De wet van wederkerigheid

i
Wederkerigheid

In het omgaan met een ander dienen we ons eerst af te vragen in welke relatie we ons tot hem bevinden en vervolgens welke manier van omgang ons zou behagen van de kant van de ander die zich tot ons in dezelfde relatie bevindt als wij tot hem. In alle welwillende handelingen moeten we meer doen dan we van de ander jegens ons verwachten; en in alle onwelwillende handelingen moeten we minder doen dan we van de kant van de ander verwachten.

Plicht dient eerst in de mind te worden gehouden, te overwegen in welke relatie we staan ten opzichte van onze verwanten, buren, medeburgers, de mensen van ons land en van ons ras, en ten opzichte van de mensen in de wereld in het groot. Bijvoorbeeld een gunst bewezen aan een buurman of –vrouw en minachting jegens een familielid thuis, sympathie betuigd aan een vreemdeling terwijl we ons verbitterd voelen jegens ons eigen land, deze omgangsvormen, hoe onzelfzuchtig en ruimdenkend ze ook mogen lijken, zijn onwenselijk. Dat is als een schets van een menselijk gezicht proberen te maken voordat men geleerd heeft hoe men een rechte lijn of een parallelle lijn tekent.

Liefdadigheid begint thuis. We zouden eerst moeten beginnen onze sympathie te betuigen aan degenen aan wie we verwant zijn, want we zijn verplicht voor hen en hun belangen te zorgen. Maar in plaats van het verruimen van onze sympathieën, blijven we binnen onze eigen kleine kring; zo zullen we misschien nooit vooruitgaan in het leven of dichterbij de hogere standaard van de mensheid komen. Dit is een van de schaduwzijden van de moderne beschaving, die zich beperkt door de gedachte aan nationalisme en niet verder vooruitkomt. Toch is dit zelfs beter dan de ruimdenkendheid die ons de buitenstaander doet begunstigen en ons onze verwanten doet verwaarlozen en zelfs doet afwijzen.

De beste manier zou zijn om geleidelijkaan onze sympathieën te verruimen, met inachtneming van onze plicht en relatie jegens anderen, de sympathieën geleidelijkaan te verbreden van degenen die ons het meest na zijn tot degenen die het verst weg zijn. Een gevoel voor edelmoedigheid en bereidwilligheid zou hand in hand moeten gaan met plicht; als dat niet het geval is, wordt het in plaats van een zegen een vloek.

ii
Onze omgang met onze vrienden

In vriendschap dienen we ons realiseren dat een vriend die lager in positie is of die in het leven armer is dan wij geen moment als zodanig dient te worden beschouwd. Wanneer hij een vriend is, in welke omstandigheid hij zich ook bevindt of welk beroep hij ook mag uitoefenen, dient hij beschouwd te worden als onze gelijke; en dezelfde spirit van gelijkheid zou in de mind moeten worden gehouden in de omgang met een vriend, hoe hoog zijn positie ook is. Conventie zou niet meer moeten zijn dan voor zijn evolutie nodig is. Het gevoel van verschil dient in elk aspect van de omgang met een vriend vermeden te worden. Tussen ware vrienden dienen er geen geheimen te zijn.

Het gebruiken van vriendschap voor een zelfzuchtig motief is als het mengen van bitter gif met zoete rozensiroop; en het is noodzakelijk om zonder de minste aarzeling een vriend aandachtig te dienen in elke hoedanigheid van het leven zonder op enig moment enige dank of wederdienst van hem te verwachten.

Een vriend, in de ware zin van het woord, is dichterbij en intiemer dan onze eigen familie, verwanten, buren, naties en ras. Het geheim van een vriend moet bewaard te worden als was het je eigen geheim; de fout van een vriend moet men verbergen als was het je eigen fout; de eer van een vriend moet in acht worden genomen als was het je eigen eer; een vijand van een vriend moet beschouwd worden als onze eigen vijand; een vriend van de vriend dient beschouwd te worden als onze vriend. Men dient niet op te scheppen over vriendschap, maar men moet die beoefenen, want eisers zijn zo vaak onecht. Bij wanhoop van een vriend dient men troost te geven; bij armoede van een vriend, dient ondersteuning gegeven te worden; bij de beperkingen van een vriend, dient men over het hoofd te zien; bij de zorgen van een vriend moet men hulp bieden; bij de vreugde van een vriend, is vreugde het juiste.

