De wet van liefdadigheid

i
Onze omgang met onze vrienden

Vriendschap zoals de gemiddelde persoon die opvat is misschien niet veel meer als het hebben van een kennissenkring; maar in werkelijkheid is vriendschap heiliger dan enige andere band in de wereld. Voor een oprecht persoon is het aangaan van een vriendschap als een binnengaan van de poorten van de hemel; en een bezoek aan zijn vriend is een pelgrimstocht naar een ware liefhebbende vriend.

Wanneer er in vriendschap een gedachte opkomt: ´Ik zal je liefhebben zoals jij mij liefhebt´, of ´Ik zal voor jou doen zoals jij voor mij doet´, neemt dit alle deugd van de vriendschap weg omdat het een commerciële houding is, overal in de commerciële wereld overheersend: alles wordt gedaan voor een tegenprestatie, en alles wordt in de weegschaal gelegd. Vriendschap zou het tegenovergestelde van de praktische kant van het leven moeten zijn; want wanneer iemand vermoeid is door de zelfzuchtige omgeving van de wereld voelt hij zich geneigd zijn toevlucht te zoeken in de liefde en vriendelijkheid van een sympathieke vriend. Maar als er sprake is van zelfzucht in de vriendschap, waar kan een ziel die moe is en zich ergert aan de zelfzuchtige omgeving van de wereld dan naartoe gaan?

Vriendschap is als een ontspanning na het geploeter van de dag. Men kan praten of vertoeven met iemand die verschillend is van alle anderen in het leven. Maar er ontstaat een probleem omdat iedereen denkt dat zijn vriend zijn ideaal waardig moet zijn en dit stelt hem uiteindelijk teleur. Want de wet van liefdadigheid onderricht dit: dat die goedheid de moeite waard is die bestand is tegen zelfs slechtheid; dat die vriendelijkheid waardevol is die bestand is tegen tirannie. Niet elke ziel is bereid dit ideaal te volgen en het hangt van de mate van sterkte van iemand af of hij er bestand tegen is. Door een ideaal te hebben en dat voor ogen te houden ontwikkelt iemand zich vroeg of laat in dat ideaal.

Een vriendschap die gewend was iemands doeleinden en doelen in het leven uit te dragen door middel van de liefde en vriendelijkheid van een vriend is slechts zakendoen. De onzelfzuchtige vriend is de pure vriend en zo´n vriendschap zal voortduren; maar een zelfzuchtige vriendschap zal verdwijnen. Want de zelfzuchtige vriend zal zelfzucht in het hart van zijn hart scheppen en de onzelfzuchtige vriend zal zelfloosheid in het hart van zijn vriend scheppen.

Iedereen krijgt, vroeg of laat, wat hij geeft want het hart kent de conditie van het hart. Derhalve is er geen beter principe dan de vriend het beste te gunnen, goed te spreken over de vriend, goed te doen voor een vriend, met alle vriendelijkheid en liefde; er geen moment aan denken dat onze vriend onze goedheid, vriendelijkheid of liefde verdient.

ii
Onze omgang met onze relaties

Onze liefde, vriendelijkheid, dienstbaarheid en sympathie zijn verschuldigd aan mensen in de wereld en met name aan degenen om ons heen, in overeenstemming met hun verwachting. Een vreemdeling verwacht natuurlijk minder dan een kennis; een kennis verwacht minder dan een vriend; en een vriend minder dan relaties. Derhalve hebben dezen er meer recht op om onze liefde en dienstbaarheid te vragen en het is onze eerste plicht die hen te verlenen. Het doet er niet toe dat zij ons niet hetzelfde verlenen of als zij ons ideaal niet waard blijken te zijn. Het is voor wijze mensen een fout hetzelfde van hen te verwachten of te verwachten dat iedereen hun ideaal waard is wanneer het zelfs voor onszelf zo moeilijk is ons eigen ideaal waard te zijn.

Wat voor een hoge dunk we van onszelf ook kunnen hebben, we falen uiteindelijk bij het examen. Derhalve zou het wijs zijn al het goede te doen wat we kunnen doen voor degenen die het van ons verwachten zonder er zelfs maar aan te denken of ze dat zullen terugdoen of dat ze het verdienen.

