Reïncarnatie

Als we religies bestuderen, ze met elkaar vergelijken, dan ontdekken we dat een deel van de wereld in reïncarnatie heeft geloofd maar dat het merendeel van de wereld dit geloof niet heeft aangehangen. Men zegt dat Krishna, Shiva en Boeddha de doctrine van reïncarnatie hebben onderricht; Mozes, Christus en Mohammed hebben er niets over gezegd. Dit verdeelt religies in twee groepen; maar wanneer we er een diepgaandere studie van maken dan zien we dat we de twee kunnen combineren, want de Soefi is er eerder op gericht om te verenigen dan om onderscheid te maken.

Er zijn vier wijdverbreide religies, het Brahmanisme, het Boeddhisme, het Christendom en de Islam, die door hun verspreiding een grote invloed op de mensheid hebben. Laten we elk ervan eens vragen wat ze over de kwestie heeft te zeggen.

De Islam zwijgt over dit onderwerp; het Christendom zegt er niets over. Als er al in hun geschriften op zeldzame wijze een dichtregel is die het idee steunt dan zijn er tien dichtregels die het idee afkeuren.

Laten we nu het Brahmanisme bekijken. Er zijn vier graden Brahmanen: Brahmachari, Grihasta, Vanaprasti en Sanyasi. De drie laagste graden zullen misschien antwoorden: ´Ja, er is reïncarnatie, maar die hangt af van ons Karma, onze handelingen. Als wij, die mensen zijn, ons gedragen als dieren dan kunnen we terugkomen als dieren; we kunnen een koe, een hond of een kat zijn of anders kunnen we een menselijk wezen zijn van een lagere orde dan we nu zijn; en als we een rechtvaardig leven leiden zullen we onszelf in een betere omstandigheid terugvinden in onze volgende reïncarnatie´. Wanneer we de hoogste autoriteit onder de Hindoes, de Sanyasi, vragen dan zal hij antwoorden: ´Jij zult misschien reïncarneren, ik niet. Ik ben Jivan Muktha, vrij; ik bevind me boven de kringloop van geboorte en dood´.

Wat heeft het Boeddhisme te zeggen over reïncarnatie? Het zegt dat we onder geen enkele voorwaarde dieren worden omdat de wereld in evolutie is, maar dat we ons ontwikkelen tot steeds hogere incarnaties totdat we alle zwakheden hebben overwonnen en Nirvana, volmaaktheid, hebben bereikt; dan keren we niet meer terug.

We zien hierdoor dat er slechts twee geloven in reïncarnatie zijn en dat zelfs deze twee tegengestelde overtuigingen hebben.

We lezen in de Bijbel (Joh. xiv 3): ´Ik zal weer komen en u bij mij ontvangen´, en (Handelingen i, II): ´Deze zelfde Jezus, die van u is weggenomen naar de hemel, zal zo komen op de manier waarop u hem de hemel in hebt zien gaan´. Dit verwijst niet naar de persoon van Christus, maar naar het meest innerlijke wezen van de Meester, wat in werkelijkheid het Wezen van God was. Als het betrekking zou hebben op zijn persoon dan zou hij gezegd hebben: ´Ik zal komen, maar ook jij zult weer komen, ofwel in een betere omstandigheid ofwel in een slechtere zijnstoestand´, maar er wordt niets wat daar op lijkt gezegd. Je zou je af kunnen vragen: ´Waarom zei de Meester dan: “ik”, waarom zei hij niet luid en duidelijk “God”?´ Het antwoord is dat goddelijke persoonlijkheid het verliezen van het denken aan je eigen beperkte zelf is, het absolute opgaan in de goddelijke en enige persoonlijkheid; dan wordt het ego het goddelijke ego. De ´ik´ is niet de idenitficatie met de beperkte persoonlijkheid maar met de persoonlijkheid van God. Toen Christus ´ik´ zei bedoelde hij God.