De ene dag vriendelijk zijn en de andere dag onvriendelijk kan geen moment vriendschap genoemd worden; de waarde van vriendschap ligt in de stabiliteit ervan. Verdraagzaamheid, geduld en tolerantie zijn de enige voorwaarden op grond waarvan twee individuele harten verbonden blijven. Er bestaat in Hindoestaan een gezegde over vriendschap van Seman: ´Sta naast je vriend in zijn tijd van nood net als het riet op de oever van de rivier´. Wanneer iemand in het water aan het zakken is en een rietstengel vastgrijpt, zal die hem redden als hij sterk genoeg is; en als hij niet sterk genoeg is, zal hij samen met hem zakken.

iii
Onze omgang met onze vijanden

Onze omgang met onze vijand moet verfijnder in acht worden genomen dan onze omgang met een vriend. Dit feit wordt door de mens over het algemeen over het hoofd gezien en hij gaat nonchalant om met een vijand, terwijl hij voorkomend is jegens een vriend. Soms beledigt men een van zijn vijanden, verpest daarmee zijn eigen gewoonte en maakt de vijand nog meer beledigend dan die al was. Soms beïndrukt men zijn eigen ziel met dezelfde fouten als van zijn vijand wanneer men er constant bij verwijlt; als hij deze fouten mist, kunnen ze zich door zijn reflectie ervan in hem ontwikkelen en er de oorzaak van zijn dat hij een nog verbitterder vijand wordt.

Het is net zo dom om de verbittering en de macht om pijn te doen van een vijand te onderschatten als om die te overschatten. Zeer vaak verzuimt iemand, verblind door zijn ego, de macht van de vijand goed in te schatten en zegt hij: ´Oh, wat kan hij doen? Wat heb ik te duchten?´ uiting gevend aan een impuls door de vijand ertoe aangezet. Dit is een nederlaag; standvastig en kalm zijn onder zulke omstandigheden is een overwinning. Klagen over het kwaad dat door de vijand is veroorzaakt is een zwakte; het vermijden door voorzorgsmaatregelen te nemen, het met kracht tegemoet te treden en het met macht te beheersen zijn zaken die de moeite waard zijn om te verrichten. Het is wijs je voordeel te doen met de kritiek die door een vijand wordt geleverd, want het kan helpen ons te corrigeren; en het is dom wanneer iemand het weglacht, zichzelf te goed achtend om zo te zijn.

Ingeval van wraak is een oog voor een oog en een tand voor een tand juist wanneer men er zeker van is dat vriendelijkheid en vergiffenis geen enkele invloed hebben op het verharde hart van de vijand, maar hem integendeel slechter maken. Maar zo lang als er een kans bestaat de wraak van de vijand tegemoet te treden met vriendelijkheid moet de hiervoorvermelde wet niet worden toegepast. Het is beter de vijand te beteugelen voordat hij zich tegen ons kan oprichten; en het is juist hem omver te werpen wanneer hij zich tegen ons heeft opgericht.

Het is wijs de bewegingen van de vijand in ogenschouw te nemen, en zich tegen die bewegingen te beschermen; en het is dom toe te staan bekeken te worden en de vijand toe te staan zich tegen ons te beschermen. Het is juist de macht van de vijand op elke mogelijke wijze te verminderen en om je eigen macht te vergroten en die veel groter dan die van de vijand te maken. Het is juist het geheim van de vijand te kennen; en het is meer dan juist om ons geheim van hem vandaan te houden. Er moeten voorzorgsmaatregelen genomen worden zodat niemand onze vijand kan worden; er er dient vooral aandacht te zijn een vriend niet in een vijand te veranderen. Het is op alle mogelijke fronten juist de vijand te vergeven en zijn vijandschap te vergeten als hij dat oprecht wenst; en om de eerste stap te nemen richting vriendschap in plaats van je eruit terug te trekken en nog altijd het gif van het verleden in de mind vast te houden, die net zo slecht is als het in het systeem vasthouden van een oude ziekte.