Sommige mensen zijn trots op hun relaties. Deelnemen aan de relatie en er trots op zijn is juist, want dit is de eerste stap richting menselijke broederschap. Een mens kan niet met een sprong naar universalisme springen. Sommigen hebben een soort natuurlijke haat voor hun relaties en houden van degenen met wie ze geen relatie hebben. Maar zij vergissen zich want iemand die niet van zijn eigen broer kan houden zal nooit in staat zijn een ander als een broer te beschouwen, omdat hij heeft nagelaten deze les thuis te leren. Verre van het haten van zijn relaties, zal een wijze zelfs zijn vijand niet haten. Door relaties te haten omwille van hun onwaardigheid maak je die nog onwaardiger; terwijl je door er van te houden op een dag in staat zult zijn de waardigheid eruit tevoorschijn te halen die je erin zoekt.

Harmonie thuis verspreidt zich en maakt de wereld harmonieus voor ons; en disharmonie thuis verspreidt zich door de wereld heen en bouwt een disharmonieuse wereld voor ons. Bijvoorbeeld iemand die thuis ruzie heeft gemaakt en naar China is gegaan, en zich daar heeft gevestigd om vrede te hebben, heeft de disharmonie met zich meegenomen naar China en zal zijn gehele leven geen vrede hebben.

Hoe slecht onze omstandigheden in het leven ook kunnen zijn, als we ons best doen de situatie te boven te komen is dat veel beter en grootser dan verlangen dat de situatie verandert, want dit is niets dan zwakte. Onder relaties is het zo prachtig wanneer er harmonie tussen broers en zussen is, een band van liefde en harmonie tussen de echtgenoot en de echtgenote en vooral liefde en devotie tussen ouders en kinderen. Waarlijk, er is geen groter licht dan liefde.

iii
Onze omgang met bedienden

Onze situatie in het leven is zodanig dat we, welke positie we ook innemen, nooit onafhankelijk zijn, we zijn nooit zelfvoorzienend. Derhalve is elk individu afhankelijk van anderen voor hulp en zijn anderen van hem afhankelijk voor hulp; slechts de positie van degene die een van velen is die hulp ontvangt wordt lager in de ogen van degenen die zichzelf onder de weinigen rekenen die kunnen helpen.

Dit maakt iedereen zowel een meester als een bediende. Toch vergeet iedereen, in de bedwelming van zijn meesterschap. zijn plaats als bediende en beschouwt degene die hem helpt als zijn bediende. De wijzen, van wie de gevoelens zijn ontwaakt, denken diep over deze kwestie na en doen hun best om de bediende nooit het idee te geven dat hij de bediende is, laat staan hem op wat voor manier dan ook te beledigen of zijn gevoelens te kwetsen. Wij zijn allen gelijk en als we helpers hebben die ons in het leven dienen dan zouden wij ons nederig en zeer dankbaar moeten voelen voor dat privilege, in plaats van de positie van de bediende nederig te maken.

Het is wijs zijn eigen last niet op een ander te werpen hoe geëxalteerd we ook in onze positie in het leven mogen zijn. Het is juist het werk met de bediene te delen, hoe nederig dat ook mag lijken; want er is in het leven niets dat te nederig is om te doen. Als iemand een bepaald iets kan doen, hoeft hij dat niet aan een armer iemand over te laten om te doen omdat hij hoger in positie is. Het is nodig hulp aan te nemen; maar het is juist om alles te doen wat zich in het leven voordoet, ongeacht iemands rijkdom, macht of positie.

De moraal van de mensen uit de oudheid was dat een bediende beschouwd werd als een kind van het gezin en het werd hem nooit toegestaan zich op wat voor manier dan ook minder te voelen dan de leden van het gezin. Iemand kan geen grotere zonde begaan dan het kwetsen van de gevoelens van degene die hem dient en afhankelijk is van onze hulp. De Profeet hoorde eens zijn kleinzoon een bediende bij zijn naam noemen. Toen hij dit hoorde zei hij meteen tegen zijn kleinzoon: ´Nee, kind, dat is niet de juiste manier om ouderen aan te spreken. Je moet hem ´oom´ noemen. Het maakt niet uit dat hij ons bedient, wij zijn alle bedienden voor elkaar en we zijn gelijk in de ogen van God´.

