Sprekend over de aanwezigheid van God, begin ik met te zeggen dat al het aanwezige ons werkelijk toeschijnt en dat datgene wat afwezig ons als minder werkelijk toeschijnt. En derhalve schijnen de omstandigheden in het leven die zich nu aan ons voordoen ons toe als zijnde werkelijk en hebben ze hun volste effect op ons. Of ze nu vreugdevol of erbarmelijk zijn, of ze ons nu geluk of verdriet schenken het zijn op dit moment de omstandigheden die werkelijk zijn. Wanneer ze niet aanwezig zijn zijn ze als een sprookje dat wordt verteld.
Wanneer iemand tijdens de nacht droomt lijkt die op dat moment voor hem heel werkelijk of het nu een angstige droom, een nachtmerrie of een vreugdevolle droom is. Wanneer de morgen aanbreekt en zijn ogen zich openen dan noemt hij het een droom. De ervaring is verdwenen. Het was enkel tijdens de aanwezigheid van de ervaring dat hij het voor waar aannam. Als die eenmaal is verdwenen dan noemt hij het een droom.
Betekenen onze teleurstellingen, onze zorgen en onze pleziertjes, ons geluk en onze vreugde op verschillende tijden in het verleden nu niets voor ons? Op het moment dat we intense pijn ervaren lijkt het alsof we niet langer kunnen leven. Maar wanneer die voorbij is en de pijn is verdwenen en we er later op terugkijken dan is het net alsof het een sprookje is dat werd verteld. Vandaag is het slechts een droom, een verhaal. Het is waar dat er de een of andere impressie is overgebleven. Maar datgene wat voorbij is, is voorbij. Wat er voor ons toe doet is het heden. Slechts datgene wat zich nu voor onze ogen bevindt doet ertoe.
Mensen hebben verschillende ideëen over God. Voor sommigen is Hij de Schepper. Dit betekent dat Hij aanwezig was toen de wereld werd geschapen, maar dat Hij nu afwezig is. Voor sommigen is Hij de Rechter. Hij hoort bij de Dag des Oordeels. Daarom dient Hij voor het moment afwezig te zijn, omdat zij waarnemen dat er geen rechtvaardigheid in de wereld bestaat. Voor zulke mensen bestaat er de hoop dat ze ooit voor de Rechter van de wereld geplaatst worden en dat ze dan wellicht weten dat God er werkelijk is. Nu is Hij er niet. Dan is er een ander die kan denken: ´God was aanwezig toen Hij me schiep, maar Hij bevindt zich nu niet voor mijn ogen. Hij is niet aanwezig waar ik ben, want Hij bevindt zich in de hemel en ik bevind me op de aarde. Daarom bevind ik me niet in de aanwezigheid van God´.
Dus is het duidelijk dat niet alleen degene die niet in God gelooft, maar zelfs degene die in God gelooft, die naar Hem opkijkt als een hemels Wezen dat in de Hemel verwijlt, allebei in dezelfde mate niet bij God zijn.
Vervolgens, als we dan uitkomen bij de filosofie van Aanwezigheid, ontdekken we dat we datgene wat we met onze zintuigen om ons heen zien, horen en ervaren, ´aanwezig´ noemen. Datgene wat onze zintuigen niet kunnen waarnemen lijkt afwezig te zijn. Maar in werkelijkheid is er iets anders aanwezig naast alles wat we waarnemen. En ondanks de aanwezigheid van alles wat comfort, plezier of geluk schenkt is de mens over het algemeen ongelukkig vanwege een onbewust verlangen ernaar. Je kunt in grote doodsangst in een paleis wonen, omgeven door pleziertjes, en ondanks alle weelde en geschenken die je ontvangt toch nog ongelukkig zijn. En het is voor iemand mogelijk om zeer gelukkig te zijn zelfs in de afwezigheid van alle middelen van plezier, geluk, luxe en comfort.