iv
Onderscheid in rangen

We treffen twee neigingen aan die via verschillende individuen werken: de erkenning van rangen en het niet erkennen van rangen. De eerste kan gezien worden wanneer iemand zegt: ´Hij is mijn baas; hij is mijn professor; zij is mijn moeder; hij is de oom van zijn vaders´ moeder; derhalve dien ik hem of haar niet in zijn of haar gevoelens te krenken´. En de andere neiging zien we wanneer iemand zegt: ´Wat maal ik erom of hij het hoofd van mijn kantoor is? Ik geef er niet om dat hij ouder in jaren is; ik geef er niet om dat zij mijn tante is; ik geef er niet om dat hij mijn moeders´ opa is´. We zien vriendelijkheid in de een en spirit in de ander en hebben alnaargelang onze aard een voorkeur voor een van beide. Als we geïnspireerd zijn zijn we gesteld op de spirit van onafhankelijkheid; en als we vriendelijk zijn geven we de voorkeur aan vriendelijkheid.

Een Soefi gelooft niet in eenzijdige neigingen. Hij zegt dat spirit nodig is en dat vriendelijkheid nodig is; beide zijn in geschikte situaties vereist. De vraag komt op hoe we moeten handelen: wanneer dienen we spirt te tonen en wanneer dienen we vriendelijkheid te betrachten.

Spirit moet getoond worden wanneer we daartoe door de omstandigheden, door de situatie tot een ondergeschikte rol worden gedwongen; er is spirit nodig om jezelf te bevrijden en om onafhankelijk te zijn. Maar het gebruik van spirit is geen eenvoudige kwestie. De vlam van een lucifer kan zich niet staande houden tegen de wind; om de wind te kunnen weerstaan heb je een fakkel nodig. Derhalve zijn het de domme geinspireerde mensen die tegen de omstandigheden van hun leven vechten en vallen omdat hun spirit kracht en macht ontbeert. Voor hen zijn geduld en trapsgewijze volharding samen met moed en nadenkendheid nodig. Maar wanneer we moreel gewonnen zijn door de liefde en vriendelijkheid van iemand, zoals de zorg van een moeder, de bescherming van een vader, het advies van een oudere vriend, de sympathie van een buurman of –vrouw, door degene die ons het juiste pad door het leven laat zien, door degene die de mensheid naar het licht heeft geleid, kan het nooit onderwerping zijn, maar slechts edelmoedigheid van onze kant om rekening te houden met hun grootsheid, om hen te eerbiedigen, om hen te respecteren en te gehoorzamen. Dit alles wordt niet allemaal met dezelfde woorden aangepakt of op dezelfde manier behandeld. De Koran zegt: ´We hebben onder de djinns en de mensen individuen van alle standen geschapen´. Op deze manier dienen we te onderscheiden tot welke hoogte er aan zielen die het verdienen vriendelijkheid kan worden betoond.

v
Onze omgang met God

God is voor de Soefi niet alleen een hemelse Koning of een ideaal van aanbidding, maar ook een vriend, een geliefde, dichterbij en intiemer dan alle anderen in de wereld; en onze omgang met Hem dient als de omgang van een oprechte minnaar met zijn geliefde te zijn. Wanneer het tijd is om te aanbidden, dienen we Hem te aanbidden zoals een soldaat zijn koning groet, als zijn plicht; maar op tijden van communie dienen we in nauw contact met Hem te staan zoals een minnaar met zijn geliefde.

Alles wat we doen en wat puur, ideaal en bevredigend voor anderen is, dienen we aan God toe te schrijven; en voor alles wat we doen en wat niet ons ideaal, wat niet bevredigend voor anderen is, dienen we onszelf te beschuldigen. Omdat alles wat uit perfectie komt ideaal en bevredigend is en derhalve zijn eer Hem toebehoort die als enige lovenswaardig is; datgene wat niet ideaal maar onbevredigend is komt voort uit imperfectie, wat ons eigen imperfecte zelf vertegenwoordigt. Elke handeling van vriendelijkheid die we voor een ander verrichten, dienen we voor God te verrichten; en dan zal er geen teleurstelling zijn. Want als we het doen voor iemand van wie we houden of die we vertrouwen, maar die na een tijdje blijkt onze liefde onwaardig te zijn en ons vertrouwen niet verdient, dan raken we teleurgesteld en worden we ontmoedigd om vriendelijk te zijn voor een ander of een ander te vertrouwen.

