Ridderlijkheid

i

Er wordt een verhaal verteld over Sa´di, die ridderlijke en meest ideale dichter, dat hij innig van een meid hield; hij bewonderde en waardeerde haar boven alles in zijn leven zodat er niets was wat hij niet voor haar zou willen doen. Toen hij haar op een dag kwam bezoeken vond hij haar, ofschoon hij nauwelijks zijn ogen kon geloven, in de armen van een ander; maar zachtjes weggaand nam hij zijn plaats in aan de poort van haar huis. Toen de andere man Sa´di daar zag staan, dacht hij: ´Hij staat daar zeker vol jaloezie te wachten om mij te vermoorden´. Maar Sa´di riep, toen hij hem zag naderen: ´Vriend, wees gerust. Ik ben aan het wachten om jou een goed advies te geven: dat jij net als ik toen ik zag en zachtjes ben weggegaan hetzelfde als ik doet wanneer je haar in de armen van een ander vindt. Want dat is de manier waarop de wijzen liefhebben´.

Ghayrat, of ridderlijkheid, neemt zo vaak de gedaante van jaloezie in dat de een vaak wordt verward met de ander. Deze zelfde mannelijke neiging ligt ten grondslag aan het duelleren, een gewoonte die overal op de wereld bekend is, die door de eeuwen heen de oorzaak is geweest van elk soort conflict en omwenteling. De eer van de een kan de eer van de ander zijn, of van tien, of van honderd anderen; en zo kan de eer van een vrouw hooggehouden worden als die van een koning.

De man heeft de vrouw altijd voor het heiligste in het leven gehouden; waardevoller voor hem en aantrekkelijker dan de rest van het leven. Als zij zijn moeder is, ziet hij haar als zijn bron en schepper, zijn enige onderhouder en bescherming; bij het breken van het hart, bij teleurstelling en juist bij de diepten van wanhoop komt de gedachte aan de moeder op, die zijn eerste vriendin was voordat iemand anders tot hem werd aangetrokken en zijn eerste opvoeder en leraar. Als zij zijn zus is denkt hij meer aan haar dan aan zichzelf, want haar positie in het leven in delicater dan de zijne; zij is de eer van de familie en hij is van mening dat hij de verantwoordelijkheid voor haar met zijn ouders deelt. Niets van deze goedheid is kunstmatig; het is juist de kern van menselijkheid, voortkomend uit de natuur van dingen. Voor een vader lijkt de verantwoordelijkheid voor een dochter groter dan die voor een zoon; haar oneerbaarheid of verdriet raakt hem scherper. En in die intiemste relatie van het leven vernielt een woord tegen de vrouw van de man zijn geluk en vrede; hij zou elke vernedering accepteren om haar te beschermen; en dit op gelijke wijze of hij nu een band is aangegaan met een vrouw die zijn ideaal waardig is of door een protituée, degene die alle gevoel voor zelf-respect heeft verloren. In elke relatie is haar eer zijn eer.

Men heeft gezien dat deze mannelijke neiging zelfzuchtige en brutale vormen in het sociale leven van de gemeenschap heeft aangenomen. Bijvoorbeeld wanneer de verantwoordelijkheid die de geboorte van een dochter op het gezin drukt aanleiding is geweest tot de gewoonte om de vrouwelijke kinderen bij de geboorte te vermoorden, een gewoonte die in verschillende tijden in veel verschillende landen is gevonden; of wanneer, zoals nu in de Westerse beschaving, zelfs onder de rijken ouders hun gezin beperken en middelen nemen om de geboorte van een kind, mannelijk of vrouwelijk, te verhinderen door angst voor de verantwoordelijkheid. Nogmaals, de natuurlijke afhankelijkheid van de vrouw wordt vaak aanzienlijk vergroot door de man; want het gevoel dat de verantwoordelijkheden van de man in het leven belangrijker zijn dan de hare, daar hij zowel de hare als de zijne draagt, is zo groot dat de vrouw die worden beroofd opdat hij elk mogelijk voordeel dat zich aandoet heeft. Opdat hij in staat is om geschikter te zijn voor zijn strijd in de wereld worden haar natuurlijke onmogelijkheden eraan toegevoegd en vergroot.

Men ziet in het Westen dat meiden vaak minder gelegenheid tot educatie krijgen dan hun broers; dat dochters een kleiner deel erven dan zoons; dat het werk van vrouwen minder goed wordt betaald dan dat van mannen. En in het Oosten is deze mannelijke neiging verantwoordelijk voor zulke gewoonten als de opsluiting van vrouwen. Dus overal, in het Oosten of het Westen, bestaat er, zelfs als het niet wordt geuit, deze neiging om te vrouw te beschouwen als de eer en de zorg van een man en als gevolg daarvan als minder afhankelijk van haar eigen inspanningen dan van de zijne.