Wat is hiervan de betekenis? De betekenis hiervan is dat de uiterlijke wereld zich in werkelijkheid verder van ons verwijderd bevindt dan de innerlijke wereld en dat er een innerlijke wereld is die ons wezen nabij is en die de eerste is waarvan we ons bewust zijn. Omdat we ons in de aanwezigheid van de uiterlijke wereld bevinden herkennen we niet die innerlijke wereld, en toch is het effect ervan precies hetzelfde. Dit betekent dat iemand die in gelukkige omstandigheden met luxe-artikelen en bronnen van plezier en comfort leeft, kan worden beneden en voorgesteld worden als een zeer gelukkig en fortuinlijk iemand. In werkelijkheid echter kan hij zeer ongelukkig zijn. De uiterlijke wereld heeft hem alles gegeven wat hij verlangde, maar de innerlijke wereld, het innerlijke wezen, is ongelukkig. Er is iets afwezig en hij wil dat dat er wel is. Er ontbreekt van binnen is. Dit laat zien dat de innerlijke aanwezigheid vereist is. De uiterlijke aanwezigheid is niet het enige comfort.
Maar we kunnen vragen: ´De innerlijke aanwezigheid van wat?´ Velen zullen zeggen: ´Wij weten dat we soms ongelukkig zijn ondanks de weelde, het comfort, het geluk, de vrienden of de geliefde´. Maar ze geloven wellicht niet dat het een ander gemis is, het gemis aan een goddelijk ideaal, dat hen ongelukkig maakt. Anderen zijn van mening dat het leven ruimte nodig heeft voor voouitgang en dat het gebrek aan ruimte het grootste verdriet veroorzaakt. Zulke mensen denken dat ze niet kunnen floreren in het werk dat ze verrichten, dat ze het niet beter kunnen hebben dan de anderen. Zo´n gedachte is erger dan de dood. Het leven is onbegrensd en wil ruimte om uit te dijen en te stijgen. Zonder die ruimte is het leven ongelukkig. Je vindt dit niet alleen onder menselijke wezens, maar ook in de natuur. Kijk eens naar de constante vooruitgang van de zon en de maan, stijgend en het toppunt bereikend, de zenit, en vervolgens ondergaand. Zie eens het stijgen van de wassende maan en hoe ze voortgaat totdat ze een volle maan is. Dat betekent dat er ruimte is tussen de wassende maan en de volle maan. Deze vooruitgang is het enige wat geluk, plezier of vreugde in het leven schenkt. De afwezigheid ervan betekent niets anders dan de dood.
Hoe teleurgesteld iemand ook kan zijn doordat hij zich niet in een bepaald beroep, in een bepaalde roeping of rang in het leven bevindt, ontwikkelt hij toch enthousiasme en energie zodra hij enige ruimte voor vooruitgang ziet. Zelfs als hij zich in de diepten van de aarde zou bevinden zou dat er niet toe doen zolang hij het idee heeft dat hij op een dag kan opstijgen naar een hoogte.
Iets anders prachtigs wat we zien, wat deze filosofie ondersteunt is de neiging van alles in de natuur om op te stijgen. De neiging van de aarde is om als bergen en heuvel op te stijgen. Wanneer we de bergen en de heuvels zien en zien hoe hoog ze zijn dan lijkt ons hart ook opgetild. Wanneer we ze beklimmen dan raakt ons hart opgetild. Als we vanaf beneden naar ze op kijken lijkt het alsof de aarde zelf wil stijgen en omhoog wil gaan.
Als we dan naar de volmaaktheid van water kijken, van de oceaan, dan zien we dat die ook stijgt als golven. En elke golf lijkt, als die opstijgt, zijn handen naar boven uit te strekken alsof hij wil zeggen: ´Til me op, til me op, hoger en hoger´. Datzelfde verlangen bevindt zich achter de gehele natuur en laat die natuur verlangen om naar boven te stijgen en iets hogers te bereiken.
Zo is het ook met vuur. Men noemde het vroegere volk van Perzië zonne-aanbidders of vuur-aanbidders. In werkelijkheid is dit slechts een symbool om te laten zien hoe het vuur in zijn bries wil opstijgen. Het deelt het verlangen van alle dingen om naar boven toe te gaan.
