Interesse en onverschilligheid

Spirituele personen hebben bij het spreken over interesse en onverschilligheid heel vaak een voorkeur voor onverschilligheid; en velen die niet die fase hebben bereikt beginnen zich af te vragen of interesse of onverschilligheid de voorkeur geniet. Heel vaak verliezen mensen zelfs hun interesse omdat zij denken dat in principe onverschilligheid het beste is. Het is echter een onderwerp dat je moet bestuderen: wat wordt er gewonnen door interesse en wat wordt er volbracht door onverschilligheid, wat dient er allemaal door interesse gewonnen te worden en wat er allemaal verloren gaat door onverschilligheid; en je dient uit te vinden of je wilt winnen of verliezen. Als je hongert naar gewin dan moet je interesse hebben; als je echter een opluchting voelt bij verlies dan moet je onverschilligheid hebben. Met andere woorden: of je bewaart je munten achter slot en grendel of je gooit ze weg en voelt je opgelucht. Beide manieren zijn prima; het is eenvoudigweg overeenkomstig je eigen wens.

Interesse kan in vier vormen omschreven worden. De eerste is interesse in het zelf. Zelfs als iemand niet is geïnteresseerd in wat of wie dan ook is hij zeker geïnteresseerd in zichzelf. Niemand is liefdeloos; wanneer iemand opschept dat hij van niemand houdt dan kun je er zeker van zijn dat hij van zichzelf houdt. Liefde dient ergens gebruikt te worden; het kan dan net zo goed voor jezelf gebruikt worden.

Dan is er de interesse in een ander. Dat heeft een ander karakter omdat het voornamelijk op opoffering wordt gebaseerd.

De derde interesse is in wetenschap, in kunst of in het verwerven van een materiëel object, in weelde, macht of bezittingen. Deze interesse heeft niets te maken met een specifiek iemand, het is iets wat gewonnen moet worden en dit vereist ook opoffering.

De vierde interesse is de interesse in spirituele zaken. Dat brengt je weer naar interesse in jezelf, maar terwijl de ene interesse de lagere zelfzucht is, is de ander daarentegen de hogere zelfzucht.

Onverschilligheid kan ook in vier soorten worden verdeeld; onverschilligheid voor jezelf, zoals wanneer iemand zegt: ´Ik maal er niet om wat mensen zeggen; ik ben niet in mezelf geïnteresseerd; ik heb andere dingen in mijn mind´. Dat is een soort onverschilligheid.

De volgende onverschilligheid is jegens een individu of jegens individuen. Je geeft er niet om of iemand leeft of sterft, je geeft er niet om wat er met iemand gebeurt. Je geeft er niet om of ze je haten of van je houden, of ze je wel of niet tot voordeel zijn. Het is allemaal hetzelfde, of ze nu gelukkig of ongelukkig zijn.

Het derde aspect van onverschilligheid is wanneer je zegt: ´Wat maal ik erom of ik rijk of arm ben, of mijn rang hoog of laag is, of ik dit of dat in de wereld ben; dat laat me helemaal koud´. Tot slot zegt degene die de vierde soort onverschilligheid bereikt: ´Wat maakt het uit of ik wel of niet bid. Wat maakt het uit of het in het hiernamaals goed of slecht is? Het maakt weinig uit of ik wel of niet word toegelaten in het paradijs´. Dat is de vierde soort onverschilligheid.

Iedereen die we in het dagelijks leven zien heeft de een of andere interesse of onverschilligheid; ofwel een van de vier soorten onverschilligheid of een van de vier aspecten van interesse die hiervoor zijn genoemd. Je zou je af kunnen vragen welk er wenselijk is en welk niet. Alles wat natuurlijk is is wenselijk en alles wat onnatuurlijk is is onwenselijk. Wanneer je ergens in bent geïnteresseerd maar zegt: ´Ik wil het niet; ik vind het niet leuk er interesse in te hebben hoewel het me boeit, hoewel het me aantrekt´, dat is niet juist. Of wanneer iemand voelt dat hij voor zichzelf zou moeten zorgen, zou moeten eten, er zo goed mogelijk uit zien en hij zegt dat het in principe niet goed is om aandacht aan jezelf te besteden, dan is dat ook verkeerd. Wanneer iemand zegt alle aardse dingen onbelangrijk en waardeloos zijn in vergelijking met spirituele dingen en dat je er geen aandacht aan moet besteden en tegelijkertijd toch naar binnen toe aangetrokken wordt door de wereld dan moet hij zulke dingen niet zeggen. Zijn interesse is te verkiezen boven zijn onverschilligheid. Je moet je op natuurlijke wijze ontwikkelen. Je moet niet denken dat interesse tonen in de dingen van de wereld verkeerd is omdat het in principe grootser is om zonder wereldse interesses te zijn. Als je echter van nature er onverschilligheid voor bent dan maakt het niet uit ook al verwijt de hele wereld het hem. Je moet zeggen: ´Ik ben ook onverschillig voor jouw mening´.