Je leest hetzelfde in de Masnavi van Jelal-ud-Din Rumi: ´Twee-en-zeventig vormen heb ik gedragen en zijn gekomen om getuige te zijn van deze zelfde geboorte van continue verandering´. Dit heeft ook betrekking op het goddelijke Bewustzijn dat verschillende vormen draagt en komt om te getuigen van deze wereld van veranderingen; het zijn niet de twee-en-zeventig komsten van Mevlani Rumi zelf. Twee-en-zeventig is een symbool voor veel; anders zou het betekenen dat het goddelijke Bewustzijn sinds de menselijke schepping slechts twee-en-zeventig keer de aarde zou hebben bezocht, wat erg weinig keren zou zijn voor zo´n lange tijdsperiode.

Er zijn in de Koran veel uitspraken als de volgende: ´Sommige gezichten zullen op die dag somber zijn´, zeiden de verknipten en: ´Zij zullen als apen zijn, veracht en gehaat´. De ware betekenis van de eerste uitspraak is: ´Wij zullen er de oorzaak van zijn dat de vrolijkheid of het geluk van hun expressie vervaagt door licht op hun verborgen misdrijven te werpen die zo hen zo´n lange tijd vrolijk en gelukkig hebben doen zijn´. De betekenis van de tweede uitspraak is: ´Degenen die hebben geïmiteerd wat ze niet waren, zullen gehouden worden voor dat wat ze in werkelijkheid zijn en niet voor dat wat ze valselijk pretenderen te zijn´; met andere woorden: ´Wij zullen de schijnvertoning van de bedriegers blootleggen´.

In het Evangelie lezen we (Joh. ix 1-3): ´Toen toen Jezus langsliep zag hij een man die vanaf zijn geboorte blind was. En zijn discipelen vroegen hem: “Meester, wie heeft er een zonde begaan, deze man of zijn ouders, waardoor hij blind werd geboren?” Jezus antwoordde: “Noch deze man noch zijn ouders hebben gezondigd: maar opdat het werk van God manifest gemaakt zou worden in hem”´. Dit behoeft geen interpretatie, want het zegt duidelijk dat de blindheid van de man niet de straf was voor zijn vroegere zonden.

In de Koran staat geschreven: ´Hij was degene die jullie vermenigvuldigde op de aarde en bij Hem zullen jullie je verzamelen´. Dit ontkent een terugkeer naar de aarde. Er wordt echter in die soera wel melding gemaakt van een ander leven. ´Elke ziel moet de dood smaken en pas op de dag van de wederopstanding zul je volledig je beloning betaald krijgen´. Hier wordt gesproken over de wederopstanding, het levend maken van de zielen zonder het fysieke lichaam, en er wordt duidelijk gezegd dat dit bestaan net zo helder en duidelijk waarneembaar zal zijn als ons leven op aarde.

Daar de wereld vorderingen maakt in de intellectuele ontwikkeling raakt die steeds meer geïnteresseerd in nieuwigheden; alles wat nieuw is wordt opgepakt en vaak wordt er een nieuw idee geaccepteerd en gevolgd. Het idee van reïncarnatie heeft een grote impressie gemaakt in het huidige tijdperk, omdat het onmiddellijk het wetenschappelijke vermogen en redenerende naturen aanspreekt en het ook diegenen tevredenstelt die een stevige grip op hun individualiteit willen behouden.

