In alle tijden is het celibaat om twee hoofdredenen een religieus en mystiek ideaal geweest. Het eerste is dat ofschoon de ziel in de wereld geboren verder op een dwaalspoor wordt gebracht door elke nieuwe ervaring in het leven, het niettemin sexe passie is die het grootste waandenkbeeld veroorzaakt. De mythe van Adam en Eva illustreert deze waarheid; want of het nu een middel van God of van Satan is geweest, het was uit handen van Eva dat Adam het verboden fruit heeft gegeten en niet door enig direct bevel of oproep die hij zelf had ontvangen. En omdat het einddoel van de mens is gelegen in de bereiking van het spirituele leven, en zijn leven hier op aarde helemaal voor niets zou zijn als hij faalt om dat te bereiken is er door religie alles in het werk gezet om hem weg te houden van die passie van de sekse waar hij van nature naar toe wordt geleid en zodoende weg van het grootste gevaar dat zijn ziel op haar aardse reis kan tegenkomen.
En nogmaals, hoewel elke expressie van het leven, spraak, gelach, tranen de mens berooft van enig deel van zijn voorraad energie, is het de sexe passie die het meest claimt; en derhalve werd het idee van het celibaat gepresenteerd zo dat de mens des te beter in staat zou kunnen zijn zijn energie te bewaren om met één visie voor ogen dat uiteindelijke doel van spirituele bereiking na te streven.
Verliezen zoals verduistering van de rede, zwakte van denken, geheugenverlies, wanhoop, depressie resulteren als het innerlijke wezen van de mens honger heeft geleden omdat de energie is gespendeerd en omdat er geen kennis of vaardigheid is in het versterken en onderhouden van het innerlijke bestaan. Op elk moment in het leven en met elke ademteug, geeft het menselijk wezen energie af en haalt het energie naar binnen; en wanneer hij meer uitgeeft dan binnenhaalt, dan trekt hij de dood naderbij. Want als energie een uitlaatklep wordt geweigerd dan kan die worden opgebouwd en worden gebruikt om de mind en het innerlijke wezen te onderhouden. Om deze reden hebben mystici vaak kluizenaarschap, zwijgen en andere vormen van abstinentie in de praktijk gebracht om energie te bewaren voor het onderhoud van het innerlijke leven; en zij meenden dat het celibaat het meest effectieve middel was op dit pad. ´Het is de spirit die levend wordt; het vlees levert niets op´.
Maar het leven van de man kan nooit compleet zijn zonder de vrouw en dit is de fout die aan de wortel van het ideaal van het celibaat ligt. Het leven van de man is incompleet zonder de vrouw, of men nu zijn sociaal of politiek leven beschouwt; en dit is niet minder waar als men zijn religieuze en zijn spirituele leven beschouwt. Zonder de sympathie van Christus voor Maria Magdalena, en de intimiteit van de vriendschap van Christus met Martha en haar zus Maria, zou het prachtige beeld van het leven van de Meester incompleet zijn. Onder de profeten van de Semitische rassen, vanaf Abraham terug in de tijd, was er altijd een vrouw die de loop van hun heilige levens completeerde; en de grote Hindoe-leraren van Brahma tot Krishna worden samen met hun levensgezellinnen aanbeden.
De religieuze man, waar die ook maar gevonden wordt en welke leraar hij ook maar aanhangt, is desalniettemin geneigd geweest om met minachting te kijken naar het contact met de vrouw, met de gedachte dat er iets onheiligs is in de gepassioneerde liefde van de vrouw. Het is zeker een vraag of de losbol de vrouw werkelijk net zo veel naar beneden heeft gehaald als de religieuze man, die gelooft dat het zich met minachting verre houden van de vrouw en het wurgen van zijn liefde in zichzelf tot zijn eigen spirituele voordeel zal zijn. En is het mogelijk de vrouw en de positie van de vrouw in het schema van het leven naar beneden te halen zonder de man en het geheel van het leven naar beneden te halen?