Er is een gedicht vn Mahmud-e Ghaznavi: ´De Keizer Mahmud, die duizend slaven tot zijn beschikking had, werd slaaf van zijn slaven toen liefde uit zijn hart voortstroomde´. Niemand lijkt ons minderwaardig wanneer ons hart met vriendelijkheid is aangewakkerd en onze ogen open zijn voor de visie van God.

iv
Onze omgang met meesters

Het is voor iedereen natuurlijk een meester te hebben, van bedelaar tot koning. Er is geen enkele ziel die niet iemand heeft onder wiens controle en bevel hij wordt verwacht te handelen: in school onder de leraar, in het leger onder bevelhebbende officier, in de werkplaats onder de voorman, in een natie onder de koning of president. Er is geen aspect in het leven dat de mens hiervan vrijstelt. Dus is het wijs om jegens je eigen meerdere met de voorkomendheid te handelen die je van je mindere zou verwachten.

Betrouwbaarheid, respect, goede manieren, oprechtheid en aandacht zouden altijd getoond moeten worden in onze omgang met onze meerderen in het leven; en degene die ze ontbeert zal ontdekken dat ze ook niet aanwezig zijn bij degenen bij wie hij ze verwacht. Een kind dat brutaal is tegen zijn ouders zal altijd brutaliteit bij zijn eigen kinderen zien; iemand die nors tegen zijn baas is geweest zal altijd norsheid tegenkomen bij zijn bedienden. Dat is de wet van de natuur. Derhalve zijn een respectvolle manier van doen en goodwill jegens zijn meester in elk aspect van het leven altijd de moeite waard.

v
Onze omgang met kennissen

Men zou altijd moeten proberen zijn kennis te ontwikkelen tot een vriend, tenminste was dat mogelijk is; maar waar dat onmogelijk is zou hij tenminste moeten proberen de kennis te behouden in plaats van van kennis tot vreemde te worden. Men vraagt zich voortdurend af hoe men met iedereen bevriend kan raken, want vriendschap is zoiets zeldzaams; en dus wacht hij misschien met zijn hoge ideaal zijn gehele leven en komt zijn ideale vriend niet tegen. En als hij voorbijgaat aan al degenen met wie hij bekend raakt vermijdt hij op een bepaalde manier de kans op vriendschap met hen, denkend dat zij die niet waard zijn. Het is voor iedereen gemakkelijk over een ander te zeggen dat die het niet waard is om bevriend mee te raken; maar hij weet niet hoeveel hij zelf waard is.

Derhalve zijn de wijzen dankbaar wanneer ze iemand ontmoeten die een min of meer vriendelijke houding jegens hen heeft en doen hun best om er drie voordelen uit te halen: het eerste dat iemand door bevriend te zijn met een ander hij in zichzelf de spirit van vriendelijkheid ontwikkelt; het tweede, dat men een vriend toevoegt aan zijn vriendenkring; en het derde, de vreugde om liefde en vriendelijke gevoelens uit te wisselen, wat grootser en beter is dan wat dan ook in de wereld. Er is alleen maar voordeel in het verbreden van je vriendenkring en er is alleen maar verlies wanneer je een vriend uit de vriendenkring verliest.

Men dient een kennissenkring te beschouwen als het zaaien van het zaad van vriendschap, niet als een situatie die men opgedrongen krijgt; want degenen die iemand hun rug toedraaien en hem met minachting bekijken doen dat ook voor God. Denken: ´Die persoon heeft misschien geen waarde; die persoon is niet van belang´, is onpraktisch, en bovendien onvriendelijk. Net zoals alles zijn nut heeft, zowel bloemen als doornen, zowel bitter als zoet, zo heeft iedereen enig nut; het maakt niet uit tot welke positie, welke klasse, welk ras, welke kaste ze horen.

Vriendschap met de goeden en de slechten, met de wijzen en de dommen, met de hogen en de lagen, is gelijkelijk weldadig, zowel voor jezelf als voor de ander. Wat maakt het uit als een ander voordeel heeft van jouw vrienschap, daar jij voordeel zou willen hebben van de vriendschap met een ander? Degene die een kennis als een vriend behandelt is wijs en degene die een vriend als een kennis behandelt is dom, en degene die vrienden en kennissen als vreemden behandelt is onmogelijk; je kunt hem niet helpen.

vi
Onze omgang met onze buren

Het woord ´buur´ wordt van oudsher gebruikt voor degenen die zich om ons heen bevinden thuis, of op kantoor of in de werkplaats. Tulsidas, de Hindoe-dichter, zegt dat de essentie van religie vriendelijkheid is. Degenen die geneigd zijn vriendelijk te zijn in het leven dienen niet te discrimeren onder de mensen om hen heen, tussen degenen naar wie ze vriendelijk dienen te zijn en degenen naar wie ze niet vriendelijk dienen te worden. Hoe vriendelijk en goed iemand ook is voor degenen die hij mag, voor degenen voor wie hij vriendelijk wil zijn, hij kan hiervoor niet als vriendelijk van nature genoemd worden; ware vriendelijkheid is dat wat uit het hart voortvloeit naar de waardigen en de onwaardigen.

