Soefisme

Soefisme is geen religie, want ze bevindt zich voorbij de beperkingen van geloven en geloofsovertuigingen die de diversiteit uitmaken van de religies in de wereld. Soefisme, kortom, is een verandering in de kijk op het leven. Het is als het kijken vanuit een vliegtuig naar een stad, waarvan je de straten kent en hebt bewandeld en toch niet eerder de gehele stad in één oogopslag hebt gezien.

Het denkbeeld van de soefi is het leven te bekijken door zichzelf erboven uit te tillen. Hoe kan iemand de pijn van een ander verlichten als hij zelf pijn heeft? Hoe kan iemand de last van een ander op zich nemen als hij al met een lading is belast? Hoe kan iemand vrede stichten tussen anderen die aan het vechten zijn als hij zelf ruzie-achtig is? Derhalve acht de soefi het nodig in de wereld te leven en tegelijkertijd niet van de wereld te zijn. Waar de yogi het leven van een adept leidt in een woud of in een grot, leidt de soefi het in de wereld. Want hij is van mening dat je, om het hart van iemand op te wekken tot menselijke sympathie, zelf de worstelingen en verantwoordelijkheden van het leven in de wereld dient te ervaren en je dient te realiseren dat de mens niet enkel voor zichzelf leeft, maar dat zijn grootste vreugde erin dient te liggen om elke weldaad en zegen die hij in het leven heeft te delen met anderen.

Dit proces om het leven zowel van bovenaf als van beneden af te bekijken maakt zijn zicht scherp. Hij kent niet alleen de wet van de natuur, die aan allen bekend is, maar hij begrijpt ook de innerlijke wet die werkzaam is achter alles, die hem een inzicht verstrekt in de dingen en zijn sympathie voor anderen opwekt.

Het enige Wezen dat er bestaat is de God van de soefi. De spirit van innerlijke leiding is zijn leraar; het manuscript van de natuur is zijn heilige boek, de gehele mensheid zijn gevoel van eenheid. De liefde is zijn religie. Er is geen God van welk volk dan ook die niet zijn God is, geen spirituele leraar van welke sekte dan ook die niet zijn leraar is. Er bestaat geen geschrift dat hij niet accepteert, omdat hij de vereerder van licht is en de volgeling van liefde en hij toch vrij is van alle onderscheid en verschil in de wereld.

De diversiteit van namen in het universum is voor hem een sluier van illusie die eenheid, het ene leven, bedekt. Er leeft er slechts Een en alle manifestaties zijn voor hem het fenomeen van dat ene leven. Alle dingen die worden geboren, gemaakt en gevormd zijn als luchtbellen in de oceaan van het leven. In plaats van naar hun beperkingen te kijken ziet hij in hen het onbegrensde leven.

De God van de soefi is zijn goddelijke ideaal aan wie hij al wat goed en mooi in zijn volmaaktheid is, toeschrijft; en hijzelf staat in nederigheid voor Zijn aangezicht zich zijn onvolmaaktheid beseffend, een ziel zijnde die vrij is door de hemelen te zwerven en die nu op aarde gevangen is in het fysieke lichaam. Zijn doel in het leven is de gevangen ziel te bevrijden van de gebondenheid aan beperkingen, wat hij tot stand brengt door de herhaling van de heilige namen van God en door constant te denken aan zijn goddelijke ideaal en een altijd-toenemende liefde voor de goddelijke Geliefde totdat de geliefde God met Zijn volmaaktheid manifest wordt voor zijn visie en zijn onvolmaakte zelf uit zijn zicht verdwijnt.

Dit noemt hij Fanà, het opgaan in het ideaal. Om zijn uiteindelijke doel te bereiken verhoogt hij geleidelijk aan zijn ideaal, eerst naar Fanà.fi-Shaikh, het ideaal dat in een sterfeling die op aarde rondloopt wordt gezien en hij drilt zichzelf als een soldaat voor een strijd in devotie voor zijn ideaal.

Vervolgens komt Fanà-fi-Rasul, wanneer hij zijn ideaal in de spirit ziet en Hem afbeeldt in alle verhevenheid en Hem modelleert met mooie kwaliteiten die hij zelf wenst te verwerven. En hierna tilt hij het op naar Fanà-fi-Allah, de liefde en devotie voor dat ideaal dat zich voorbij kwaliteiten bevindt en waarin zich de volmaaktheid van alle kwaliteiten bevindt.

De soefi weet dat vooruitgang in elke richting in het leven afhangt van het ideaal. Iemand stijgt in het leven net zo hoog als zijn ideaal is. Vervolgens ziet hij uiteindelijk dat elk ideaal door hemzelf werd gemaakt; hij is de schepper van elk ideaal dat hij voor zijn hoogste bereiking heeft gewenst. Maar het ideaal zelf is een beperking van het volmaakte Wezen, omdat er zich een jij en een ik in bevindt. Vervolgens komt het verbreken van het ideaal als de uiteindelijke verwerving wanneer het ego Humamanam ´Ik ben Alles´ realiseert.