Soms is er interesse vereist, soms verdient onverschilligheid de voorkeur. Je kunt je bijvoorbeeld in een situatie bevinden waarin je iets wilt volbrengen en mensen lachen je uit; of misschien vinden de mensen je niet aardig en zijn ze geneigd je te bekritiseren. Als je in al deze dingen bent geïnteresseerd dan zul je je weg kwijtraken. In dat geval moet je onverschillig zijn. Maar als je een zaak hebt en om die te promoten moet je iemand bezoeken om connecties op te doen dan zal dit alles alleen maar succes hebben in overeenstemming met je interesse. Als je er onverschillig voor bent dan zul je je eigen bedoelingen ondermijnen.

Ik was ooit zeer geamuseerd toen ik een bepaalde stad in India bezocht en ik een winkel binnenging om iets te kopen en de eigenaar met gekruiste benen op een kussen een pijp zat te roken. Ik vroeg hem of hij een specifieks iets had wat ik wilde hebben. Hij dacht een of twee minuten na en zei: ´Dat denk ik niet´. Ik vroeg: ´Waar kan ik zoiets krijgen?´ Hij antwoordde: ´Dat weet ik niet´. Hij verroerde zich niet. Hij bleef lekker zitten waar hij zat. Ik groette hem en bedankte hem voor zijn vriendelijke stilte en onverschilligheid.

Onverschilligheid is prima wanneer je in het woud zit te mediteren; maar als je een winkel hebt dan is er interesse nodig.

Mensen zeggen vaak dat onverschilligheid een filosofie is. Er zijn Yogis, asceten, adepten en mystici die zeggen dat onverschilligheid grote macht geeft. Interesse geeft echter ook grote macht. De gehele manifestatie is een fenomeen van interesse. Alles wat we in deze wereld van kunst en wetenschap zien, de nieuwe uitvindingen, de prachtige huizen, deze hele wereld die de mens heeft gemaakt, waar is die vandaan gekomen? Die is voortgekomen uit de macht van interesse. De macht van interesse bevindt zich erachter en het is die macht die de mens in staat heeft gesteld die te creëren.

Om nog verder te gaan, het is de interesse van de Schepper die deze schepping heeft gemaakt. Zelfs de Schepper zou niet in staat zijn geweest te scheppen als er geen interesse was geweest. De gehele schepping en alles wat er zich in bevindt is het product van de interesse van de Schepper, de Schepper als Spirit of als menselijk wezen, als een levend wezen.

Het is de interesse van de vogel die hem in staat stelt zijn nest te bouwen en op dezelfde manier is het de interesse van de mens die hem in staat stelt alles te maken wat hij maakt. Als de mens dit vermogen om interesse te tonen niet zou hebben dan had de wereld zich nooit ontwikkeld; om deze reden moeten het geheim van de manifestatie en het mysterie van de evolutie gezocht worden in interesse. Tegelijkertijd echter ontken ik niet de macht van onverschilligheid. De macht van onverschilligheid is een nog grotere macht, vooropgesteld dat de onverschilligheid niet een kunstmatige onverschilligheid is. Wanneer iemand onverschilligheid kiest alleen maar omdat hij denkt dat het een goed principe is dan is dat geen deugd; en dan zal er ook geen macht zijn, want zo iemand is een gevangene: aan de ene kant wordt hij voortgedreven door interesse en aan de andere kant wil hij onverschilligheid tonen. Dat is een fout van zijn kant want hij volbrengt niets door de macht van interesse noch bereikt hij de voordelen die uit onverschilligheid gehaald kunnen worden.

