Hoofdstuk 9

We zien in de wereld voornamelijk twee temperamenten. Iemand zegt: ´Ik zal geen muziek op zondag horen, dat is een religieuze dag. De voorliefde voor kleuren is emotioneel. Kijk niet naar beelden; dat windt op´. Hij vindt dat het genieten van parfum, het genieten van geur, sensueel is. En dan is er een ander temperament dat de vibraties van de kleuren voelt, dat geniet van heerlijk voedsel, dat een rechte lijn en de gebogen lijn bewondert, dat wordt geraakt en geroerd door muziek, dat zich geëxcalteerd voelt door de schoonheid van de natuur. En welke verschil vinden we in deze twee temperamenten? Het verschil is dat het ene levend is en het ander leven ontbeert. Het ene is levend omdat hij ontvankelijk is voor alle aspecten van schoonheid, ongeacht of de schoonheid nu een appel doet op zijn ogen, oren, zijn tastzin of zijn geur. De ander is niet in staat er van te genieten.

De mens zoekt in zijn diepste binnenste naar geluk, naar schoonheid, naar harmonie; en door niet ontvankelijk te zijn voor de schoonheid en de harmonie die zich voor hem bevinden verdoet hij toch zijn leven, dat voor hem een gelegenheid is om te ervaren en te genieten. Wat is dat voor zelfontkenning als we de goddelijke schoonheid ontkennen die zich voor ons bevindt? Als we onszelf de goddelijke schoonheid die ons omringt ontzeggen dan zal de schoonheid die zich van binnen bevindt niet ontvouwen. Omdat de omstandigheid zo is dat de ziel met haar ogen open naar buiten toe gericht wordt geboren; zij ziet het leven van binnen niet. De enige manier om wakker te worden voor het leven van binnen, dat zeer mooi is, is om eerste te reageren op de schoonheid van buiten. Deze wereld met al zijn onbegrensde schoonheid, de natuur met haar verhevenheid, persoonlijkheden met goddelijke immanentie, als we al dit negeren waarom zijn we dan gekomen en wat hebben we hier volbracht? Iemand die het negeert wendt zich af van iets waarnaar hij continu op zoek is. Hij is zijn eigen vijand. Op deze manier kan hij niet spiritueel zijn, kan hij niet religieus zijn; door zich alles wat om hem heen mooi is te ontzeggen kan hij niet geëxcalteerd raken. Want als de schoonheid van binnen het enige doel van het leven zou zijn dan had God de mens niet hoeven schapen en hem naar de aarde hoeven sturen.

Bovendien wekt het zien van de schoonheid op aarde het zien van de schoonheid die zich in de spirit bevindt. Sommigen zeggen dat dit sensueel is en dat dat iemand berooft van spirituele verlichting. Dat zou zo zijn als iemand er helemaal door in beslag zou zijn genomen en alleen maar daarin zou leven en niet zou denken dat er nog iets naast zou bestaan. Omdat de schoonheid die zich buiten bevindt ongetwijfeld van voorbijgaande aard is; zij gaat over en is derhalve niet betrouwbaar. Want degene die van deze schoonheid afhankelijk is en die er helemaal door in beslag is genomen en die zich daardoor heeft afgewend van die schoonheid die eeuwigdurend is, voor die persoon is dit zeker fout. Maar tegelijkertijd is geen enkele ziel ooit zo ver gekomen om de visie van spirituele schoonheid die van binnen te vinden is vast te houden zonder wakker gemaakt te zijn voor de schoonheid die zich van buiten bevindt.