Zo is het ook in ons leven. Iemand die weelde zoekt verlangt ernaar steeds rijker te worden, om het steeds beter te doen. Iemand die zich in een positie bevindt verlangt ernaar steeds hoger te gaan. Wat ook maar het doel is, het is het verlangen van elk hart om hoger te reiken. Maar dit zijn allemaal uiterlijke verlangens. De uiterlijke omgeving kan het doel van de mens niet vervullen, omdat er een hogere wereld is. We kunnen iemand verknipt noemen omdat hij er altijd plezier in heeft om kwaad te doen, om een ander zeer te doen en in het onvriendelijk zijn. Maar als we zijn aard zouden bestuderen dan zouden we ontdekken dat hij ook een hekel aan kwaad en verkniptheid heeft. Het enige is dat zijn gevoel voor rechtvaardigheid nog niet is ontwaakt. Als er hem kwaad wordt gedaan dan voelt hij het. Alleen is het zo dat het kwaad dat hij een ander aandoet niet voelt. Hij wordt bedwelmd door het doen van kwaad en derhalve voelt hij het niet. Dat hij het niet fijn vindt als een ander het hem aandoet laat zien dat ook hij in werkelijkheid goedheid zoekt.
In elk hart bevindt zich een verlangen naar goedheid. Wanneer iemand aan goedheid denkt, van goedheid houdt en in iedereen op de wereld naar goedheid zoekt dan verzamelt diegene als het ware goedheid. Wanneer we de goedheid in iedere persoon herkennen dan is dat als het verzamelen van zaadjes van goedheid en ze zaaien in onze harten. Maar wanneer iemand op zoek is naar kwaad dan kan hij alleen maar kwaad in iedereen zien. Op deze manier raakt hij er zo aan gewend dat zijn wereld vol met kwaad raakt. Hij heeft erover gecontempleerd, ernaar gezocht en het gecreëerd. We zullen altijd een klagend iemand ontdekken die klaagt over deze of gene die iets verkeerds heeft gedaan. We zullen wellicht ontdekken dat hij een registratie heeft over duizend mensen die iets verkeerd hebben gedaan. De wereld is een registratie in zijn hart, een registratie van al diegenen die verkeerd of kwaad hebben gedaan. Maar als we hem bestuderen dan zullen we zien dat hij net zoveel kwaad heeft als hij heeft geregistreerd en misschien nog wel meer. Want als iemand kwaad in zich heeft dan verzamelt hij duizend kwaden. Hij wordt een opslagplaats van het kwaad, hoewel hij in werkelijkheid ontevreden is met het kwaad.
Wanneer iemand een ander over iets kwaads vertelt dan denkt hij dat hijzelf zo goed is, zo vrij van alle kwaad. Deze kant van de menselijke natuur zien we zelfs in kinderen. Een kind zal komen vertellen hoe stout het andere kind is en denkt: ´Ik dien goed genoemd te worden´. Zo´n neiging groeit en ontwikkelt zich. Het leven verzamelt de verkniptheid in mensen. Het hart raakt beïndrukt. Het kwaad wordt in de loop van de tijd opgeslagen. Degene die het kwaad opslaat kan het goede niet zien, omdat er geen goeds in deze wereld is wat niet een sprankje kwaad in zich heeft. Als iemand alleen maar eens zou proberen het sprankje goeds te vinden dan zou hij het kunnen vinden. Maar als iemand een sprankje kwaad in al het goede wil vinden dan kan hij dat ook doen. Iemand kan over een ander zeggen: ´Hij is heel goed´, maar de buurman zegt: ´Ja, hij is goed, maar wist je dit al over hem: ik zal je eens vertellen wat hij doet!´ Is er iemand die nooit zal tegenspreken wanneer iemand een ander looft? Er is nog nooit iemand in de geschiedenis geweest over wie geen kwaad is gesproken.
