De noodzaak om te bidden is altijd al onderwezen door alle religies en vormen van gebed zijn aan hun volgelingen gegeven.
Mensen hebben verschillende meningen over gebed. Sommigen verkondigen dat omdat God al hun wensen kent waarom ze zouden bidden? Anderen vragen zich af of het juist is om te bidden, wanneer God het beste weet wat goed is voor hen. Anderen zeggen dat lof het enige gebed is, terwijl sommigen zelfs beweren dat zij zelf God zijn, zodat er voor hen geen noodzaak bestaat om te bidden. Met betrekking tot deze laatste groep mensen kan men zeggen dat alle meesters en heilige zielen niet alleen de noodzaak van gebed hebben onderricht, maar dat ook hun eigen levens levens van continu gebed zijn geweest. Het volgende verhaaltje geeft ons daarvan een illustratie.
Abdul Qadir Jelani, een grote soefi-heilige, was op een dag verzonken in gebed toen hij in een visioen de vorm van een engel zag, die zich tot hem richtte en zei: ´O gij die continu heeft gebeden, uw hele leven lang, God zendt u het goede bericht dat er geen gebeden van u meer nodig zijn´. De heilige, die de uitdager herkende, zei: ´Gaat heen, gij verknipte, ik herken u ondanks uw engelachtige vermomming: gij zijt een duivel die mij komt verleiden. Alle heilige zielen hebben hun leven in gebed doorgebracht en hoe kan ik mijzelf waardig achten om er van af te zien?´ Bij het horen van deze woorden verdween de kwade.
Tot degenen die vragen: ´Is het juist om voor onze behoeften te bidden?´ kan gezegd worden dat de mens altijd gezocht heeft zich uit te drukken. Als hij bijvoorbeeld een of ander schema of plan heeft opgevat dat hij uit wil voeren dan zoekt hij als regel een kundige en betrouwbare vriend uit van wie hij het advies waardeert, aan wie hij zijn ideëen kan toevertrouwen; of als hij zich in de problemen bevindt of verdrietig is, dan gaat hij naar een liefhebbende en vriendelijke vriend voor sympathie. In beide gevallen toont hij zijn beperking. Als een mens met zijn gevoel voor rechtvaardigheid zich waardig voelt voor datgene waarvoor hij bidt dan zal hij ruim gerechtvaardigd worden, ongeacht de mening van de wereld of het rechtvaardig is of niet en trekt hij het antwoord op zijn gebed naar zich toe. Als een mens heeft toegestemd voor een bepaald bedrag te werken en weet dat hij goed gewerkt heeft en het heeft verdiend dan voelt hij zich gerechtvaardigd bij het eisen van zijn geld; en zo is het ook met gebed, wanneer iemand weet dat hij verdient waarvoor hij bidt.
Voordat iemand om de genade van God bidt, dient hij eerst God in alles om hem heen te herkennen, in de zorg en de bescherming die hij van alles ontvangt; de genade van God laat haar handen en ogen overal in de natuur zien, zodat de mens dient te pogen die in zijn eigen leven te imiteren. Hij zal dan de genade van God naar zichzelf toe trekken.
Als onze daden ruw zijn dan trekken we vanzelf de toorn van God naar ons toe. Aan de klasse van mensen die beweren dat zij God zijn kan het antwoord gegeven worden in de woorden van de Urdu-dichter, die zegt: ´De mens is niet God, maar de mens is niet afgescheiden van God´. Een druppel kan zichzelf niet de oceaan noemen, maar toch is de druppel een deel van de oceaan. Degenen die dit beweren zouden daarvan dienen te getuigen in hun leven en als ze dat kunnen doen dan zullen ze zwijgen en er in de aanwezigheid van anderen geen enkel woord over zeggen.
Er bestaat een noodzaak voor lof in het gebed, lof voor de schoonheid van God, want de mens dient te leren om de schoonheid van God zoals die in Zijn gehele schepping is gemanifesteerd te erkennen en te loven. Op deze manier beïndrukt hij schoonheid op zijn ziel en is hij in staat dat in zichzelf te manifesteren en wordt hij de vriend van iedereen en is hij zonder vooroordeel. Voor deze reden ontwikkelt de Soefi zijn hart. Het embleem van de Soefi is een hart tussen twee vleugels, wat betekent dat wanneer het hart wordt ontwikkeld de mens omhoog kan zweven naar de hoogten van de hemel.