Men zou kunnen denken dat een kind dat erg jong sterft niet tot die spiritualiteit door de schoonheid van het leven kan komen. Ik zal zeggen dat het kind soms ontvankelijk is voor schoonheid dan een volwassen persoon, omdat een volwassen persoon in zichzelf een pessimistische houding, een vooroordeel heeft ontwikkeld; en door dat vooroordeel is hij niet in staat die schoonheid te zien die een kind kan zien en kan waarderen. Als we bijvoorbeeld naar iemand kijken dan werpen we vanuit onze vooropgezetheid een barrière op voordat we naar hem kijken. Een kind, een engel op aarde, kijkt naar hem als keek het naar zijn beste vriend. Het heeft geen vijandelijk gevoel, geen vooropgezet idee over iemand en derhalve staat het kind open voor schoonheid. Een kind weet niet dat het vuur verbrandt; het kind weet alleen dat het vuur mooi is. En het kind is derhalve zo gezegend dat het elk moment van zijn leven in een complete visie van schoonheid leeft. En zolang die toestand duurt leeft een ziel in de Tuin van Eden; de ziel wordt verbannen op die dag waarop de ziel de aardse menselijke natuur heeft aangeraakt. Iemand zou kunnen vragen: ´Als er in de ziel niet de mogelijkheid was om schoonheid te waarderen, hoe zou ze dan in staat kunnen zijn om eerst de uiterlijke schoonheid waar te nemen?´ De ziel heeft, aangeboren, een natuurlijke hunkering naar schoonheid. Het is een gemis in een persoon als hij die niet op de juiste wijze zoekt. Er is iemand die geen minnaar van schoonheid is, die niet in staat is om haar te waarderen? Hij ontzegt zichzelf die schoonheid die hij vrij zou kunnen bewonderen.

Iemand zou kunnen vragen: ´Is de eigenschap om schoonheid te kunnen waarderen spiritueler dan de hunkering naar kennis?´ Ik zou in antwoord daarop willen vragen: waar komt de kennis vandaan? Kennis komt via observatie; observatie komt via liefde voor schoonheid. Allereerst trekt de bloem de aandacht van iemand en vervolgens begint men te ontdekken waar de bloem vandaan komt, wat de natuur en het karakter ervan is, hoe deze plant opgekweekt moet worden. Allereerst wordt men door de schoonheid ervan aangetrokken; het volgende is dat iemand de natuur ervan wil kennen. Hier komt alle kennis vandaan.

Er bestaat een soort kunstmatig leren, geen natuurlijk leren, wat tijdbesparing genoemd kan worden. Iemand zegt: ´Mensen hebben nu in hun levens geleerd en dingen voor ons ontdekt en erover in boeken geschreven en ik moet dat leren door het boek te lezen´. Maar hij weet niet dat hij niet datgene heeft geleerd wat die persoon die het boek heeft geschreven, heeft geleerd. Als iemand bijvoorbeeld de boeken van Luther Burbank heeft gelezen, als hij vijftig boeken over tuinieren heeft gelezen, heeft hij niet geleerd wat Luther Burbank heeft geleerd. Want hij had voor zichzelf experimenten uitgevoerd; hij was in de tuin geweest; zijn vreugde was zodanig dat hij dat niet in woorden uit kon leggen. Iemand anders zal ongetwijfeld zijn voordeel doen met wat hij heeft gegeven, maar een ander kan niet die vreugde voelen die hij heeft gevoeld, tenzij hij dezelfde weg bewandelt.

In mijn uitleg betekent spiritueel levend. Een spiritueel iemand die ontwaakt is voor de schoonheid van poëzie, die snel van begrip de subtiliteit van poëzie kan bewonderen, die de schoonheid van melodie, van harmonie bewondert, die van kunst kan genieten en die geëxalteerd kan raken door de schoonheid van de natuur, die als een levend en niet als een dood wezen leeft, die persoon kan spiritueel genoemd worden. En je zult altijd ontdekken dat het de neiging van spirituele persoonlijkheden is om geïnteresseerd te zijn in eenieder in hun leven. Dat is het teken dat ze leven. Iemand die in zichzelf is opgesloten sluit zichzelf af; hij heeft vier muren om zich heen gebouwd. Dat kan zijn graf zijn; hij is erin begraven. De persoon die leeft ziet natuurlijk alles; en, daar hij alles ziet, sympathiseert hij met alles, reageert hij op alles, waardeert hij alles in iedereen; en op deze manier wekt hij in zichzelf de verheven visie van de immanentie van God.