Wat is werkelijk goed? Het antwoord is, dat er niet zoiets als goed en kwaad is: er is schoonheid. Datgene wat mooi is noemen we goed. Datgene wat lelijk is vergeleken met het mooie, noemen we kwaad, of het nu omgangsvormen, gewoonten, ideëen, gedachten of handelingen zijn. Dit laat zien dat dit hele fenomeen van het universum het fenomeen van schoonheid is. Elke ziel heeft de inclinatie schoonheid te bewonderen, te zoeken naar schoonheid, van schoonheid te houden en om schoonheid te ontwikkelen. Zelfs God houdt van schoonheid.
In alle tijden hebben de verscheidene religies verschillende normen van goed en kwaad aangeboden en ze noemden dat deugd en zonde. De deugd van de ene natie is de zonde van een andere natie geweest; de deugd van de laatstgenoemde natie is de zonde van de eerstgenoemde natie geweest. Waar we ook maar naar toe reizen en welke geschiedenissen of overleveringen van naties we ook lezen we zullen toch ontdekken dat wat de een kwaad noemt dat de ander dat goed noemt. Dat is de reden waarom niemand erin kan slagen een universele norm voor goed en kwaad te maken. Het onderscheid tussen goed en kwaad bevindt zich in de ziel van de mens. Ieder mens kan dat voor zichzelf beoordelen omdat er zich in ieder mens de zin voor aanbidding van schoonheid bevindt. Maar hij is niet tevreden met wat hij zelf doet. Hij voelt een onbehagen, een weerzin tegen zijn eigen inspanningen. Er zijn veel mensen die doorgaan met de een of andere zwakte of de een of andere fout of die bedwelmd raken door de een of andere handeling die de wereld kwaad noemt of die zij zelf kwaad noemen en er toch mee door blijven gaan. Er komt echter een dag waarop zij ook weerzin ervaren. Dan willen ze zichzelf doden. Er bestaat dan geen geluk meer voor hen. Geluk bevindt zich slechts in het denken of in het doen van datgene wat je mooi acht. Zo´n handeling wordt een deugd, goedheid. Die goedheid is schoonheid.
Wat is schoonheid? Je ziet schoonheid van vorm en schoonheid zonder vorm. Schoonheid van denken, schoonheid van voelen en schoonheid van ideaal. Je ziet niet alleen schoonheid in bloemen, vruchten en bomen, maar je ziet nog grotere schoonheid in verbeeldingen en gedachten. Je voelt dat je je hele weelde of leven zou kunnen geven voor een mooie gedachte of een mooie droom.
In het verleden werden er veel beloningen gegeven aan de dichters, de schrijvers en de denkers die hun schoonheid in poëzie en geschriften tot expressie brachten. Toch kom je tot het besef dat er nooit genoeg beloning kan worden gegeven aan schoonheid van denken of schoonheid van verbeelding. Er is echter een nog grotere schoonheid: het gevoel van vriendelijkheid, van zelfopoffering, van devotie en van liefde. De schoonheid die op een zodanige wijze is ingeprent op de wereld dat die nooit sterft, de schoonheid die wordt gezien in het leven van Christus, de vergeving, de liefde voor de mensheid, de vriendelijkheid, de nederigheid, niets kan ermee worden vergeleken, het is zo groots. Daarom kan ze niet beperkt worden tot naam, vorm of de uiterlijke wereld.
Er is schoonheid van denken en grote schoonheid van voelen, van sentiment, van vriendelijkheid, van zelf-opoffering en van zelfloosheid. En toch is er een nog grotere vooruitgang die de ziel kan maken: het zoeken naar de bron van schoonheid. Men zegt: ´Het geschenk stelt niets voor zonder de schenker´. Er bestaat ongetwijfeld schoonheid in het luisteren naar de compositie van een groots musicus, maar er bestaat tegelijkertijd een verlangen in het hart om die componist te ontmoeten en hem persoonlijk te danken. Wat zou het niet een bevrediging zijn als we niet alleen de muziek hadden gehoord maar ook de componist hadden gezien! We kunnen dan zeggen hoe verrukt we zijn en hoe zeer zijn muziek ons heeft behaagd. Of er is een mooi schilderij dat we hebben aanbeden, maar het zou een nog grotere verrukking zijn als we in staat zouden zijn de schilder te vertellen hoe zeer we ervan hebben genoten. Zo is het ook met de liefde voor goedheid: die constante verzameling van goedheid, het constante comfort om in iedereen naar goedheid te zoeken, het constante bewustzijn voor een ander iets goeds te doen, de constante verrukking in je eigen goedheid. Er bestaat geen grens aan zo´n vooruitgang. Je kunt zeggen: ´Deze goedheid behoorde mijn vader, mijn moeder, van geliefde, mijn vriend, mijn kennis of een vreemde toe´. Wanneer echter alles wordt opgeteld, aan wie behoorde het dan? Is er niet iemand die we daarvoor kunnen bedanken?
