De opvoeding van de kleuter (tot 5 jaar)

i

In de eerste vijf jaar van het leven van een kind worden de eerste twee jaar beschouwd als peutertijd, de volgende drie jaar als kleutertijd. Er bestaat vaak aan de kant van de opvoeders een wens om de kleuter van 4 of 5 jaar ofwel in een kleuterschool ofwel thuis op te voeden. Die tijd in het leven van een kind is een tijd van koninkschap en de begerigheid van de kant van de opvoeders om met de opvoeding van het kind te beginnen oefent alleen maar druk op hem uit met ons competitief leven. Want ons leven is competitief en dat wordt elke dag erger en erger; en dezelfde spirit oefent onbewust druk uit op het leven van het kind en dwingt het om één onder de vele wedijveraars van de wereld te worden teneinde zijn belang te behartigen als het volwassen is. Maar wat nu met de meest gezegende jaren die de bestemming de kleuter heeft toegestaan, waarin er geen zorgen, geen angst, geen kwaadwillendheid en geen ambitie bestaan? Dat is het ware koninkschap. Als je een kleuter vergelijkt met een koning dan zul je zien dat de kleuter de koning en de koning de imitatie is.

Ongetwijfeld is het beter dat het kind in de kleuterschool leert waar hem slechts het alfabet wordt geleerd dan op school, omdat daar zijn mind wordt afgeleid en het iets heeft om mee te spelen. Maar tegelijkertijd is zelfs het aantrekken van de mind van het kind tot een beperkte horizon het beperken van de groei van zijn ziel. Het ware veel beter net zo te doen als de boeren en de onbeschaafde volkeren deden die hun kinderen op die leeftijd volkomen vrij lieten om rond te rennen, in bomen te klimmen, met het zand te spelen, met hun speelkameraadjes rond te springen, rond te rennen en te spelen. Het is van de kant van de opvoeders een grote fout om het kind die vrijheid en dat geluk te ontzeggen, die de hemelen hem in die periode hebben toegestaan.

Het verhaal van de verbanning van Adam uit de Tuin van Eden laat zien dat er een bepaalde tijd in het leven van een mens is waarin hij in de Tuin van Eden is en dat hij na die tijd vandaar wordt verbannen en niet langer die vreugde en dat geluk ervaart die de ziel ooit bezat. Er is geen enkele ziel op aarde die niet de Tuin van Eden heeft ervaren en die Tuin van Eden is de kleutertijd.

Nu komt de kwestie van het beheersen van de intense activiteit van de kinderen. Op de eerste plaats is hun intense activiteit vermoeiend voor andere mensen in het gezin omdat hun interessen verschillend zijn. Maar als zijn interesse anders is is dat niet de fout van de kant van het kind. De opvoeder kan bijvoorbeeld aan het werk of aan het schrijven zijn, een pauze aan het nemen zijn of aan denken zijn aan iets werelds terwijl het kind aan het spelen is en herrie maakt; en de opvoeder denkt: ´Nee, dit is verkeerd´. Maar verkeerd volgens welke wet? Het is een gebrek aan inschikkelijkheid wanneer de opvoeder niet tolerant is ten opzichte van de activiteit van de kleuter. Het past ongetwijfeld niet altijd bij de aardse mensen. Maar kleuters zijn niet aards, het zijn hemelse schepsels. Er moet hen de vrijheid worden gegeven plezier te hebben van hun hemelse leven, net zoals wij het recht hebben om het leven van deze wereld te ervaren.