In de evolutie van het ego is er ongetwijfeld een ontwikkeling richting celibaat, maar tegelijkertijd heeft deze ontwikkeling een toenemend respect voor de vrouw en het gehele plan van het leven in zich. Oosterse filosofie onderscheidt in de discussie over het ego de Nafs-e-Ammara en de Nafs-e-Lawwama. Het eerste is het individu van wie het gehele bestaan zich aan de oppervlakte bevindt, bezig met de bevrediging van zijn zintuigen in eten, drinken, pleziertjes en in sexuele toegeeflijkheid; en de Nafs-e-Lawwama is het individu van wie de fysieke begeerte wordt beheerst door de intelligentie, in die mate dat hij een onderscheid maakt in zijn pleziertjes. De Nafs-e-Lawwama verwerpt die wensen en genietingen die onder een bepaalde norm van smaak vallen die zijn intelligentie hem voorzet.
De Nafs-e-Mutmaina vertegenwoordigt een derde en hogere fase van ontwikkeling, waarin de zintuigen onder controle van de mind zijn. In deze fase van evolutie wordt iemand geheel in beslag genomen door een of ander ideaal, of toegewijd aan het bereiken van een of ander doel in het leven, buiten het zelf – kunst, ontdekken, handel enz.- en richt hij zijn energieën tot een kanaal. In zijn sexuele passie kan hij worden vergeleken met een hert dat komt drinken uit een poel van vers water puur en onbezorgd verborgen liggend in de diepte van het woud en dat verschrikt wegschiet bij het minste of geringste geluid of gereflecteerde glimp van een schaduw die zijn aandacht verstoort of afleidt. Voor hem bestaat passie alleen wanneer hij liefheeft; hij kan zich niet gepassioneerd voelen als hij niet liefheeft. Hier wordt eindelijk de aanbidding van de vrouw gevonden, het begin van liefde en de ware minnaar. Wat weten de Nafs-e-Ammara of Lawwama, die aan liefde denken als een pleziertje?
De verste fase in de ontwikkeling is de Nafs-e-Salima, waarin het bewustzijn van de mens is verwijderd naar een abstract niveau. In het hart van een mens op dit punt van de evolutie wordt liefde van bewondering verheven tot aanbidding; zijn liefde is deel zijn zijn wezen en zijn passie, die nooit wordt uitgedrukt behalve in de intensiteit van liefde, kan vergeleken worden met het neerstrijken van een vogel op aarde om een graankorrel op te pikken. Deze mens leeft op een hoger niveau van het leven, oordelend aan de hand van verschillende normen, ofschoon zijn inspiratie ontspringt aan het gewone leven van het bestaan. Denker, visionair of man van de daad, hij wordt geheel in beslag genomen door de contemplatie over de essentie van dingen. Hij alleen kan iets niet meer beschouwen als gewoon of vies; ofschoon hij in zijn contemplatie over het mysterie van het leven, zijn devotie in het trachten de waarheid te bereiken en zijn zelfopoffering voor de zaak van de mensheid geleidelijkaan vergeestelijkt boven elk materieel object. Als hij dit punt heeft bereikt dan zou het terecht zijn als hij het pad van het celibaat op zou gaan.
Het verhaal van prinses Mira Bai is het verhaal van een Nafs-e-Salima verenigd met een Nafs-e-Ammara. Mira Bai was getrouwd met de Rana van Udaipur, maar algauw ontwikkelde haar smaak zich heel anders dan de zijne. Hij, altijd overgeleverd aan het plezier van jagen en schieten, aan het geven van grote uitvoeringen, aan dans-en toneelopvoeringen, begon kort na zijn huwelijk geïrriteerd en geërgerd te raken door de houding van Mira Bai ten opzichte van zijn pleziertjes. Want zij was niet echt geïnteresseerd in deze zaken en toonde er gaandeweg steeds minder genot in; en haar mind begon zich aangetrokken te voelen tot totaal andere aspecten van het leven, tot voorkomendheid jegens al haar bedienden en jegen de armen in het koninkrijk en tot filosofie en poëzie.