Iemand kan verschillende plaatsen en paleizen zien, prachtige tuinen en musea, en allerlei soorten mensen ontmoeten, maar zou dat zijn uiteindelijke verlangen zijn? Nee, dat zou zijn de koning te ontmoeten! ´Als ik hem maar eens kon groeten, daar alles wat ik hebben gezien en aanbeden me doet verlangen de heerser te zien!´.
Je kunt gedurende langere tijd hebben gecorrespondeerd met iemand die zich ver weg bevindt. In elke brief lees je verrukkelijke dingen en aanbidt je zijn gedachten. Is het dan niet je grootste plezier om hem te zien en hem in levende lijve te ontmoeten? Zo is het uiteindelijk het verlangen van iedere ziel om in levende lijve de Eigenaar van schoonheid te ontmoeten, aan wie alle schoonheid en goedheid behoren.
Of we nu op religieuze wijze, op filosofische wijze of op wetenschappelijke wijze naar dit onderwerp kijken, het maakt niet uit vanuit welk gezichtspunt je het bekijkt. Er is slechts één conclusie: dat het gehele leven, met al zijn manifestaties en variëteit simpelweg de manifestatie van één leven is. De gelovige en de ongelovige zullen het er beiden over eens zijn dat er zich één leven achter bevindt, één bron van manifestatie. Eén constant leven dat een stimulus, een voeding, een bron en een doel voor de gehele manifestatie is. Niemand die dit met sentiment, denken, voelen en aanbidding ziet kan ontkennen dat het het grootste geluk zou zijn om die bron van schoonheid en goedheid te ontdekken die je hebt aanbeden en je gehele leven in je vooruitgang langs het pad hebt gezocht.
Er kunnen ongetwijfeld veel mensen zijn die zo in beslag zijn genomen door hun dagelijkse behoeften en strevingen dat ze niet de drang voelen deze bron te zoeken. Toch is er altijd een onbewuste hunkering om bij die bron aan te komen aanwezig. Als het niet het oog-in-oog met de Heer te staan is dan zal het een ideaal zijn: als je gek bent op muziek, zul je de componist willen ontmoeten; als je gek bent op schilderkunst, dan zul je de schilder willen ontmoeten; als je grootse mensen aanbidt, dan zul je de grootste mens die er bestaat willen ontmoeten. Ongeacht wat aantrekkingskracht op iemand heeft, zal hij altijd heel blij zijn om degene te ontmoeten die hij kan identificeren met datgene wat hij bewondert.
Maar hoe kun je oog-in-oog komen te staan van de Godheid, het Vormloze, het Naamloze, die je nooit kunt verbeelden, over wie je nooit kunt dromen? Dit is een vraag en totdat die is opgelost is iemand die claimt oog-in-oog met zijn Heer te staan een veinzer. Je kunt deze vraag echter alleen beantwoorden nadat je hebt uitgevonden of de Godheid een apart wezen is of vormloos, naamloos, boven alle beperkingen is.
Ongetwijfeld is het verlangen naar de aanwezigheid van God de oorzaak van de neiging van de mens om idolen te maken en ze te aanbidden. Het was het verlangen om de Godheid te ontmoeten en Hem te aanbidden dat ervoor zorgde dat de mens voor de zon stond en die aanbad, dat de mens voor een boom stond en die aanbad. Dit kon echter niet bevredigen omdat het het aanbidden van een beperkt iets was. In werkelijkheid is de eerste les over de aanwezigheid van God, zoals de filosoof zegt: ´Als je geen god hebt, maak er dan voor jezelf een´. Hoe waar is het niet dat voordat je tot de werkelijke conceptie van God komt, je Hem eerst in je hart moet opbouwen. Het woord God heeft dezelfde wortel als het woord goed, maar het betekent oorspronkelijk in het oude Hebreeuws: ´ideaal´.