Ik herinner me hoe ik urenlang verdrietig was toen ik voor het eerst hoorde over de dood en dacht: ´Dit, mijn lichaam, het enige middel om het leven te ervaren, zal zich op een dag in een graf bevinden. Ik zal verwijderd zijn van alle dingen en wezens die nu voor mij het belang van het leven zijn. Deze hele omgeving die me interesseert en me de hele dag bezighoudt zal op een dag een mist zijn; ik zal niemand zien noch zal iemand mij zien; iedereen van wie ik nu houd zullen op een dag van mij gescheiden zijn´. Nu vertelt mijn eigen ervaring uit het verleden me helder hoe anderen zich moeten voelen bij het idee om veranderen in wat niets lijkt na iets geweest te zijn. Het is net als wanneer een droom ons zo zeer interesseert dat als we er middenin wakker worden en ons meteen realiseren dat we aan het dromen waren, we toch onze ogen weer willen sluiten en ons over willen geven aan het genot van de ervaring. Dat is het geval met al diegenen die zo zeer geïnteresseerd zijn in de droom van het leven dat het idee van de dood, wat een reëlere zijnstoestand is, vreselijk voor hen is. Zij zouden liever een onwerkelijk maar individueel leven leiden dan een leven dat werkelijk maar ongerealiseerd is.

Het idee van reïncarnatie troost vaak degenen die denken dat het te vroeg is om af te zien van de genietingen van het leven teneinde met God één te worden. ´Misschien,´ zeggen ze, ´zullen we in ons volgend leven op aarde bereiken wat we in dit leven niet hebben bereikt´. Het troost ook degenen die hun geliefden hebben verloren, want zij denken dat zij niet voor altijd zijn verloren, maar opnieuw worden geboren en vaak kijken ze naar hen uit elke keer als er een kind onder hun kennissen wordt geboren. Het troost ook die mensen die in dit leven niet de vruchten van hun wensen hebben verkregen en altijd hebben verlangd naar en gehoopt op iets wat ze niet konden krijgen; deze bouwen al hun hoop op het verkrijgen ervan in hun volgende reïncarnatie.

Dit idee wordt vaak een hinderpaal voor de ware spirituele bereiking, hoewel het nuttig is voor iemand die ontevreden is met zijn leven, lijdend aan pijn, armoede of ziekte en die denkt dat het zijn Karma is dat hij aan dit of dat lijdt, maar dat wanneer hij tot de laatste duit heeft afbetaald zijn omstandigheden zullen veranderen. Daarna heeft hij niets meer te klagen; hoewel hij weet dat hij in dit leven geen zonden heeft begaan die zulke straf verdienen denkt hij toch dat er rechtvaardigheid is daar hij wellicht in zijn vorige leven heeft gezondigd. Het idee lijkt redelijk, vooral voor iemand die naar het leven kijkt vanuit een praktische standpunt. Iedereen weegt de wereld op zijn eigen weegschaal af. En de gedachte van reïncarnatie is nog nuttiger voor degenen die niet in God geloven of Zijn wezen kennen, ook voor degenen die niet in het eeuwigdurend leven geloven noch het kunnen begrijpen. Voor sommige mensen is het zeer troostrijk om te denken dat ze steeds weer naar dit aardse niveau zullen komen, hier gebracht door hun Karma, veel meer dan te denken, zoals veel materialisten dat doen, dat het voor altijd voor ons klaar is wanneer we dood zijn.

De reden waarom de doctrine van reïncarnatie werd onderricht aan de Hindoes en de Boeddhisten moet geweest zijn dat de mensen van India in die tijd op intellectuele wijze in filosofie, in wetenschap, in logica, in de materiële fenomenen zeer hoog ontwikkelde waren en meer in wetmatigheid dan in liefde geloofden.

Tegenwoordig, vooral in het Westen, beginnen mensen nu te zoeken naar de waarheid door het licht van wetenschap en logica zoals de Hindoes dat in de Vedische periode hebben gedaan. De volkeren van India waren langs dezelfde lijn werkzaam bij de oorsprong van het Brahmanisme en nog meer in de tijd van het Boeddhisme.

Toen waren de verlichten, vooral onder de Mongolen, een zeer gevorderd volk in de kunst en de wetenschap, zeer logisch en wetenschappelijk, met weinig devotionele gerichtheid en hadden de massa´s talloze voorwerpen van aanbidding. Daar kon de gemiddelde persoon niet het idee van de ziel, het hiernamaals en God bevatten zoals die werd bekendgemaakt in een ander deel van het Oosten door de Hebreeuwse profeten, dus was de theorie van reïncarnatie het beste middel om direct aanspraak te maken op hun rede teneinde hun eerdere ideën te doorbreken. Maar omdat het de aard van het menselijke hart is om iemand te aanbidden werd hun aanbidding vanzelf gericht tot Boeddha.