Er bestaat ongetwijfeld een grens aan. Men zou kunnen zeggen: ´We zullen hen niet de dingen in huis laten breken; wij zullen hen niet dingen laten kapotmaken; wij zullen hen ons niet bij ons werk laten storen´; maar dat is allemaal aards. In feite heeft de opvoeder geen enkel recht om de kleuter ervan te weerhouden van zijn vrije activiteit te genieten en de opvoeder dient alles in het werk te stellen om dit toe te staan. In het spel van de kinderen, in hun rumoer, in hun schreeuwen, springen, rennen en klimmen wordt de ziel zelf uitgedrukt. Wij noemen het stout, maar zo zien zij het niet. Zelfs als het stout wordt genoemd vinden zij dat zij daartoe het recht hebben; en dat is zo. En omdat wij hen beheersen en hen aanpassen aan ons leven, raakt hun energie, hun enthousiasme, hun spirit beperkt; en op deze manier wordt hun ware vooruitgang belemmerd. Op deze leeftijd is het kind zich bewust van de hogere sferen. Vele malen hebben kinderen veel meer geweten wat er speelde aan het front tijdens de oorlog dan zelfs de autoriteiten wisten. Zij wisten het intuïtief; soms in hun dromen, soms in een dieper soort verbeelding; en wanneer zij iets voorspelden, gebeurde dat. En dat laat zien dat het kind op een leeftijd van vier, vijf, zes en zeven jaar zeer intuïtief is, omdat het in die tijd onder invloed van de djin is. Op de leeftijd van drie, vier en vijf jaar is de kleuter erg imiterend; hij houdt ervan alles na te bootsen wat hij ziet. En de beste manier om de kleuter op te voeden is om alles voor hem te brengen dat de moeite van het imiteren waard is. Bijvoorbeeld geluiden, noten, ritme en alles wat geluid en ritme is zich heeft bouwen het karakter op en maken het mooi en vormen de basis voor het karakter van de kleutertijd. En het is het beste om tot een jaar of vijf het kind niets te leren in de vorm van cijfers, het alfabet of letters. Regelmaat is het enige dat kinderen van die leeftijd kan worden geleerd en zonder dat ze het weten; regelmaat in slapen, in wakker zijn, in voedsel, in spelen en in stilzitten. Ik was zeer geïnteresseerd in wat mevrouw Montessori me vertelde toen ik in Italië was, dat naast alle activiteiten die zij de kinderen gaf, zij hen liet zwijgen; en na een tijdje vonden ze dat zo leuk dat zij de stilte boven hun activiteit prefereerden. En het interesseerde mij nog meer een meisje van ongeveer zes jaar oud te zien dat, zodra de tijd van zwijgen naderde, de ramen dicht ging doen en de deur dichtdeed en alles opruimde waarmee ze aan het spelen was; en vervolgens ging zij in haar kleine stoeltje zitten en sloot haar ogen en opende ze drie of vier minuten lang niet meer. Je kon op haar gezicht een engelachtige uitdrukking zien. Het leek alsof zij deze vijf minuten zwijgen prefereerde boven al het spelen van de gehele dag. Kinderen houden van stilte als ze eraan gewend zijn. Stilte is geen belasting voor het kind. Alleen in het begin kan het zo lijken dat het voor een kind, dat graag wil spelen en rond wil rennen, niet aangenaam is om te zitten en de ogen te sluiten. Voor kinderen lijkt het in het begin moeilijk om te zitten en de ogen te sluiten. Maar wanneer zij gedurende een week elke dag wat stilte hebben gehad, beginnen ze het geluk van stilte fijn te vinden. Soms is er een neiging van de kant van de opvoeder of van degenen rond de kleuter om zijn opvliegendheid leuk te vinden. Het is een soort vermaak voor hen. Omdat zij van de kleuter houden zijn ze geamuseerd door het kleine gebaar van opvliegendheid door hem. Maar door het op prijs te stellen, door het te erkennen, door het te observeren, ontwikkelen zij die karaktereigenschap. Het zou het beste zijn dit over het hoofd te zien, het niet te erkennen, zich er niet bewust van te worden, geen moment te voelen dat het kind opvliegend is; omdat die neiging van de kleuter zal afnemen wanneer de opvoeder daar eenmaal geen aandacht aan heeft gegeven. Er is ook een neiging van de kant van de opvoeder om geïrriteerd te zijn door de opvliegendheid van het