Aanbidding

Er zijn drie aspecten van aanbidding: de aanbidding van God in de hemel door degenen die Hem begrijpen als een afgescheiden wezen; de aanbidding van God op aarde, als een god of een godin, in de vorm van een idool of van het een of andere wezen dat beschouwd wordt als een incarnatie van God en die door de massa wordt aanbeden; en de aanbidding van de God die zich van binnen bevindt, het diepste zelf van ons wezen. Deze kant van God wordt door de Soefi´s, de Vedantisten en de grote leraren zoals Christus en Mohammed begrepen.

In het begin leerden de grote meesters de aanbidding van het een of andere concrete voorwerp aan degenen die geen hoger ideaal van aanbidding konden begrijpen om hen omhoog te leiden naar het Gods-ideaal, zodat zij uiteindelijk de God in zichzelf zouden leren kennen.

Er zijn sommige mensen die hebben beseft dat het diepste zelf God is en die zeggen: ´Waarom zouden we God in vormen van aanbidding benaderen?´ gelovend dat zij zichzelf genoeg zijn. Deze zelf-kennis kan de mens ofwel op een dwaalspoor brengen ofwel naar volmaaktheid. Ze leidt hem zelden tot volmaaktheid, maar ze leidt hem heel vaak op een dwaalspoor, want hoewel de mens onbegrensd is in de ongeziene wereld is hij in de uiterlijke wereld een zeer begrensd wezen. Hij is afhankelijk van de hele schepping om hem heen en is op elk denkbare wijze afhankelijk van zijn omgeving. Aan het ene uiteinde van de pool is hij onbegrensd en zichzelf genoeg; aan de andere kant van de pool is hij begrensd en afhankelijk. Het is daarom voor een mens een grote vergissing om op te eisen dat hij zichzelf genoeg is. In Moslim-woorden worden deze toestanden Allah en Bandeh genoemd. De Allah-toestand is de onbegrensde en zichzelf genoeg zijnde toestand en de Bandeh-toestand is de begrensde en de afhankelijke toestand. De evolutietrap van een mens komt overeen met zijn ideaal. Degene die alleen maar geïnteresseerd is in zichzelf is erg kleinzielig en begrensd, terwijl degene die zijn interesse heeft uitgebreid tot zijn gezin en omgeving grootser is; terwijl degene die zijn interesse nog verder uitbreidt naar zijn land nog grootser is en degene die zijn interesse uitbreidt naar de wereld in het groot de grootste is. Maar in al deze toestanden is de mens begrensd. Dat is ook zo met materialistische idealen: de ene is tevreden met honderd pond, terwijl de ander een miljoen aspireert; de mens wordt zodanig als zijn ideaal is.

Het hoogste ideaal van de mens is het onbegrensde, het onsterfelijke zelf van binnen te verwezenlijken. Er is geen hoger ideaal nodig, want als de mens dit ideaal voor ogen houdt, breidt hij zich uit en wordt hij alles wat hij wil worden en zal hij in de loop van de tijd die vrede verwerven die het verlangen van elke ziel is.

De aanbidding van God verruimt de ziel in de richting van volmaaktheid. Dit wordt geïllustreerd in de woorden van Sa´di, die zegt: ´Ere zij Allah, wiens aanbidding het middel is om dichter bij Hem te komen en aan wie dank zeggen een toename aan weldaad met zich meebrengt. Elke ademhaling verlengt het leven als die wordt geïnhaleerd en verkwikt het lichaam als die wordt geëxhaleerd. Dus bevat elke ademhaling twee zegeningen en is er voor elke zegening een aparte dankzegging nodig´.