Wanneer de mens zich op de lagere niveaus bevindt ziet hij de dingen als zijnde lang, kort, mooi of lelijk; maar als hij opstijgt in een vliegtuig en van bovenaf naar beneden kijkt dan schijnen de dingen hem uniform en hetzelfde toe. Zo is het ook wanneer de mens zich heeft opgetild naar de hogere niveaus: alles is voor hem hetzelfde, hij ziet slechts de Ene.
De mens staat volkomen in zijn recht om te bidden voor al zijn behoeften en er is niets dat God niet kan of wil inwilligen; de mens dient echter te onderscheiden tussen datgene wat voorbijgaand is en datgene wat duurzaam is, datgene wat uit zichzelf de moeite waard is en datgene wat waardeloos is. Schoonheid van persoonlijkheid, devotie en liefde zijn allemaal wenselijk, maar niet díe dingen die voorbijgaand en onbevredigend zijn. Er zijn wat mensen die die fase hebben bereikt dat ze zich voorbij de verlangens bevinden, zowel aardse als hemelse verlangens, maar die toch doorgaan met bidden, omdat gebed hen nog dichter bij God brengt in hun beperking en zij verruimen van de toestand van beperking tot de toestand van het onbeperkte zijn. Dit is de hoogste betekenis van gebed.
Iemand die niet in gebed gelooft, zoekt in tijden van ziekte een dokter op, want niemand is zichzelf genoeg. In het leven heeft iedereen vriendelijkheid, sympathie en de hulp van anderen nodig, hoe rijk of machtig hij ook is en dit verklaart de behoefte aan gebed. Wat de mens niet kan doen, doet God en dat er via de mens wordt gedaan wordt ook op bevel van God gedaan. ´Zelfs het gewicht van een atoom wordt niet voor de Heer verborgen´, zegt de Koran.
Er is een verhaal dat deze noodzaak tot gebed illustreert. Een koning was op een dag in het woud aan het jagen toen hij overrompeld werd door een storm en hij zijn toevlucht moest nemen in de hut van een boer. De boer zette de koning een eenvoudige maaltijd voor, waaraan hij met grote dankbaarheid deelnam. Bij zijn vertrek vroeg hij de boer of er een dienst was die hij hem kon bewijzen. De man die niet wist dat het de koning was die tot hem sprak, antwoordde dat zijn behoeften eenvoudig waren en dat hij alles hij wat hij nodig had. De koning deed toen een ringen van zijn vinger en gaf die aan de boer en zei: ´Neem deze ring en als je ooit iets nodig mocht hebben breng die dan naar de stad en laat die dan aan de een of andere ambtenaar zien en vraag dan naar mij´.
Enige maanden later kwamen er slechte tijden en heerste er hongersnood in het land en de boer was bijna uitgehongerd toen hij zelf dacht aan zijn ring. Hij ging op weg naar de stad en bij zijn aankomst daar liet hij de ring aan een ambtenaar zien die hem onmiddellijk in de aanwezigheid van de koning bracht. Toen hij aankwam vond hij de koning op zijn knieën in gebed. Toen de koning klaar was stond hij op en vroeg de boer wat hij voor hem kon doen.
De man, die verbaasd was toen hij ontdekte dat zijn vriend de koning was en nog verbaasder was toen hij hem op zijn knieën vond, vroeg hem waarom hij zich in die houding bevond. De koning antwoordde dat hij tot Allah aan het bidden was. De boer vroeg: ´Wie is Allah?´ De koning antwoordde: ´Iemand die nog groter dan ikzelf is, de Koning der koningen en ik vroeg Hem voor mijn eigen behoeften en die van mijn volk´.
De boer vroeg bij het horen van deze woorden: ´Als u, de koning, moet bidden tot iemand die zich boven u bevindt, waarom zou ik Hem dan niet rechtstreeks vragen en u niet lastigvallen?
´
Dit verhaal leert ons dat elke schoonbare bron een beperkte bron is wanneer die wordt vergeleken met de ware Bron, de God van wie de heerschappij over allen is.