Op het eind weigerde de Rana in een onredelijke boosheid jegens haar groeiende inbeslagname in gedachten en kwesties die zijn aard vreemd waren, haar nog te zien of haar te behandelen met de waardigheid die haar in zijn hof zou moeten toekomen. Mira Bai onderging deze beledigingen kalm en geduldig met haar gebruikelijke zoetheid en zachtmoedigheid en trok zich terug in een tempel waar zij zich geheel ging wijden aan de studie van filosofie en religie en om te zorgen voor de armen en de onbetreurenswaardigen.
De schoonheid van haar hymnes, de muziek van de poëzie die zij componeerde en zong in haar aanbidding van de Goddelijke werden geleidelijkaan beroemd door het hele koninkrijk van Udaipur heen; en vanwege haar grote vroomheid en studie werden er velen aangetrokken tot de tempel waar zij verbleef. Uiteindelijk bereikte haar roem het hof van de Keizer Akbar; en hij, helemaal gewonnen door de gedachten en de zoete dichtregels van haar liederen die hem werden gepresenteerd, besloot dat hij zelf een pilgrimage zou maken om haar te zien. En zo ging hij, gekleed in lompen, op reis met Tansen, de goddelijk geïnspireerde musicus, geleerd in het mysterie van geluid net zoals Orpheus onder de Grieken.
Nadat zij, voor iedereen onbekend, de tempel hadden betreden en Mira Bai hadden gehad waren zij zo geroerd door haar muziek en poëzie dat Akbar haar uit dankbaarheid en verering een waardevolle halsketting aanbood; en deze halsketting nam Mira Bai aan en hing die om de nek van het afgodsbeeld van Krishna in de tempel, die door haar werd beschouwd als het symbool van het Meest Goddelijke.
Hierna werd de waardevolle halsketting door iedereen in de tempel gezien; en geleidelijkaan werd het duidelijk dat het Akbar zelf was geweest die het had gegeven. Toen de Rana van Udaipur over dit bezoek en dit geschenk hoorde voelde hij zich diep beledigd en in grote woede beval hij Mira Bai het koninkrijk te verlaten. Dus verliet zij de tempel en zijn koninkrijk en ging naar Dwarka, waar zij de rest van haar leven als kluizenaar heeft doorgebracht; en van daaruit verspreidde haar roem zich naar de grenzen van het koninkrijk en haar hymnes raakten geliefd en werden niet alleen door haar eigen volk maar ook door alle volkeren van India gezongen.
Het is moeilijk de lyrische beminnelijkheid van haar dichtregel te vertalen; en de volgende versie van een van haar liederen poogt niet meer dan de substantie ervan weer te geven:
Overal zien mijn ogen slechts Hem.
Op zoek naar liefde kwam ik naar deze wereld,
Maar nadat ik de wereld had gezien huilde ik,
Want ik voelde aan alle kanten kilte,
En ik riep in wanhoop uit: ´Dien ik ook kil te worden?´
En met tranen, tranen, tranen,
Voedde ik die plant van tederheid
Die ik bijna binnen in mijn hart had verloren.
Een reden gevend aan de karnton van liefde,
Karnde en karnde ik.
Vervolgens nam ik de boter voor mezelf;
Nu, laat degene die ervan houdt die melk pakken.
Want ik heb verworven waar ik zo naar verlangde,
Ik heb mijn hoop gevonden.
Ik heb niet langer jouw filosofieën en geloven nodig;
Jouw theorieën en overtuigingen doen me niets;
Want ik heb mijn Geliefde.
Hij, op wiens hoofd de kroon van het universum wordt gezet,
Is mijn Geliefde.
Krishna is mijn Heer;
Hem ben ik trouw,
Wat er ook gebeurt!
Mijn Geliefde is mijn Een;
Buiten Hem ken ik niemand.