kind. Dat is ook verkeerd; omdat er door geïrriteerd te zijn men de kleuter, net als olie op het vuur, de energie verleend om nog opvliegender te zijn. Opvoeder-zijn van een kleuter vereist veel geduld; en hoe geduldiger iemand is, des te wijzer is men met de kleuter en des te meer kan men helpen bij de vooruitgang van zijn ziel. Achter de opvliegendheid van een kind of van een volwassen persoon is vaak een andere reden verborgen en dat kan een fysieke reden zijn. Er kan fysiek iets verkeerd zijn waar anderen geen weet van hebben; en zij denken alleen maar dat dit kind van nature opvliegend is. Zij schrijven de opvliegendheid toe aan het kind, in plaats van dat ze zien dat er fysiek iets mis is met het kind. Door uit te vinden wat het is, zal men in staat zijn die conditie beter te tolereren. Er is een andere neiging in de kleuter en dat is dat gedurende zijn ontwikkeling het verschillende stemmingen heeft. Op sommige dagen is hij liefhebbend, op andere dagen minder liefhebbend; op sommige dagen is hij engelachtig, op andere dagen minder engelachtig; op deze manier schommelen zijn stemmingen. In deze fase zou er de grootste zorg aan moeten worden besteed dat al zulke stemmingen van het kind beheerst worden, zonder de eigen wil te zeer erop te willen drukken. Als bijvoorbeeld een kleuter erg geneigd is te huilen, te lachen, dingen stuk te maken of te spelen is het het beste om zijn aandacht ergens anders op te richten. Als hij veel lacht zou men zijn aandacht moeten richten op iets wat zijn mind bezig zal houden, dat hem meer in evenwicht zal houden en zijn aandacht weg te halen van het idee dat hem aan het lachen maakt. Als hij huilt kan hetzelfde worden gedaan: de aandacht van het kind afleiden van het voorwerp, de gedachte of de omstandigheid die hem aan het huilen maakt en op deze manier een evenwicht in zijn leven te brengen. Is er in het leven van een kleuter een plek voor religie? Het antwoord is dat de beste gelegenheid om het zaadje van religie te zaaien in de kleutertijd is, omdat het een tijd is dat de engel-eigenschap jong is en de djin-eigenschap zich begint te ontwikkelen. En op welke manier zou men het kind religie moet leren? De oude les van het God-ideaal, die alle profeten en leraren hebben gegeven en altijd de beste les blijkt te zijn die er is, is het kind het idee van God te geven; de God van goedheid, de God van schoonheid, de God van compassie, de God van liefde, de God van harmonie. Als er in een kind een religieuze aanleg is zal die zich zelfs vanaf vijf jaar laten zien. Liefde voor gebed bijvoorbeeld, liefde voor het God-ideaal; het gevoel voor iets sacraals, een buiging voor iets religieus, het zou kunnen lijken dat dit er altijd was, dat het kind ermee geboren was. Soms worden er duidelijk religieuze, devotionele en spirituele kenmerken bij een kind gezien dat opgroeit van kleuter tot jongere. De spirituele aanleg is aangeboren en wanneer die zich in een kind laat zien dan zou men moeten weten dat het kind die van boven heeft meegebracht. Het kind is erg vaak ontvankelijker voor het Godsideaal dan een volwassene; omdat de volwassene, helemaal in beslag genomen door de zaken van de wereld, het idee van God is verloren. Hij ziet de wereld voor zich. Het kind heeft de wereld nog niet voor zich; en derhalve is een kind beter dan een volwassene in staat de gedachte van God te bevatten. En als deze gelegenheid verloren gaat dan voelen ze dat er iets mist in hun leven wanneer ze volwassen zijn en dan denken ze: ´Had ik maar over God geweten dan was het veel beter geweest´. Maar nu is het te laat; nu is het voor hen moeilijk om het idee van God te bevatten, omdat het zaad niet op de juiste tijd werd gezaaid. Er zijn talloze zielen die het zeer moeilijk vinden het idee van God te bevatten omdat hun ouders hen dat niet hebben gegeven; en tegelijkertijd is hun ziel er constant naar op zoek. De opvoeder dient echter goed op te letten dat hij niet het zaad van dweperij met het religieuze ideaal zaait. Als