Het ego

Wanneer we denken aan de betekenis en dat gevoel of die neiging die ons het woord ´ik ´ laat bevestigen, dan is het moeilijk uit te leggen wat het is, wat zijn karakter is; want het is iets wat zich voorbij het menselijk begrip bevindt. Daarom wijst iemand, wanneer hij wil uitleggen, zelfs aan zichzelf, wat het is naar hetgeen wat er zich het dichtst bij hem bevindt, verklarend: ´Dit is degene die ik ´ik´ noem´. Derhalve heeft de ziel die zich als het ware zelf wat iets heeft geïdentificeerd, zichzelf identificeerd met het lichaam, haar eigen lichaam; omdat dat hetgeen is wat je voelt en waarvan je beseft dat dat het dichtst bij jou is en wat begrijpbaar is als je eigen wezen. Zijn lichaam is hetgeen iemand van zichzelf kent; dat is het eerste; en hij noemt zichzelf zijn lichaam, hij identificeert zichzelf met zijn lichaam. Wanneer je bijvoorbeeld een klein kind vraagt: ´Waar is het lichaam?´ dan zal hij naar zijn lichaam wijzen; dat is wat hij van zichzelf kan zien of zich van zichzelf kan voorstellen.

Dit vormt in de ziel een conceptie. De ziel begrijpt dit op een diepe wijze; zodat hierna alle andere objecten, personen of wezens, kleur of lijn andere namen krijgen, want de ziel heeft hen niet opgevat als haarzelf, daar zij al een conceptie van zichzelf heeft; en dat is het lichaam, dat zij eerst heeft gekend of waarvan zij zich heeft voorgesteld dat zij dat zelf is. Al het andere wat ze ziet, ziet ze via haar voertuig dat het lichaam is en noemt dat afgescheiden, iets anders.

Op deze wijze wordt er in de natuur dualiteit geproduceerd; hieruit komt ´ik´ en ´jij´. Maar omdat ´ik´ de eerste conceptie van de ziel is is ze hier helemaal in geïnteresseerd; ze is slechts gedeeltelijk geïnteresseerd in al het andere. Al het andere wat er naast dit lichaam dat zij heeft erkend als haar wezen bestaat noemt ze al naar gelang haar relatie ermee. En die relatie vestigt ze door het ´mijn´ te noemen, wat er tussen ´ik´ en ´jij´ is: ´jij bent mijn broeder´, of ´mijn zuster´, of ´mijn vriend´. Dit schept een relatie; en in overeenstemming met deze relatie staat het andere object of de andere persoon dichterbij of verder weg van de ziel.

Alle andere ervaringen die de ziel in de fysieke wereld, in de mentale werelden, heeft, worden een soort wereld erom heen. De ziel leeft temidden ervan; toch voelt de ziel geen moment iets met hen wat ´ik´ is. Dit ´ik´ heeft ze gereserveerd en tot gevangene gemaakt in slechts ding en dat is haar lichaam. Van alle andere dingen denkt de ziel dat het iets anders is, anders verschillends; ´dit is dicht bij me, dit is me dierbaar, omdat het verwant is; het is dicht bij me, maar het is niet mij´. ´Ik´ staat als een afgescheiden entiteit, terwijl je alles wat je hebt gekregen vasthoudt en verzamelt en wat je eigen wereld uitmaakt.

Daar je bedachtzamer in het leven wordt, wordt deze conceptie van ´ik´ ook rijker. Ze wordt rijker op deze manier dat je ook ziet dat ´het niet alleen het lichaam alleen is, maar dat ook de gedachte die ik denk mijn gedachte is; de verbeelding is mijn verbeelding; mijn gevoelens zijn ook een deel van mijn wezen; en derhalve ben ik niet alleen het lichaam, maar ben ik ook mijn mind´. In de volgende stap die de ziel op het pad van verwerkelijking heeft gezet begint de ziel te voelen: ´ik ben niet alleen een fysiek lichaam, maar ook een mind´. Wanneer je dit ten volste beseft dan verklaar je: ´ik ben een spirit´, wat betekent: ´Het lichaaam en de mind en het gevoel, alles bij elkaar, waarmee ik mezelf identificeer, dit alles is het ego´.