De gedachte aan individuele vrijheid valt de oude idealen aan en vernielt ook dit ideaal van Ghayrat, of ridderlijkheid; want ondanks de zelfzuchtige, zelfs brutale vormen die het aan mag nemen, is het een ideaal; en degene die het volgt bezit een religie. In het Westen accepteert de man grotere voordelen van het leven zonder de corresponderende verantwoordelijkheden op zich te nemen. De Hindoe, met een minder sterke gedachte aan individuele vrijheid, onderhoudt nog steeds veel idealen uit de oudheid; en elke student van het Hindoe-leven weet dat deze net zo heilig voor hem zijn als zijn aanbidding van goden en godinnen, en dat ze deel uitmaken van zijn Dharma of religie. Als de Hindoe eenmaal een vrouw zus noemen, of dochter, of moeder dan beschouwt hij haar zijn gehele leven als zodanig door de heilige band van zijn belofte en hij voelt zich in eer verplicht haar te beschermen en te onderhouden, ofschoon zij op geen enkele wijze aan hem verwant kan zijn.

ii

Er is een vrouwelijke ridderlijkheid die de dichters van Hindoestan Naz noemen, een schoonheid die uitstraalt als die wordt aangestoken door de eerbied van een man. Het is een schoonheid die zwijgend en verborgen is totdat een handeling van aandacht, van bewondering of respect van de kant van de man de ijdelheid stimuleert waarin deze is geworteld. Onder hofmakerij en voorkomendheid ontvouwt die zich tot een perfectie die wordt getoond in elke handeling en elk gevoel van de vrouw; in haar woorden en daden, glimlachen en tranen, zodat elk gevuld wordt met schoonheid. De waarde die een vrouw hecht aan de kleine gebaren van hofmakerij van de man wordt zelden door een man begrepen en het lijkt voor hem onverklaarbaar en deel uit te maken van dat mysterie waarvan hij gelooft dat dat haar voor hem verbergt. Maar er is geen vrouw, ongeacht type of klasse, land of natie, in wie niet deze schoonheid is die de hofmakerij van de man alleen ontsluit.

Er is een ander soort vrouwelijke ridderlijkheid die de dichters Nayaz noemen. Deze neiging wordt gezien wanneer het zich uitdrukt in de dappere en moedige respons die een vrouw haar bewonderaar zal geven; of het kan zich uitdrukken in een vriendelijke, meegevende verdraagzaamheid jegens hem. Het maakt haar inschikkelijk en vergevend naar een man toe, bescheiden en gratieus. Wanneer hij een wens heeft haar te beschermen en te helpen is het een vriendelijke ridderlijkheid van haar kant die haar, als het ware, in zijn handen legt. Zij geeft hem dat vertrouwen waarvan hij wil dat zij dat hem geeft en accepteert zijn attenties, omdat hij er zo naar verlangt dat zij hem vertrouwt en zijn zorg en eerbetoon ontvangt. Haar ridderlijkheid noopt haar mannelijke ridderlijkheid te waarderen en die als kostbaar te beschouwen.

Er is nog een ander soort vrouwelijke ridderlijkheid: Nakhra, de uitstraling en schoonheid die een man als vrouwelijk erkent. Wanneer een vrouw deze kwaliteit bezit kan niets die verbergen; ze schijnt standvastig en ongedoofd naar buiten, natuurlijk, zonder zelfbewustzijn. Er is van de kant van de man geen inspanning nodig om deze te ontsluiten; noch is het aan de andere kant het resultaat van een of andere bewuste inspanning van haar zelf. Er bevindt zich geen wijzen met een dart in, geen richten met een pijl naar een of ander doelwit of admiratie of beloning. Het ligt in haar eenvoudige en onkunstmatige erkenning van een bepaald deel van het leven als haar koninkrijk, waarvan zij rechtmatig koningin is en waar zij regeert met voorkomendheid jegens degenen die van haar afhankelijk zijn. Dat is precies de essentie van aristocratie en ridderlijkheid.

Geen situatie in het leven kan deze natuurlijke schoonheid doven; en men kan het zien schijnen in de onbewuste bewegingen, in de onbewolkte vrolijkheid en zonnigheid en in de intelligentie van een maagd die nog niet is aangeraakt door een of ander last van het leven. Het is een koningin-achtigheid, een vrouwelijkheid die haar eigenaresse belicht bij elke stap van haar reis door het leven heen; en meer dan welke andere menselijke kwaliteit dan ook wint zij het hart van de man.