Het is zeer waarschijnlijk dat dit idee van origine van de Devata is gekomen, de goddelijke boodschappers die onder de Hindoes zijn geboren. Elk van deze verklaarde dat hij een incarnatie van Brahma, God, was en elk verklaarde op zijn beurt de reïncarnatie van de voorafgaande Deva te zijn, die hij had opgevolgd. Door te verklaren dat ze de incarnatie van Brahma of van de Deva waren die zij waren opgevolgd, bedoelden ze niet dat God in hun vermomming werd geboren of dat hun voorganger werd herboren, maar dat ze God hadden verwerkelijkt of dat ze dezelfde kennis en taak bezaten als hun voorganger. Toen de anderen hen vroegen: ´Waar zijn wij de incarnatie van?´ waren zij verplicht hen iets dergelijks als uitleg te geven en zij vertelden een ieder datgene wat zijn levensomstandigheden hen suggereerden.

Toen de vier Varnas of kasten in India werden gemaakt, Brahmin, Kshattria, Vaisha en Sudra, waren deze in feite niet verschillende kasten maar klassen. De gehele registratie werd op deze manier geschikt: Brahmins om te studeren, mediteren en om aanbeden te worden, Kshattrias om te vechten en het land te beschermen, Vaishas om handel te drijven en Sudras om te werken en te dienen. Alleen de Brahmins hadden Adhikar, het recht om de Vedas te bestuderen, de boeken over mystiek en filosofie; zelfs de Kshattrias en Vaishas moesten tevreden zijn met de aanbidding van de Brahmins en met de Purana, de religie die in legenden werd onderricht; Sudras, de arbeidersklasse, werd zelfs dat onthouden.

De sterkere en intelligentere mensen zijn er altijd op gericht geweest om de zwakkeren en de eenvoudigen te onderdrukken. Vanwege de gerichtheid van de hogere kaste om zichzelf zuiver te houden van verdere vermenging met de lagere klassen werd er een religieuze regel uitgevaardigd die de overtuiging oplegde dat de Sudra, de laagste, geen Vaisha kon worden, dat de Vaisha geen Kshattria kon worden en dat een Kshattria niet toegelaten zou worden onder de Brahmin, de hoogste en soevereine klasse van die tijd, tenzij hij het door zijn goede handelingen had mogelijk gemaakt dat hij in de volgende incarnatie geboren zou kunnen worden in een familie van de hoogste kaste. Het idee van reïncarnatie, als een algemeen aangehangen overtuiging, werd tot basis van de Hindoe-religie gemaakt, waarop het gehele bouwwerk van het Brahmanisme werd opgericht. Maar iedereen in de wereld is erop gericht om zijn hoofd op te tillen en als hij kan omhoog te klimmen vanaf het niveau waarop hij in het leven neergezet is. Waarlijk, het licht van de waarheid, de schoonheid van de natuur, het verlangen naar vrijheid, het idee van eenheid kan niet bedekt worden; vroeg of laat flitst het te voorschijn.

De wet van Karma of handeling is de filosofie die een redenerende brein vasthoudt ter ondersteuning van reïncarnatie, zeggende: ´Er is geen wezen als God als bemiddelaar in onze levensaangelegenheden, maar wij zijn het die door onze handelingen resultaten voortbrengen die eraan gelijk zijn. Er bestaat de altijd-heersende wet van oorzaak en gevolg, derhalve dient elke gebeurtenis in het leven daarmee overeen te stemmen. Als we niet onmiddellijk de resultaten van onze goede of verknipte daden krijgen dan komt dat omdat ze tijd nodig hebben om te rijpen om zodoende gelijksoortige resultaten voort te brengen; als ze dat niet in dit leven doen, dan dwingt de wet ons om in een andere incarnatie weer te worden geboren teneinde daarin het gevolg van onze daden te ervaren´.