Wanneer de ziel verdergaat op het pad van kennis begint ze te ontdekken dat er iets is wat zichzelf voelt of wat de neiging voelt om zichzelf ´ik´ te noemen, dat gevoel van ´ik´-heid; maar dat tegelijkertijd alles waarmee ze zich heeft geïdentificeerd niet haarzelf is. En op de dag dat dit idee opspringt in het hart van de mens is hij zijn reis op het pad van de waarheid begonnen. Dan begint het analyseren en begint hij te ontdekken: ´Dit is mijn tafel en dit is mijn stoel. Alles wat ik ´mijn´ kan noemen, als behorende aan mij, is niet werkelijk mijzelf´. Dan begint hij ook te zeggen: ´Ik identificeer mijzelf met dit lichaam; maar dit is “mijn lichaam”, net als dat ik zeg “mijn tafel” of “mijn stoel”. Dus het wezen dat ´ik´ zegt, is in werkelijkheid afgescheiden; het is iets wat zelfs dit lichaam heeft genomen voor zijn gebruik; dit lichaam is slechts een instrument´. En hij denkt: ´Als dit niet mijn lichaam is dat ik ´ik´ kan noemen, wat is het anders dan? Zou ik me met mijn verbeelding moeten identificeren? Maar zelfs dat noemt men ´mijn verbeelding´, ´mijn gedachte´ of ´mijn gevoel´. Dus derhalve is zelfs de gedachte, het gevoel of de verbeelding niet het ware ´ik´. Wat ´ik´ bekrachtigt blijft hetzelfde zelfs nadat hij de valse identiteit ontdekt.

Je leest in de tien Soefi Gedachten dat perfectie wordt verworven door de vernietiging van het valse ego. Het valse ego is datgene wat niet behoort tot dat ego en wat dat ego verkeerd heeft opgevat als zijn eigen wezen. Wanneer dat wordt afgescheiden door het leven beter te begrijpen, wordt het valse ego vernietigd. Je hoeft je er niet voor te ontwikkelen. Om dit lichaam te vernietigen of om de mind te vernietigen moet iemand zich analyseren en vragen: ´Waar sta ik? Sta ik als een terughoudend, exclusief wezen? Als dit een terughoudend en een exclusief wezen is, dan dient dat uitgevonden te worden´. Vervolgens is het de vraag hoe je dat uitvindt.

Als dit eenmaal is verwezenlijkt dan is de taak van het spirituele pad volbracht. Net zoals je een spiegel moet maken om ervoor te zorgen dat de ogen zelf de reflectie van deze ogen zien, zo moeten het gehele wezen, het lichaam en de mind als een spiegel gemaakt worden om ervoor te zorgen dat dit ware wezen manifest wordt, dat in deze spiegel het ware wezen zichzelf kan zien en zijn onafhankelijke wezen kan verwezenlijken. Wat we via het pad van initiatie, via de manier van meditatie, via spirituele kennis moeten bereiken is dat te verwezenlijken door onszelf een perfecte spiegel te maken.

Om dit idee uit te leggen hebben de fakirs en derwisjen een verhaal verteld. Een leeuw die door de woestijn zwierf vond een leeuwenwelp die aan het spelen was met schapen. Het geval was dat de kleine leeuw met de schapen was opgegroeid en dat hij dus nooit een kans of een gelegenheid had gehad om zich te realiseren wat hij was. De leeuw was zeer verrast om een leeuwenwelp met dezelfde vrees als de schapen hebben voor een leeuw weg te zien rennen. De leeuw sprong temidden van de kudde schapen en brulde: ´Halt, halt!´ Maar de schapen renden en de kleine leeuw ook. De leeuw rende alleen achter de leeuwenwelp aan en zei: ´Wacht, ik wil met je praten´. De welp antwoordde: ´Ik tril, ik ben bang, ik kan niet voor jou blijven staan´. De leeuw zei: ´Waarom ren je rond met de schapen; je bent zelf een kleine leeuw´. ´Nee´, zei de welp, ´ik ben een schaap, ik tril, ik ben bang voor jou, laat me gaan, laat me met de schapen gaan´. ´Kom met me mee´, zei de leeuw, ´kom met me mee, ik zal je meenemen en laten zien wat je bent voordat ik je laat gaan´. Trillend en toch hulpeloos volgde de kleine leeuw de leeuw naar een poel. Daar zei de leeuw: ´Kijk naar me en kijk naar jezelf. Zijn we niet verwant, zijn we niet dicht bij elkaar? Jij bent niet als de schapen, je bent net als ik´.

Door het hele spirituele proces heen leren we dit valse ego uit de droom te helpen. De vernietiging van het valse ego is zijn ontgoocheling. Wanneer die eenmaal uit zijn droom is geholpen dan verwezenlijkt het ware ego zijn eigen verdienste. In deze verwezenlijking gaat de ziel het koninkrijk van God binnen; in deze verwezenlijking wordt de ziel opnieuw geboren; een geboorte die de deuren van de hemel opent.