hij dat doet wordt het kind een groot kwaad gedaan. Met dweperij wordt dit bedoeld: eerst is er een tijd dat iemand in God gelooft en dat is een zeer gezegende tijd; en wanneer hij meer in het wereldse leven is geëvolueerd dan vecht hij voor zijn Kerk, dan is dit zijn hoofdidee; en wanneer hij nog meer is geëvolueerd dan minacht hij andere overtuigingen. En zo evolueert iemand hoger en hoger; en die evolutie wordt dweperij genoemd. Als een kind vanaf zijn jeugd wordt beïndrukt met die spirit dan wordt het hoofddoel gedwarsboomd. Het hoofddoel van religie is het kind te verheffen naar een hoger ideaal; en dat kan gedaan worden door het de sleutel van religie te geven en die sleutel is het Godsideaal. De opvoeder moet ook pogen het kind geen zwaarder voedsel te geven dan het kan verteren in de vorm van religie. Er zijn vaak opvoeders die vervuld zijn van een filosofisch idee, met een specifiek idee van religie, met een ethische opvatting van religie die het kind op die leeftijd willen inspireren. Maar op deze manier doen ze kwaad; omdat ze in plaats van de eerste les misschien een te vergevorderde les aan het kind hebben gegeven en het allemaal verloren is. Het is net als het te veel water aan een groeiende plant geven die sterft vanwege de waterstroom die ze niet kan verwerken. Er zijn erg veel opvoeders die op een filosofische wijze met een peuter praten omdat hun filosofische opvatting zo overweldigend is dat ze denken dat die over het kind uitgestort moet worden; maar als het kind er te vol mee is dan zal het dat alleen maar vergeten. Wij moeten kinderen met de kinderen worden teneinde het op te voeden. Wij moeten in zijn eigen taal spreken en we moeten het alleen geven wat het begrijpt. Ooit kwam er een verpleegster naar me toe en zei: ´Dit kind stelt prachtige vragen en ik kan ze niet beantwoorden´. Ik vroeg: ´Wat voor vragen?´ Zij antwoordde: ´Toen dit kind zijn avondgebed ging zeggen voordat het naar bed ging, vroeg het mij: “Als God in de hemel is, boven in de hemel, waarom moet ik me dan naar de aarde buigen?”´. De verpleegster stond perplex; zij wist niet hoe ze moest antwoorden; maar als dit kind geen antwoord had gekregen zou vanaf dat moment zijn geloof weggaan, omdat dat de tijd is waarop de ziel vragen begint te stellen omtrent het leven en het mysterie ervan. Ik vroeg het kind: ´Wat zei je?´ Het kind legde het me uit en ik antwoordde: ´Ja, God is in de hemel, maar waar zijn Zijn voeten? Op de aarde. Door naar de aarde toe te buigen raak je Zijn voeten aan´. Dat gaf hem het antwoord dat ofschoon het hoofd van God in de hemel is, de voeten van God op aarde zijn; en derhalve is het aanraken van de aarde het aanraken van de voeten van God. Het was helemaal tevredengesteld. Zeer vaak staan kinderen op het punt hun geloof te verliezen omdat hun geloof net als een jonge plant is, een kleine zaailing die uit de aarde komt; en als het niet goed wordt opgevoed kan het ogenblikkelijk vernietigd worden. Derhalve moet men zeer omzichtig zijn. Het maakt niet uit of een volwassene vandaag een geloof heeft en het morgen opgeeft. Dat maakt niet uit omdat zijn geloof niets was. Maar het geloof van een kind is anders. Het geloof van een kind is iets serieus. Het heeft geen twijfel; wanneer het gelooft, gelooft het serieus; en derhalve is zijn geloof het ware geloof. Als dat geloof wordt vernietigd is dat heel jammer en is dat een groot verlies. Een kind kwam op een dag zeer perplex naar zijn opvoeder omdat een jongen tegen hem had gezegd: ´Geloof jij in Sinterklaas? Als je dat doet is dat niet goed omdat er niet zo iemand als Sinterklaas is´. Dit kind was zeer teleurgesteld omdat het net een brief naar Sinterklaas had geschreven. En in zijn grote wanhoop kwam het bij zijn opvoeder en vroeg: ´Is het waar dat Sinterklaas bestaat of is dat niet waar?