We dienen dagelijks rekenschap te geven aan God, onze goddelijk Ideaal; Hem onze tekortkomingen voor te leggen, op een nederige wijze berouwvol, zonder een dag te missen, en Hem, die almachtig is, om hulp te vragen, om ons kracht en moed te geven om het morgen beter te doen.

We moeten onszelf nooit voor laten staan op goede daden, want Zijn goedheid is groter dan het grootste goed wat wij ooit kunnen doen. Het brengt valse ijdelheid in ons teweeg, de enige sluier die God van ons zicht verbergt. Wij dienen op deze manier Zijn aanwezigheid te gaan voelen; en na een tijd zal Hij zeker voor ons zicht een levende entiteit worden en zal alles dood lijken behalve Hij alleen, het levende Wezen. Wanneer deze fase is bereikt begint de goddelijke omgang.

vi
Hoe om te gaan met onze omgang met anderen

Door de constante bestudering van het leven ontdekt de Soefi dat de mensheid, die claimt het meest rechtvaardige van alle schepsels te zijn, uiteindelijk de meest onrechtvaardige blijkt te zijn. De mens is over het algemeen rechtvaardig wanneer hij een ander beoordeelt, maar hij is onrechtvaardig wanneer het hemzelf betreft, ofschoon hij zich daar niet van bewust is. Hij noemt dat ook rechtvaardigheid. Derhalve is de les die de Soefi leert in de wet van wederkerigheid het als natuurlijk te beschouwen wanneer er onrechtvaardigheid door anderen wordt getoond; maar hij probeert in elke omgang met anderen zo rechtvaardig mogelijk te zijn. Hij tolereert de onrechtvaardigheid van anderen in zoverre als zijn evolutiegraad het hem toestaat; maar wanneer hij ziet dat meer dan dit niet te tolereren is, dan biedt hij er weerstand aan met verklaringen, overreding, zelfs met dreigingen. Maar de tolerantie waarmee hij de onrechtvaardigheid van anderen over het hoofd ziet is alleen voor anderen; als het aankomt op zijn omgang met anderen, tolereert hij niet de minste onrechtvaardigheid van zijn kant. Het gevoel voor rechtvaardigheid is niet in iedereen hetzelfde; het stemt overeen met de evolutie en het ideaal van iemand.

Gratieus gedrag in anderen dient gratieus ontvangen te worden; ruw gedrag van anderen moeten we glimlachend aanvaarden, terwijl we in onze mind medelijden met hen hebben dat ze niet genoeg geëvolueerd zijn om in hun omgang vriendelijk te zijn. Wanneer men iets vriendelijks voor een ander doet is het eerste waar men rekening mee moet houden dat het onzelfzuchtig dient te zijn en niet omwille van waardering of beloning. Degene die goed doet en op een beloning wacht is een arbeider van het goede; maar degene die goed doet en er verder geen aandacht aan besteedt is de meester van het goede. Hij heeft het goede gegrift in het universele bewustzijn en de weerklank daarvan zal alleen maar goed zijn.

vii
Hoe om te gaan met onze omgang met onze vrienden

Het is voor de bedachtzame persoon altijd verwarrend om de juiste manier van handelen te bepalen wanneer hij in contact is met mensen van verschillende temperamenten en in verschillende evolutiegraden; en voor de juist-denkende mens is het verwarrend wanneer hij in vriendschap te maken krijgt met een verkeerde omgang van de kant van zijn vrienden. Het eerste essentiële wat men in vriendschap dient te begrijpen is dat men langzaam moet zijn in het maken van vriendschap, en nog langzamer dient te zijn in het verbreken ervan. Kinderen worden duizend keer per dag vriendjes; en duizend keer vechten ze over kleine dingen en worden ze onvriendelijk. Als volwassenen hetzelfde doen laat dat aan de ziener meteen hun evolutiegraad zien.