Als we naar het wiel van de evolutie kijken dan zien we dat we niet altijd stijgen, maar dat we ook vallen, dat we niet altijd betere mensen worden maar dat iemand soms slechter wordt dan hij was. De natuur van de evolutie is als een wiel dat ronddraait, niet altijd stijgend. Dit geeft ons aanleiding om te twijfelen in hoeverre het Boeddhistische idee van steeds maar betere reïncarnaties logisch kan blijken te zijn.

Ter ondersteuning van reïncarnatie wordt er een verhaal verteld over twee vrienden die op vakantie gingen. De ene zei: ´Laten we naar de tempel gaan, daar zullen we de naam van God horen, daar zullen we opgetild worden´. De ander zei: ´Je bent altijd zo melancholisch; je ontdekt altijd zulke saaie bezigheden. We zullen niet naar de tempel gaan, we zullen ergens naartoe gaan waar we ons kunnen vermaken; laten we naar de Vrolijkheid gaan´. De eerste zei: ´Het idee staat me niet aan, ik ga nie me je mee´. Dus gingen ze uit elkaar. Degene die naar de tempel ging kreeg onderweg op de straat een ongeluk met een wagon en zijn voet werd verbrijzeld. Hij dacht: ´Het is maar goed dat mijn vriend niet met me mee is gegaan; hij zou ook gewond zijn geraakt´. De ander had op zijn weg naar Vrolijkheid veel geluk, hij vond een beurs vol met gouden munten. Hij dacht: ´God zij dank! Als mijn vriend bij me was geweest dan had ik dit met hem moeten delen´.

Zodra de eerste wat was hersteld ging hij naar een Brahmaan en vroeg hem: ´Wat was de reden dat ik op weg naar de tempel de pech had dat mijn voet werd verbrijzeld en dat mijn vriend op zijn weg naar Vrolijkheid het geluk had deze gouden beurs te vinden?´ De Brahmin antwoordde: ´De reden is dat jij in je vorige leven de een of andere slechte daad hebt verricht en het de bedoeling was dat jij gedood zou worden en niet alleen gedood maar ook opgehangen zodat iedereen dat zou kunnen zien, maar het toeval wilde dat alleen je voet werd verbrijzeld. Je vriend heeft in zijn vorige leven de een of andere goede daad verricht en het was de bedoeling dat hij koning zou worden, maar het toeval wilde dat hij omwille van zijn huidige daad slechts een beurs vol met gouden munten heeft gevonden´.

Als we in dit idee geloven dan dienen we eerst te begrijpen waar het kwaad eindig en het goede begint. Het is nog nooit, zelfs niet voor een diepzinnig denker, mogelijk geweest een lijn te trekken tussen goed en kwaad. Welk onderscheid vinden we dan vanuit dit gezichtspunt tussen goed en kwaad, als we er heel nauwkeurig naar kijken? Geen enkel onderscheid behalve het verschil in mate en het verschil van gezichtspunt. Wat voor de een goed lijkt lijkt dat voor de ander niet en zo is het ook met kwaad. Ook is elk kwaad voor het oog van de ziener minder goed, wat in vergelijking met het grotere goed anders lijkt en daarom kwaad wordt genoemd.

En als het wiel van geboorte en dood af zou hangen van oorzaak en gevolg dan zou ik zeggen dat het eindeloos voort zou moeten gaan en er nooit een einde aan zou komen. Volgens deze doctrine zou niet alleen de straf van onze zonden, maar zelfs de beloning van het goede dat we hebben gedaan ons terugtrekken naar de aarde; we zouden in elk geval terugkomen naar de aarde. Ook al zouden we geen beloning wensen dan kunnen we toch het wiel niet stoppen, want we hebben geen macht over de wet van de natuur. Wat een hopeloze situatie! God bemoeit zich niet met onze aangelegenheden opdat Hij het door Zijn al-macht stopt noch kunnen wij als hulpeloze menselijke wezens onderhevig aan de wet van oorzaak en gevolg, dat stoppen.

