door iedereen begrepen worden, de rede kan die niet waarnemen omdat die zich voorbij de rede bevindt. Het verleden is voor diegenen die het niet kunnen zien, maar degene die in de eeuwigheid leeft kijkt vooruit wanneer hij achteruit kijkt. De toekomst is voor hem een ander verleden, een verleden dat eeuwig is. Als je hem vraagt: ´Geloof je in God?´, dan zal hij antwoorden: ´Vraag me niet over mijn conceptie van God. Ik leef in God, ik ben in God en meer dan dat kan ik niet zeggen´.