De overweging over hoe anderen met ons omgaan dient niet afgewogen te worden tegen onze omgang met hen; want het zelf is altijd voor iedereen dierbaar en wanneer we onze omgang met anderen afwegen geven we die van nature meer gewicht en geven de omgang van anderen met ons niet hetzelfde gewicht. Derhalve dienen we ons altijd, teneinde de balans op te maken, altijd in gedachten te houden dat een vriendelijke handeling, een goede gedachte, een beetje hulp, enig respect dat door een ander aan ons wordt gegeven, meer zijn dan wanneer wij hetzelfde voor onze vriend zouden doen; maar een belediging, een kwaad dat ons is aangedaan, een teleurstelling die een vriend ons heeft bezorgd, een verbroken belofte, bedrog of alles waar we niet van houden van de kant van een vriend, moeten we minder laakbaar opnemen dan wanneer wij hetzelfde zouden doen. Elke goede en vriendelijke handeling van een vriend dienen we zeer te waarderen; en we moeten bedenken dat hetzelfde wat wij voor een vriend doen nooit genoeg is. We moeten een vriend minder beschuldigen voor zijn omgang die laakbaar is; maar als wij hetzelfde doen dienen we ons des te meer te beschuldigen.

Dit maakt de balans op; en dit is de ware wederkerigheid. Iemand die de ene dag vrienden maakt en de volgende dag de vriendschap verbreekt, blijft zijn gehele leven zonder vrienden; maar degene die vriendelijk is voor een vriend en in zijn omgang streng met zichzelf zal de ware en goede vriend blijken te zijn die de moeite waard is om in het leven te hebben.

viii
Hoe om te gaan met onze omgang met vijanden

Wanneer we omgaan met onze vijanden dienen we in de mind te houden dat er een mogelijkheid tot overdrijven verbeelding bestaat; want het minste of geringste dat er aan kwaad door een vijand wordt gedaan lijkt een berg van kwaad te zijn, terwijl het minste of geringste dat er aan goeds door een vriend wordt gedaan een berg van goeds lijkt te zijn. Het is schuchter de vijand hoger in te schatten dan hij is; en het is stom om hem onder zijn werkelijke macht in te schatten.

Volgens de wet van wederkerigheid is het de vijand toestaan om te beledigen of te kwetsen een fout; een belediging terugbetalen met een belediging en een kwetsing terugbetalen met een kwetsing is het enige wat in balans brengt. In de omgang met een vijand dient men hem eerst te vergelijken met zijn eigen zelf in intelligentie en macht; en te overwegen of het mogelijk is hem en zijn vijandigheid te weerstaan of niet. Als dat het geval is moeten we hem met kracht, moed en intelligentie doen buigen voordat hij dat met ons doet, want in vijandschap is de eerste klap het voordeel van degene die hem uitdeelt. Waar we ons zwakker en minder dan de vijand weten, is het het beste geen vijandelijkheid te tonen totdat we de macht hebben ontwikkeld om hem te weerstaan; met geduld en vertrouwen te wachten totdat die tijd komt en tot dan vrede en harmonie te bewaren. Dit is in de zin voor wederkerigheid geen bedrog.

Het druist in tegen wijsheid om wie dan ook toe te staan onze vijand te worden als we het maar even kunnen voorkomen. Hier dienen we altijd van af te zien en in alle levensaangelegenheden zo alert te zijn opdat niemand toestaan onze vijand te worden; want we hebben al genoeg vijanden in het leven. Maar zwakte dient nooit aan de vijand getoond te worden; toon hem altijd je sterke kant. Geef hem nooit de kans een slag voor te bereiden en we zouden ervoor moeten zorgen dat hij de eerste slag ontvangt nog voordat hij zich heeft kunnen voorbereiden.

Maar tegelijkertijd dient er geen moment door ons geaarzeld te worden om ons in te spannen om harmonieus te zijn en om vriendelijk te zijn mocht de vijand dat wensen; noch dienen we geen moment te verliezen om vrienden met hem te worden als dat in ons vermogen ligt. Iemand dient altijd bereid te zijn vrienden te worden met de vijand, en dient zijn best te doen om dat te proberen tenzij hij door zodanig te handelen de vijand sterkt in zijn ijdelheid.

Het is zeer onwenselijk de eerste te zijn om een vijandelijkheid te beginnen. Degene die dit doet is zeer laakbaar en van zijn kant zou de poging tot harmonie moeten komen.