Anderzijds zien we dat alles wat bestaat verwoest kan worden door het een of ander of de een of andere substantie. Elke vlek kan verwijderd worden door de een of andere chemische oplossing. Elke registratie kan weggehaald worden van het oppervlakte van het papier; zelfs als die is ingekerfd in steen kan die ervan af worden geschraapt. De mens, de meester van de gehele schepping, heeft het middel gevonden om alles te verwoesten; en het is heel verbazingwekkend dat hij niet in staat is een oplossing te vinden om de impressies van Karma, de daden van het leven, uit te wissen om zo te ontsnappen aan het wiel van geboorte en dood, wanneer hij beweert alles van de aarde af te weten en claimt alle mysteries van de hemelen te hebben opgelost.

Sommigen die in God geloven zeggen ter ondersteuning van reïncarnatie: ´God is rechtvaardig. Er zijn veel mensen die lam, blind of ongelukkig zijn in dit leven en dit is de straf voor de fouten die ze eerder, in een eerdere incarnatie, hebben begaan. Als dat niet zo zou zijn dan zou dat onrechtvaardigheid van de kant van God zijn´. Dat maakt van God alleen maar een wreker en niet een minaar en het beperkt Hem tot Zijn rechtvaardigheid net zoals een rechter gebonden is door de wet. De rechter is de slaaf van de wet, de vergever is er de meester over. In feite hebben wijzelf, beperkt als we zijn, vergeving in ons, zodat we als iemand iets tegen ons heeft verricht wij kunnen vergeven. Als hij alleen maar voor ons buigt zeggen we: ´Hij heeft zich vernederd, ik zal het vergeten´. Zelfs als een zoon zijn moeder veel leed heeft bezorgd hoeft hij, als hij zich in de problemen bevindt, alleen maar te zeggen: ´Moeder, ik heb dit gedaan, maar jij bent degene tot wie ik kan komen voor sympathie´, dan zal zij zeggen: ´Mijn kind, ik vergeef je, hoewel het me toen verdrietig heeft gemaakt´. Als wij, die vol met fouten en vergissingen zitten, dat kleine vonkje van vergiffenis geërfd van God in ons hebben en kunnen vergeven, hoe kunnen we dan denken dat God, de Allergenadigste, ons onze fouten als een rechter zal aanrekenen? Voor Hem zijn we als kleine kinderen. Als we God beschouwen als een persoonlijke wezen hoe kunnen we dan denken dat Hij, van wie het wezen liefde is, van wie de daad liefde is, die een en al liefde is, onze daden zal afwegen zoals een rechter dat doet?

Een rechter zegt nadat iemand voor hem is geleid en nadat hij het geval heeft bekeken: ´Ik heb je geval bekeken en ik vind je schuldig. Er wordt je een gevangenschap van zes maanden, van vijf jaar of van tien jaar gegeven. Je misdaad is zeer ernstig en daarom dien je te leren het niet meer te doen´. Maar als we naar de lammen en de blinden gaan en hen vragen: ´Werd jullie deze straf gegeven? Is dat jullie verteld?, dan antwoorden zij: ´Nee, ons is niets verteld´. Hoe kunnen we ons nu verbeelden dat God zo onrechtvaardig zou zijn om hen te straffen en hen niet over hun misdaad te vertellen?

Als we terugkeren dan zou elk kind dat geboren wordt moeten weten wat hij eerder is geweest. Als slechts bevoorrechten vinden dat zij weten wat ze eerder, in een ander leven, zijn geweest dan kan het een waanvoorstelling zijn, een pretentie of een list om algemene bekendheid te verwerven door schijnbaar iets te weten wat niemand anders weet.