Er zijn sommige mensen die van nature vriendelijk zijn maar toch niet weten hoe ze dat moeten uiten; en blijken met al hun vriendelijkheid in het leven toch onvriendelijk te zijn. Er zijn verschillende manieren om vriendelijkheid te uiten, zoals door onschuldig te zijn, niet te storen en door rekening te houden met degenen om ons heen. Dit zijn de drie eerste principes van vriendelijkheid.

Met onschuld wordt bedoeld dat de mens ofschoon hij zijn medemens niet zo kwetst als de dieren van het bos elkaar kwetsen, men toch door diepgaande studie ziet dat de mens de medemens meer kan kwetsen dan de wilde dieren elkaar kwetsen. Want de mens is het resultaat van de ontwikkeling van de gehele schepping; derhalve is het ego, dat ons zelfzuchtig maakt, in hem meer ontwikkeld dan in enig ander schepsel. Zelfzucht houdt de mens gedurende zijn leven blind en hij weet nauwelijks wanneer hij een ander heeft gekwetst.

Met het niet storen wordt bedoeld dat zelfs een kleine wreedheid van gedachte, woord of handeling een ander kan storen, en dit doet men in het leven heel gemakkelijk zonder erbij na te denken. En het gevoel van de mens heeft de delicaatheid van God. Wreedheid van onze kant kan een ander zeer in de war brengen ofschoon we het zelfs niet opmerken.

Met rekening houden met een ander wordt bedoeld dat het leven van de mens in de wereld een leven van armoede is, armoede in de een of andere zin zelfs als hij in een paleis woont. In de Koran wordt gezegd: ´God alleen is rijk, en iedereen op aarde is arm´. De mens is arm met zijn ontelbare behoeften, de eisen van zijn leven, de behoeften van zijn natuur; en wanneer men het leven diepgaandscherp bestudeert lijkt het erop dat de gehele wereld straatarm is, terwijl iedereen voor zichzelf strijdt. In deze strijd van het leven wordt iemand rijk, als hij voorkomend genoeg is om zijn ogen open te houden voor al degenen om hem heen en te zien wat hij kan doen om hen te helpen; hij erft het koninkrijk van God.

vii
Onze omgang met onze naasten

Rechtvaardig en eerlijk zijn jegens onze naasten is niet alleen een deugd maar ook een weldaad voor onszelf, zelfs vanuit een praktisch oogpunt. Soms denkt iemand: ´Ik ben de ander te slim af geweest en daar heb ik voordeel van gehad; dus heb ik met verlies van deugd heb ik geprofiteerd´. Maar het geheim is dat ons profijt in het leven afhangt van het profijt van anderen. We zijn van elkaar afhankelijk. Het innerlijke schema van werken is zodanig dat het allen een deel geeft van het wederzijdse verlies en profijt, ofschoon het dit uiterlijk niet lijkt te doen. De mens wordt misleidt en ervan af gehouden om dit feit te verwerkelijken omdat hij ziet dat iemand pijn lijdt terwijl een ander plezier heeft en hij ziet dat de een lijkt te profiteren van het verlies van de ander. Het is waar dat dit op het uiterlijke niveau zo is, maar niet in het innerlijke werk. De rover is, nadat hij heeft geroofd, net zo rusteloos tijdens de nacht als degene die wordt beroofd.

De lering van Christus dat de mens vriendelijk en liefdadig moet zijn en de lering van alle andere leraren die de mensheid het juiste pad hebben getoond, lijkt te verschillen van wat men ziet vanuit praktisch oogpunt dat gezond verstand wordt genoemd; toch is het volgens ongezond verstand, met andere woorden super-verstand, op perfecte wijze praktisch. Als je liefdadig wilt zijn denk dan aan het comfort van een ander; als je gelukkig wilt zijn denk dan aan het geluk van je medemensen; als je goed behandeld wilt worden, behandel anderen dan goed; als je wilt dat mensen rechtvaardig en eerlijk jegens jou zijn, wees dat dan eerst zelf om een voorbeeld te stellen.

viii
Onze omgang met mensen die verkeerd doen

Iemand is altijd bereid een ander te beschuldigen omdat diegene iets heeft gedaan waar hij niet aan zou denken om te doen. Er is een ander die misschien niet dezelfde fout zal verrichten die hij een ander verwijt, maar hij heeft die in het verleden verricht. Er is een derde die een ander beschuldigt iets fout te doen, waartoe hij, gezien de omstandigheden, niet in staat is dat te verrichten.