Soms veroorzaken we door op verbitterde wijze aan iemand te denken vijandelijkheid in het hart van die ander waar die eerst nog niet was; het ontsprong slechts aan onze verbeelding. Dezelfde regel is van toepassing op vriendschap. Als we intens met liefde aan iemand denken, zelfs aan een vijand, dan zal de macht van de mind de vijand in een vriend veranderen.

ix
Hoe om te gaan met de omgang met anderen in overeenstemming met onze eigen rang

De omgang van anderen verschillen in hun aard in overeenstemming met onze relatie met hen. Wanneer bijvoorbeeld een intieme kameraad iets heeft gezegd om ons te plagen, zouden we het als grap moeten opvatten; terwijl we dezelfde woorden door onze bediende uitgesproken, of door iemand die niet zo intiem is dat die grapjes met ons uit kan halen, als een belediging moeten opvatten. Dit laat zien dat het niet de omgang is die effect uithaalt, maar de relatie met elkaar die het effect verandert. Iets voorgeschreven krijgen door ouders, leraren, oudere mensen of een meerdere op kantoor, op de zaak, in rijkdom, positie of verstand is niet zo moeilijk als wanneer dat gebeurt door een jongere persoon, minder in positie, of zonder verstand.

Het is altijd verstandig zich te verenigen met zijns gelijken in denken, positie en macht en altijd te proberen vooruit te gaan en een nog hogere kring binnen te treden, niet zozeer door ambitie maar omdat we er geschikt voor zijn. In elke hoedanigheid van het leven dient zelf-respect bewaard te worden; en door gedachte, woord en daad dienen we onszelf tegen vernedering te beschermen.

Als een ander ons zonder enige reden of rechtvaardiging slecht behandelt dienen we ertegen te vechten en door zo te handelen te bewijzen dat de omgang onrechtvaardig was. Maar als we zelf in de fout zijn gegaan dan zouden we onszelf dienen te beschuldigen voordat we een slechte behandeling van de kant van de ander dienen te betreuren. Als iemand ons veel beter behandelt dan we verdienen, zouden we niet moeten vergeten dat we zijn goede behandeling niet verdienen; we zouden het als een vriendelijkheid van zijn kant moeten beschouwen. Als we vinden dat we de goede behandeling ons door een ander gegeven waard zijn zouden we het niet moeten opvatten als iets waar we trots op zouden moeten zijn of iets waar we ijdel om zouden moeten worden; maar we zouden het moeten opvatten als een versterking van de hoop om nog beter te worden, zodat de goedheid van God zich via ons zelf kan manifesteren.

x
De omgang van God met ons

Het is over het algemeen zo dat de mens zijn plezierige ervaringen in het leven toeschrijft aan zijn eigen waardigheid en onplezierige ervaringen beschouwt als de toorn van God. De juiste manier om dit te beschouwen is dat elke plezierige ervaring beschouwd moet worden als Zijn grote genade voor de erg kleine goedheid van iemand, die niet vergeleken kan worden met de genade van God en als een aanmoediging om de goedheid in zichzelf te vergroten; en elke onplezierige ervaring zou beschouwd moeten worden als de kleine toorn van God voor ons grote kwaad, om ons de les te leren om ervan af te zien; en men zou Zijn genade in beide moeten zien; in het eerste evident en in het tweede verborgen.

Een wijs mens is diegene die een gelijke balans tussen geloof en vrees handhaaft: zo´n geloof in de genade van God dat hij zegt: ´Als de gehele deugdzame wereld zou verdrinken, zou ik met mijn geloof in Zijn genade gered worden, net als Noah in zijn ark´; en zo´n vrees dat hij zegt: ´Als de gehele zondige wereld gered zou worden, dan zou ik tot de orde worden geroepen door de toorn van God´. Degenen die deze moraal niet begrijpen zijn bereid zich op een dwaalspoor te begeven door te zien dat de zondigen zich vermaken en door te kijken naar het lijden van de deugdzamen.

De wereld en het leven ervan zijn voor het ongetrainde oog illusies. Het misleidt, het zet voor een raadsel en schept verwarring in het zicht van de mens; en de eerste stap in de juiste richting is het genoegen en ongenoegen van God te bekijken door het leven van dichtbij te bekijken; en zich constant in te spannen op het pad van Zijn genoegen te lopen en om af te zien van het nemen van het pad van degenen die tot Zijn ongenoegen handelen.