Wat is een ideaal? Een ideaal is iets wat we maken. Wanneer we geloven dat iemand heel goed is dan denken we aan die goedheid; die goedheid omringt die persoon en onze artistieke en idealistische aanleg helpen om zijn goedheid zo mooi mogelijk als we kunnen te schilderen. We kunnen haar kronen met ons artistieke talent. Dat wordt een ideaal genoemd. Wanneer iemand een ander toewenst verknipt te zijn dan schildert hij zijn verkniptheid en alle slechtheid die er bestaat. Hij maakt hem tot een ideaal van verkniptheid. Wanneer hij aan zijn moeder of zijn vriend denkt dan schildert hij ze zo dat hij er een ideaal van goedheid van maakt. Niemand kan het voor jou zo goed schilderen als jijzelf.
Er bestaat een gezegde van Majnun, de grote minnaar van Perzië: ´Oh, Majnun´, zei men, ´je meisje is niet zo mooi als jij denkt. Je bent je leven aan het opofferen; je rouwt al tijden om dat meisje. Maar ze is niet zo mooi´. Majnun antwoordde: ´Je zou Leila met mijn ogen moeten zien; je hebt de ogen van mijn hart nodig. Mijn hart heeft mijn Leila gemaakt´. Dat wordt een ideaal genoemd. En het ideaal van volmaaktheid maakt het tot schoonheid.
Het ideaal van volmaaktheid is het ideaal van God en we zullen ons daarnaar richten in onze problemen, zorgen of angsten. Als we bang zijn voor de dood hebben we toch dat ideaal aan onze zijde. We voelen ons beschermd. Als we in iets teleurgesteld zijn dan is er nog steeds dat ideaal aan onze zijde om ons gerust te stellen. We zeggen: ´Ik geef er niet om, ik ben niet echt teleurgesteld, want U bent aanwezig in mijn hart. Ik voel Uw aanwezigheid, U bent mijn ideaal geworden´. Bij problemen, in pijn, armoede, moeilijkheden of onvriendelijk, in alle deze zaken die niemand op de wereld kan ontvluchten, bevindt Hij zich altijd aan onze zijde. Hoe ouder we worden, hoe meer we voelen: ´Zolang ik de wereld tot nut kan zijn, zolang de wereld me wilt. Zodra ik geen dienst meer kan verlenen, van geen nut meer ben, dan wordt de wereld me beu, dan wil de wereld me niet meer. De wereld wil datgene wat ik niet zelf ben. Als ik rijk ben, wil de wereld mijn rijkdom en niet mij. Als ik me in een hoge positie bevindt dan zit de wereld me achterna vanwege mijn positie, niet vanwege mij. De wereld gaat achter valse zaken aan. De wereld is vals. De enige bescherming ertegen is dat ideaal van God levend en constant aanwezig te hebben. Met dat ideaal kan ik tevreden zijn en rust en vrede hebben. Niet alleen op aarde maar zelfs in het hiernamaals zal ik me in de armen van het Goddelijke bevinden!'
Niemand, kinderen, echtgenoot, echtgenote of vriend kan er ooit zo dierbaar of intiem zijn als dat volmaakte Ideaal. Dat Ideaal zal nooit falen. Het zal altijd bij ons zijn, hier en in het hiernamaals. Wij behoren bij Hem. Wij zijn uit Hem gekomen en naar Hem zullen we terugkeren. Door dat Ideaal constant in ons hart te voelen voelen we allerlei soorten schoonheid, van elke impuls, gedachte of verbeelding en van alles wat er uit onszelf komt of wat we allemaal om ons heen zien, ontspringen. We identificeren het uiteindelijk allemaal met God. Voor degene die de aanwezigheid van God creëert wordt het gehele leven om hem heen één enkele visie van de Immanentie van God.