Dit wordt verbeeld door Hafiz in zijn poëzie; hij zegt: ´O vrome, ik zou naar je luisteren als je jong zou zijn, en als het lente zou zijn en als er een tuin zou zijn en een eerlijk iemand jou een bokaal wijn zou aanbieden en je die op dat moment zou weigeren´. Het is gemakkelijk een ander om zijn fouten te beschuldigen, net zoals het gemakkelijk is een examen af te nemen en het moeilijk is een examen af te leggen. De woorden van de Bijbel: ´Wie zonder zonde is, gooie de eerste steen´, refereren hieraan.

Vaak verbindt iemand een groot belang aan een handeling die door een ander is verricht en die alleen verkeerd is volgens de norm van zijn eigen begrip; terwijl het juiste en het foute van elke persoon in overeenstemming is met zijn evolutiegraad en met zijn begrip. Vaak beschuldigt iemand een ander dat hij een fout heeft begaan zonder rekening te houden met hetgeen hem heeft aangezet die fout te begaan, wat zijn werkelijke levensomstandigheid is, of hij het uit eigen vrije wil heeft gedaan of niet, of hij ertoe aangezet is door zichzelf of door iemand anders of door een of ander onvoorziene omstandigheid. Wanneer iemand een ander beschuldigt zonder zelfs maar zijn fout te zien, maar omdat het hem door iemand anders is verteld, dan is dat een nog grotere vergissing; het is nog niet eens een feit dat men uit eerste hand heeft.

Wanneer we met ons hersenen kijken zien we zo veel fouten in anderen; maar wanneer we via ons gevoel kijken kunnen we alleen maar proberen te beredeneren hoe we hun handelswijze zoals zij die hebben verricht kunnen rechtvaardigen, of op zijn minst hun handelwijze tolereren, door zwakte of door vergissing, die zo natuurlijk is voor iedereen sinds Adam, de vader van de mensheid, vatbaar was voor fouten.

Hoe meer gevoel er zich in het hart van de mens ontwikkelt, hoe vergevingsgezinder hij wordt. Want voor hem lijken de inwoners van de wereld kleine kinderen, net zo klein als zij voor degene lijken die in een vliegtuig zit; en net zoals iemand bereid is de fouten van kinderen te vergeven, zo zijn de wijzen bereid de fouten van mensen te vergeven.

ix
Onze omgang met vijanden

Het verschil tussen de wet van wederkerigheid en de wet van liefdadigheid is dat in de eerste wet iemand is gerechtvaardigd lik op stuk te geven en in de laatste wet wordt iemand verondersteld op een zodanige wijze te tolereren, te vergeven en vriendelijkheid te tonen, dat de vijand een vriend kan worden. Er zijn gevallen waarin men geen vriendelijkheid kan tonen; maar toch kan men tolerant zijn. Er zijn gevallen waarin men niet kan vergeven; en toch is wraak voor een humane persoon iets onnatuurlijks. Men kan de fouten van een ander over het hoofd zien; en daardoor zal men minder gelegenheid tot onenigheid geven en nog minder gelegenheid tot vijandelijkheid.

Dan denkt iemand: ´Door vriendelijk te zijn tegen onze vijand moedigen we hem aan in zijn tirannie´. Maar zolang we vriendelijkheid in ons hart hebben zal die in plaats van de aard van de vijand te verharden die verzachten, omdat we alles ontvangen wat we geven. Een vriendelijk woord als reactie op een hard woord, een vriendelijke handeling als reactie op een wrede handeling, een vriendelijke gedachte als reactie op een kwade gedachte maken een veel grotere indruk dan lik op stuk.