Teneinde zich bewust te zijn van zichzelf heeft de ziel niet de mind en het lichaam nodig om te bestaan; zij is niet afhankelijk van de mind en het lichaam voor haar bestaan, voor haar leven; net zoals de ogen niet van de spiegel afhankelijk zijn om te bestaan; zij zijn slechts afhankelijk van de spiegel om hun reflectie te zien. Zonder de spiegel zullen de ogen alles zien, maar zullen ze nooit zichzelf zien. Een voorbeeld is de intelligentie. De intelligentie kan zichzelf niet kennen tenzij ze iets begrijpbaars vast moet houden; dan verwezenlijkt de intelligentie zichzelf. Iemand met een gave om te dichten, die als dichter is geboren, verwezenlijkt zichzelf nooit als dichter totdat hij zijn idee op papier heeft gezet en zijn dichtregel een snaar in zijn eigen hart heeft geraakt. Dat is het moment waarop hij denkt: ´ik ben een dichter´; tot dat moment was er een gave tot dichten in hem, maar wist hij dat niet.

De ogen worden niet machtig door in de spiegel te kijken; de ogen weten alleen maar hoe ze eruit zien als ze hun reflectie zien. Het plezier ligt in het verwezenlijken van je verdiensten, je talenten, wat je bezit; en in het verwezenlijken ervan ligt de verdienste. Het zou echter ongetwijfeld heel jammer zijn als de ogen dachten: ´We zijn net zo doods als deze spiegel´, of als ze terwijl ze in de spiegel keken dachten: ´Wij bestaan slechts in de spiegel´. Het valse ego is dus de grootste beperking.

Voelt de ziel zich één met God, ofschoon ze zich apart van andere wezens voelt? Zelfs niet met God. Hoe zou ze dat kunnen? Een ziel die gevangen is in een valse conceptie, die de hindernis tussen zichzelf en haar buur niet verwijderd ziet, hoe kan deze ziel haar hindernis naar God verwijderen, die ze nog niet heeft gekend? Want het geloof in God van elke ziel is tenslotte een conceptie; omdat het geleerd is door een priester en in een geschrift is geschreven, omdat de ouders hebben gezegd dat er een God is; dat is alles. De ziel weet dat er ergens een God is, maar ze heeft altijd de neiging om haar geloof te veranderen; en ongelukkigerwijs gaat ze hoe verder ze intellectueel vordert, steeds verder weg van dat geloof. Een geloof dat zuivere intelligentie niet altijd vast kan houden zal niet ver reiken. Door dat geloof te begrijpen wordt het doel van het leven vervuld. In de Gayan staat een gezegde: ´De onthulling van de ziel is de ontdekking van God´.

Het is voor de ziel niet gemakkelijk om in de dood de mind en het lichaam weg te sturen, wanneer iemand zelfs in het leven zijn gedachten aan depressie, leed en teleurstelling niet weg kan sturen. De impressies van geluk en van smart uit het verleden houd je vast in je eigen hart; vooroordeel en haat, liefde en devotie, alles wat diep in jezelf is gegaan. Als het ego zijn gevangenis om zich heen vasthoudt, neemt hij dit gevangenis met zich mee; en er is slechts één manier om ervan bevrijd te worden en dat is via zelf-kennis.

Het ego zelf wordt nooit vernietigd; dat is het enige wat leeft en dat is het teken van eeuwig leven. In de kennis van het ego ligt het geheim van onsterfelijkheid. Wanneer je in de Gayan leest: ´De dood sterft en het leven leeft´, dan is het het ego dat leeft en dan is het dit valse omstandigheid die de dood is. Het valse dient ooit weg te vallen; het ware dient altijd te zijn. En zo is het ook met het leven: het ware levende wezen is het ego; het leeft; al het andere heeft het geleend van verschillende plannen en sferen en waarin het verdwaald is geraakt, dat alles wordt weggelegd. Zien we dit niet met ons eigen wezen? Dingen die er niet in thuis horen blijven er niet, niet in het bloed, niet in de aderen, nergens; het lichaam zal ze niet bewaren; het zal ze afstoten. En zo is het in elke sfeer; het neemt niet wat er niet toe behoort. Alles wat er buiten ligt, houdt het erbuiten. Wat aan de aarde toebehoort wordt op de aarde bewaard; de ziel verwerpt het. En de vernietiging van het ego is een woord. Het is niet vernietigend; het is ontdekkend.

Mensen zijn vaak bang om Boeddhistische boeken te lezen waarin de interpretatie van Nirvana wordt gegeven als ´vernietiging´. Niemand wil vernietigd worden en mensen zijn vaak bang wanneer ze ´vernietiging´ lezen. Maar dat is slechts een kwestie van het woord. Hetzelfde woord is in het Sanskriet een mooi woord: Mukti. De Soefis noemen het Fanà. Als we het in het Engels vertalen is het ´vernietiging´; maar wanneer we de ware betekenis begrijpen dan is het ´gaan door´ of ´ervaren´. En wat ervaren? De valse conceptie ervaren, wat een eerste vereiste is, en om tot de ware realisatie te komen.