Als God uiterst genadig is hoe kon Hij ons dan slechts door de wet ontdaan van liefde en compassie regeren, als zelfs wij menselijke wezens de fout van een ander vergeten en vergeven ondanks de wet, de rede en de logica wanneer we zijn geroerd door liefde, door onze goddelijke erfenis? God is liefde, geen wet. De liefde in haar lagere manifestatie verandert in wet door gewoonten te vormen en toch is het niet de wet die de liefde regelt, het is de liefde die de wet beheerst.

Het idee van vergiffenis is het resultaat van onze idealisering van God. God blijkt te zijn zoals wij Hem idealiseren. Soms kunnen de zonden van een geheel leven weggeveegd worden in een ogenblik tijd; soms kan de deugd en de vroomheid van een geheel leven worden kwijtgeraakt door één zonde.

Er wordt een verhaal verteld over Mozes die op weg was naar de Berg de Sinaï en onderweg een zeer vroom iemand tegenkwam, die tegen hem zei: ´Mozes, spreek voor mij tot God. Ik ben mijn gehele leven vroom geweest, ik ben deugdzaam geweest, ik heb tot God gebeden en ik heb niets anders dan zorgen en ongelukken gehad´. Even later ontmoette Mozes een man die met een fles sterke drank op de weg zat. Hij schreeuwde: ´Mozes! Waar ga je naartoe?´ Mozes antwoordde: ´Naar de Berg de Sinaï´. De man schreeuwde: ´Naar de Berg de Sinaï? Spreek dan tot God voor me´, want hij was dronken.

Mozes ging naar de Berg de Sinaï en hij vertelde God over de vrome persoon die hij had ontmoet. God zei: ´Er is voor hem een plaats in de hemel´. Toen vertelde hij God over de dronken man die hij had ontmoet. God zei: ´Hij zal naar de meest verschrikkelijke plek in de hel worden gestuurd´.

Mozes ging weg en ontmoette eerst de dronken man. Hij vertelde hem: ´God zegt dat je naar de meest verschrikkelijke plek in de hel gestuurd zal worden´. De man zei: ´Sprak God over mij?´ en hij was zo verheugd dat hij zich niet kon beheersen en begon te dansen, net zoals een arme man die zeer verheugd zou zijn als hij hoorde dat een koning over hem had gesproken, zelfs als de koning niets goeds over hem had gezegd. Vervolgens zei hij: ´Hoe blij moet ik niet zijn dat Hij, de Schepper en Soeverein van het universum, mij, de grote zondaar, kent´. Toen verteld Mozes de vrome persoon wat God had gezegd. Hij zei: ´Waarom niet? Ik heb mijn hele leven besteed in aanbidding van God en in vroomheid, al het andere in het leven opopfferend; en derhalve heb ik er recht op om het te hebben´.

Zowel de vrome persoon als de dronkaard stierven en Mozes was nieuwsgierig en wilde weten wat er van hen was geworden. Hij ging naar de Berg de Sinaï en vroeg het aan God. God zei: ´De vrome persoon is in de hel en de dronken man is in de hemel´. Mozes dacht: ´Breekt God Zijn woord?´ God zei: ´De vreugde van de dronkaard toen hij hoorde dat Wij over hem hadden gesproken heeft al zijn zonden weggevaagd. De deugd van de vrome persoon was waardeloos. Waarom kon hij niet tevreden zijn als Wij de zon lieten schijnen en de regen stuurde?´

Als iedereen zijn rechtvaarigde daden zou afwegen tegen de talloze gunsten van God dan zouden alle rechtvaardige daden van elk moment van zijn leven niet te vergelijken zijn met een moment van de gunst van God. Derhalve vergeet de toegewijde zijn rechtvaardige daden en kijkt hij alleen naar de gunst van God. Zoals Amir zegt: ´Toen de vrome op zoek was naar de geliefde God onder de rechtvaardigen, riep Zijn genade uit: “Kom hiernaartoe. Ik ben bezig onder de zondaren, hen hun zonden vergevend”´.