Het ijzer dat niet door hamers gebroken kan worden kan worden gesmolten door vuur. Liefde is vuur; vriendelijkheid is er de voornaamste expressie van; en als iemand die voldoende in zijn hart heeft ontwikkeld verandert hij vroeg of laat een vijand in een vriend. Het is voor het merendeel onvriendelijkheid van zichzelf dat overal om een persoon heen vijandelijkheid veroorzaakt; en iemand beschuldigt vijanden en raakt bevreesd door hun aantal en beschuldigt vervolgens de wereld en de aard en het leven ervan; en wanneer de schepping het beschuldigen waard is gebleken in de mind van iemand hoe kan dan de Schepper vrij van blaam blijven? Dan voelt die man dat hij alleen zonder schuld is en ieder ander laakbaar; en het leven wordt voor hem een marteling; hij denkt dat hij niet de moeite waard is om te leven. Hij raakt overtuigd van eigen goedheid en ieder ander lijkt tegen hem te zijn.

Het is altijd wijs elke mogelijkheid om vijandelijkheid te veroorzaken te vermijden, en er alles aan te doen om elke vijand, zelfs iemand die maar licht beledigd is, zelfs iemand die je maar eventjes niet heeft begrepen of zich misschien aan jou heeft geërgerd, weer tot vriend te maken; niet omwille van jouw eigen geluk of zelfs dat van hem, maar omwille van het goede principe, voor materialistisch profijt. Want ook al vertoont hij maar een klein beetje vijandelijkheid, hij kan voor jou veel pijn en leed veroorzaken, en ook al vertoont hij maar een klein beetje vriendschap dan kan hij op een dag heel waardevol blijken. En om, los van alle materialistische voordelen, te denken: ´Dit persoon is in zijn nopjes met mij, hij heeft het beste met me voor, hij is niet langer een vijand´, is op zich een grote weldaad.

x
Onze omgang met God

God is het ideaal dat de mensheid optilt naar het uiterste bereik van perfectie. Net zoals de mens zijn omgang met de mens in zijn geweten overweegt en beoordeelt, net zo overweegt de ware aanbidder van God zijn omgang met God. Als hij iemand heeft geholpen, als hij vriendelijk voor iemand is geweest, als hij voor iemand een offer heeft gebracht, is hij niet uit op waardering of op een wederdienst voor hetgeen hij voor mensen aan goeds heeft gedaan; want hij beschouwt het als iets wat hij voor God heeft gedaan en dat hij zich daarom voor God moet verantwoorden en niet aan degenen met wie hij is omgegaan. Het maakt hem zelfs niet uit of ze hem in plaats van te eren beschuldigen; want hij heeft het in ieder geval voor God gedaan, die de beste rechter is en de kenner van alles.

Er is geen ideaal dat de morele standaard hoger kan tillen dan het Gods-ideaal, ofschoon liefde de wortel van alles is en God het vrucht ervan. De verspreiding, de culminatie en de vooruitgang van liefde hangen alle af van het Gods-ideaal. Hoe zeer vreest iemand zijn vriend, zijn buurman of –vrouw, wanneer hij iets doet dat degene die hij liefheeft, die hij respecteert, kan beledigen; en hoe bekrompen is toch zijn goedheid wanneer het slechts voor een persoon of voor bepaalde personen is! Stel dat hij dezelfde voorkomendheid jegens God zou hebben dan zou hij overal en in de omgang met iedereen voorkomend zijn; zoals in een versregel van een Soefi die zegt: ´Overal waar ik ga vind ik Uw verblijfplaats; en overal waar ik kijk zie ik Uw mooie gezicht, mijn Geliefde´.

Liefde voor God is de verruiming van het hart en alle handelingen die voortkomen uit de minnaar van God zijn deugdzaam; dat kan niet anders. Er is een andere kijk op het leven wanneer de liefde van God het hart van iemand heeft gevuld. De minnaar van God zal niemand haten; want hij weet dat hij door zo te doen de Schepper zal haten door Zijn schepping te haten. Hij kan niet onoprecht zijn, hij kan niet ontrouw zijn; want hij zal denken dat trouw zijn aan en oprecht zijn voor de mensheid trouw zijn aan God en oprecht zijn voor God is. Je kunt altijd de minnaar van God vertrouwen, hoe onpraktisch of hoe dom hij ook mag schijnen te zijn, want door eenvoudigweg stevig de gedachte aan God in de mind te houden zuivert de ziel van alle verbittering en schenkt de mens een deugd die hij nergens anders en op geen enkele andere wijze zou kunnen verwerven.