Wanneer we de koninkrijken van de mineralen, de planten en van de dieren samen met de mensheid in ogenschouw nemen dan zien we dat niet alleen de mens, maar ook elk ander wezen de gave heeft om zich uit te drukken. De rots drukt zich het minst uit en we voelen daar het minst voor. We aaien de rots, we breken hem en we houwen hem en maken er op elk denkbare wijze gebruik van en we sympathiseren er totaal niet mee, want de rots spreekt niet tot ons. Hij vertelt maar heel weinig. We sympathiseren veel meer met de plant. We houden ervan, we zorgen ervoor en geven die water en omdat de plant meer expressie heeft zorgen we er meer voor. Er zijn onder de stenen echter een paar stenen die ons meer aanspreken dan andere. We waarderen de diamant, de robijn en de smaragd het meest. We betalen er duizenden euro´s voor; we dragen ze.
Een dier heeft een zo veel grotere gave om zich uit te drukken dan een plant of een steen en we voelen dat dieren zich veel dichter bij ons bevinden. De hond zegt door met zijn staart te kwispelen, door rond te springen, door elk van zijn bewegingen: ´Ik houd van je´, en we geven veel meer om hem. We willen niet dat de plant zich naast ons op de stoel bevindt, maar als de hond op de stoel zit is dat okay. De kat heeft ook geen woorden, maar die spreekt met zijn stem toch tegen ons. In alle delen van de wereld hebben de mensen de nachtegaal geprezen om zijn stem, zijn expressie. Er bevinden zich veel vogels in de bossen waaraan we nooit denken omdat ze geen stem hebben. Maar de zangvogels kennen we allemaal en we vinden het leuk om een papegaai te houden omdat die kan praten.
In de Koran wordt gezegd dat Allah de mens tot Kalief heeft gemaakt, de baas van de schepping, vanwege deze ene gave: spraak. Alleen de mens heeft de gave van welbespraaktheid. Maar terwijl sommige mensen als een rots zijn en sommige als een plant of een dier, bezitten anderen de menselijke kwaliteit. Degene die als een rots is heeft geen expressie; hij heeft geen magnetisme. Hij heeft slechts datgene wat zich in zijn verschijning bevindt, net zoals de stenen, zelfs de smaragd of de robijn; wanneer die weg is blijft er niets achter. Degene die als een plant is heeft geen intelligentie, slechts wat gevoelens, wat persoonlijkheid. Er kan wat schoonheid in hem zijn of hij kan als een doorn zijn of giftig. Degene die als een dier is heeft gevoelens en passies, maar hij kan ze niet tot uitdrukking brengen. Alleen die mens is een menselijk wezen die de gave van expressie heeft en die zich uit kan spreken over datgene wat hij voelt.
De gave van welbespraaktheid wordt door de hindoe´s gesymboliseerd als Vak, de godin van de spraak. Waarom niet een god? Omdat degene die spreekt ontvankelijk is voor de Schepper, de God van binnen. De hindoe´s hebben ook drie soorten mens onderscheiden, Rakshasa, het monster, Manusha, de mens en Devata, de godgelijkende mens. Het monster is degene die zonder spraak en zonder gevoel is. De menselijke mens heeft gevoel maar geen expressie. De godgelijkende mens is degene die welbespraaktheid bezit; enkel zijn welbespraaktheid maakt hem tot wat hij is.
Welbespraaktheid heeft vanaf het begin bestaan, want in het begin was er het Woord, vóór de schepping van de mens. Maar noch de rots noch de plant of het dier konden dat Woord tot uitdrukking brengen; enkel de mens kon dat en toen hij het tot uitdrukking bracht werd hij de pen van het goddelijke Wezen. Dat is de reden waarom de schepping in hem tot perfectie wordt gebracht en waarom hij de hoogste van alle wezens is. Echter te spreken en door deze spraak het hart, de gevoelens van een ander te kwetsen en zeer te doen is misbruik maken van welbespraaktheid. Er is een Russisch gezegde: ´Een zoete tongval is een zwaard dat de wereld verovert´. Het zwaard heeft twee aspecten, het verovert en het doodt; en ook de tong kan overwinnen of vermoorden. Hetzelfde idee wordt in de evangeliën tot uitdrukking gebracht: ´Gezegend zijn de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde erven´.
De wereld is als een koepel waarin alles wat er in wordt gesproken naar ons terugkeert. Als we zeggen: ´Wat prachtig!´, dan keren deze woorden naar ons terug. Als we zeggen: ´Jij stommeling!´, dan keert die echo terug: jij stommeling. Iemand kan denken dat hij zo belangrijk is dat hij kan zeggen wat hij wil, maar op een dag zal de echo van zijn slechte woorden naar hem terugkeren.
Soms wil iemand niet tegen een vriend spreken op een manier die hem zou kwetsen, maar toch kan hij zonder dat te willen op harde toon tegen hem spreken als zijn mind vol is met de slechte impressies die hij daar opgeslagen heeft. Daarom zouden we alleen maar goede impressies moeten opslaan en de andere niet vasthouden opdat alleen het goede uit ons voortkomt.
Er zijn twee manieren om over een onderwerp te praten. Je kunt er diep over nadenken voordat je erover praat en er vervolgens over praten met alle redeneringen die er in je mind zijn opgekomen. Dit is papegaaien-taal. Je herhaalt wat je hebt geleerd net zoals een papegaai bepaalde woorden zegt omdat hem geleerd is dat zo te doen. De andere manier van spreken is afhankelijk van de opslagplaats, de kennis, die binnenin jezelf altijd ter beschikking staat. Om die kennis bloot te leggen is er een pijl nodig en die pijl is het diepe gevoel dat door alles heendringt. De kennis is er altijd, maar zonder welbespraaktheid worden we afgesloten van die kennis.
Als we een mank iemand uit balans over de straat zien lopen dan is het heel gemakkelijk om hem uit te lachen, maar een beetje gevoel zal medelijden voortbrengen en een diep gevoel zal de expressie van medelijden en compassie met zich meebrengen.