Waarom is gezien vanuit het gezichtspunt van de metafysici de macht van onverschilligheid groter dan de macht van interesse? Omdat een motief, hoewel het een macht heeft, tegelijkertijd macht beperkt. De mens wordt bij de geboorte begiftigd met veel grotere macht dan hij zich voor kan stellen en het is het motief dat deze macht beperk: elk en ieder motief; toch is het het motief dat de mens de macht geeft om dingen te volbrengen. Als er geen motief zou zijn dan zou er geen macht zijn. Wanneer je echter de originele macht van de mens vergelijkt met de macht van het motief dan zul je ontdekken dat het net als het verschil tussen de oceaan en de druppel is. Het motief reduceert de macht tot een druppel. Zonder een motief is de macht van de ziel als een oceaan; tegelijkertijd echter kan die oceaan-achtige macht niet zonder een motief worden gebruikt, terwijl die minder wordt zodra je die voor een doel wilt gebruiken.

Onverschilligheid zet die beperking automatisch op vrije voeten. De beperking wordt doorbroken en de macht wordt automatisch groter. Je kunt dit zelfs in wereldse zaken zien. Er zijn mensen die geld najagen en er zijn mensen achter wie geld aanrent; en dat hoeven niet persé spirtuele mensen te zijn. Soms beseffen ze zelf hun conditie niet.

Sommige mensen zijn aanbidders van schoonheid; er zijn andere mensen voor wie de schoonheid aanbidt. Er zijn sommige mensen die macht willen gebruiken, hoe weinig ze er ook van hebben; en er zijn andere mensen die met macht worden overstelpt hoewel ze het niet willen. We zien ook veel voorbeelden in deze wereld hoe interesse vaak de macht van de mens beperkt en hoe onverschilligheid die groter maakt. Tegelijkertijd echter moet onverschilligheid niet worden beoefend tenzij het van nature ontstaat uit het hart. Er is in het Hindi-taal een gezegde: ´Interesse vormt koningen, maar onverschilligheid vormt keizers´.

Tijdens de heerschappij van Akbar leefde er een grote wijze man in Delhi. Op een dag hoorde de keizer over hem en wilde hij hem eer betonen. Deze wijze man zat op een rots met de benen gestrekt en de armen gevouwen. De keizer had Birbál, zijn vriend en bediende, bij zich; en de laatstgenoemde vond de manier waarop de keizer door deze wijze man werd ontvangen maar niets, want hoewel de wijze man maar al te goed wist dat het de keizer was, bleef hij in dezelfde positie zitten. Dus vroeg Birbál op sarcastische wijze aan de wijze man hoe lang hij al op die manier had gezeten. Het antwoord van de wijze man was: ´Sinds ik mijn handen vouwde´. Dit betekent: ´Gedurende de tijd dat mijn handen hulpbehoevend werden uitgestrekt, stonden mijn benen rechtop. Maar sinds mijn handen nooit meer ergens om vragen, blijven mijn benen uitgestrekt. Het maakt geen verschil of er een koning of een keizer komt´. Met andere woorden: ´Gedurende de tijd dat ik interesse toonde, funktioneerden mijn benen, maar sinds ik geen interesse meer toon, zit ik op de manier waarop ik graag zit´.

Dat is de onverschilligheid van de wijzen. Hoe komt deze onverschilligheid echter tot hen? Hoe wordt die beoefend? Er komt vroeg of laat in het leven van iemand een moment, een dag waarop hij niet langer aan zichzelf denkt, aan hoe hij eet, zich kleedt, hoe hij leeft, hoe iedereen hem behandelt, of iedereen van hem houdt of hem haat. Elke gedachte die hemzelf betreft verlaat hem. Die dag komt en het is een gezegende dag wanneer die tot iemand komt. Die dag begint zijn ziel te leven, begint zijn ziel op onafhankelijke wijze te leven, onafhankelijk van angst. Gedurende de tijd dat iemand wordt gebonden door zulke gedachten als: ´Ik word slecht of verkeerd behandeld; mensen houden wel of niet van me; mensen behandelen me rechtvaardig of eerlijk´, dan is hij arm. Wat zijn positie in het leven ook is, hij is arm. Zodra hij dit begint te vergeten wordt zijn macht groot.

Vanuit een werelds gezichtspunt kan er iemand zijn die voor zichzelf zorgt, die zelfbewust is, die zich uitsluitend met zichzelf bezig houdt. Je kunt zeggen dat het ego er toe doet in die persoon, dat is echter alles wat je kunt aanbidden. Dan kan er een ander iemand zijn, die die gedachte aan het zelf ontgroeid is. Je kunt niet anders dan hem respecteren. Het respect komt vanzelf zodra iemand die gedachte aan het zelf te boven is gekomen. Wanneer iemand zijn interesse in het vasthouden en bezitten van anderen heeft verloren dan is zijn charme zodanig dat alles van hem wordt zonder dat hij vasthoudt of bezit. Je kunt voelen dat die persoon zich boven de gemiddelde mens in de wereld bevindt.

Vanuit het gezichtspunt van de wijze mannen behoort niemand werkelijk zichzelf toe. In het Oosten zegt men dat het God misnoegt wanneer de ouders denken dat hun kinderen van hen zijn. God heeft alle schepsels geschapen en de voorzienigheid heeft situaties teweeggebracht waarmee ze worden verbonden, als ouders, meester, bediende, vriend of in welke relatie dat ook moge zijn. Wanneer we denken dat we ze bezitten, ze in bezit hebben of ze vasthouden dan is God misnoegd; en wanneer menselijke wezens ook niet worden behaagd dan komen ze aan bij dat stadium waarin je iets of iemand niet bezit of in bezit hebt. Dat is ook een stadium van onverschilligheid.

Daarnaast is er het stadium van onverschilligheid waarin zelfs rang, positie, eer en macht er niet zo veel toe doen. Want ook dit zijn allemaal valse claims. Teneinde een bepaalde positie te bekleden moet je die anderen onthouden. Wanneer echter een positie of rang niet langer enig verschil maakt dan heb je een nog hoger stadium bereikt; en wanneer je het stadium bereikt waarin zelfs het paradijs geen aantrekkingskracht meer voor je heeft, wanneer je bereid bent alles wat het hiernamaals te bieden heeft het hoofd te bieden, dan wordt jouw gezichtspunt het gezichtspunt van de wijze man, van de meester.

Een groot Perzisch dichter heeft gezegd: ´Wees van binnen een vriend en van buiten onverschillig´. Deze omgangsvorm is zeer bevallig en toch zeer zeldzaam; het is in werkelijkheid de omgangsvorm van de madzub, maar je hoeft niet zo ver te gaan als de madzub om deze omgangsvorm te vinden; heel vaak vind je die onder vrienden en verwanten. Er kan een vader zijn die vol affectie voor zijn kinderen is, met een grote vriendelijkheid en liefde, maar die dat toch naar buiten toe niet tot uitdrukking brengt. Het wordt nooit uitgedrukt in een vorm die je herkent. Je vindt deze omgangsvorm ook onder vrienden, die grote vriendschap en warmte voelen maar toch is dat nooit zichtbaar.

De vraag komt op hoe je onverschilligheid kunt leren? Door interesse te leren. Als we in ons leven geen interesse leren kunnen we geen onverschilligheid leren. Iemand die zonder interesse in het leven wordt geboren is slechts een dwaas. Het kind dat het speeltje niet in zijn handen vasthoudt laat geen belofte tot vooruitgang zien. Het is voor een kind natuurlijk om vast te houden aan het speeltje en het als het zijne op te eisen. Dat is de eerste les die het moet leren. Het is voor een kind normaal om te zeggen dat het speeltje van hem is en om het vast te houden. Op die manier ontwikkel je interesse, interesse in je welzijn en in je vooruitgang in het leven, zodat je je doel in het leven kunt volbrengen. Dit is allemaal natuurlijk en normaal. Interesse in andere mensen, in hun aangelegenheden, in de mensen die je aardig vindt en in de mensen die je niet aardig vindt, ontwikkelt het karakter.

Door interesse in de dingen van de wereld help je de wereld; door interesse draag je je dienstbaarheid bij aan de wereld. Als je geen interesse zou hebben dan zou je dat niet doen, dan zou je geen dienst betonen aan de natie of aan de zaak van de wereld.

Evolutie gaat stapje voor stapje, niet gehaast. Onverschilligheid wordt verworven door interesse te ontwikkelen en door onderscheidingsvermogen in je interesse te ontwikkelen. In plaats van achteruit moet je vooruitgaan in je interesse; dan zul je ontdekken dat er vanzelf een bron in je hart zal opstijgen, wanneer je hart het hoogtepunt heeft bereikt op het pad van interesse. Dan zal de fontein van interesse geleidelijk aan afbreken en wanneer dit gebeurt moet je deze trend volgen zodat je op het eind weet wat interesse betekent en wat onverschilligheid betekent.