´ Stel nu dat de opvoeder had gezegd: ´Dat is waar´, dan zou het kind over vier of vijf jaar zijn gekomen en hebben gezegd: ´Nee, dat is niet waar´; en als hij had gezegd: ´Nee, dat is niet waar´ dan zou het geloof van het kind helemaal zijn verwoest. Het zou helemaal zijn veranderd als de opvoeder had gezegd: ´Het is niet waar´. Dat zou, door alleen maar nee te zeggen, al het onschuldige religieuze geloof met wortel en al uit het hart van dat kind zijn gerukt. De opvoeder zei echter tegen hem: ´Denk eraan dat alles wat de mind kan bevatten bestaat. Als het niet op het fysieke niveau bestaat dan bestaat het in de sfeer van de mind. Zeg dus nooit dat het niet bestaat. Zeg tegen degene die zegt dat het niet bestaat dat het in de sfeer van de mind bestaat´; en het kind was erg onder de indruk van dit antwoord. Een kind kan zo´n antwoord zich zijn gehele leven herinneren. Als het kind zich zodanig zou evolueren dat het de hemelen zou raken dan zou het het nog steeds geloven. Het hoeft tijdens zijn leven nooit te zeggen: ´Ik geloof het niet´; en tegelijkertijd is dit een geloof dat tastbaar is. Het kan nooit zeggen: ´Het bestaat niet, het is niet werkelijk´. Het kan zeggen: ´Het is werkelijk´, zowel als kind als als volwassene. Het is het beste een kind zo lang als men maar kan onwetend te laten over alle verhalen van geesten. Verhalen over geesten maken indruk op een kind en interesseren hem zeer en hierdoor gaat zijn mind in een andere richting, een richting die niet geschikt voor hem is. Het is het beste altijd een gesprek over geesten, spirits en de duivel te vermijden. En de beste manier om het te vermijden is het in een grapje te veranderen. Een geestig antwoord dat de mind van het kind van het idee van geesten verandert in een grapje zou het beste zijn. Maar door tegelijkertijd te zeggen dat een geest of een duivel niet bestaat neemt men een zeer grote verantwoordelijkheid op zich; het is iets ontkennen wat in de Bijbel en in andere geschriften staat, zodat het als het opgroeit nergens in zal geloven. Het is essentieel dat er in de jeugd een religieuze lering wordt gegeven. Als de opvoeder niet in staat is met het kind over religie van gedachten te wisselen is het beter om dat niet te proberen maar om het kind de gewoonte bij te brengen om een tijdje in stilte te zitten en over het hogere ideaal, God, na te denken. De manier van Christus was om de mensheid het ideaal van God te geven, God als de hemelse Vader. En wat was de reden? De reden was dat dat te bevatten is. Zelfs een kind kan dat idee begrijpen: Vader, hemelse Vader, de werkelijke Vader. Bovendien zijn al de verschillende namen die de profeten en leraren aan God hebben gegeven niet werkelijk geschikt; dat was alleen maar om mensen te laten begrijpen. Hun minds konden alleen maar die namen bevatten: de Rechter of de Schepper of het Hoogste Wezen of de Koning van de Dag des Oordeels. Dat zijn niet de namen van God; alle gegeven namen zijn niet de namen van God. God kan niet worden beperkt tot die namen; zij zijn te klein voor God. Toch is dat tegelijkertijd het beste wat men kan doen om het ideaal van God zo concreet mogelijk te maken voor de mind. Welk een kracht, welk een hulp is het voor het kind om vanaf de vroege jeugd te denken dat er een onbekende, ongeziene Vriend is; om te kunnen zeggen: ´Er is Iemand die mijn gebeden hoort. Iemand die in mijn zorgen en moeilijkheden bij me kan zijn, Iemand wiens zegen ik vraag, Iemand die mij beschermt, Iemand die net als mijn moeder en vader is en toch onbekend, ongezien´. Zelfs als het kind niet in staat is het voor zichzelf helder te maken, zal het het toch onbewust als een steun van binnen voelen. Het zal voelen dat het kan standhouden met die steun, een steun die zo groot is dat het kind altijd, of het nu zijn ouders heeft of niet, kan voelen: ´Er is Iemand die altijd bij me is´. En als dit ideaal van kindsaf aan wordt opgebouwd door wijze opvoeders dan helpt dat het kind voor zijn gehele leven. ii De opvoeder hoeft niet ontmoedigd te raken als hij eigenzinnigheid, driftigheid en zelfzucht bij het kind ontdekt. Hij dient te weten dat ofwel de kleuter het heeft geërfd ofwel dat het het resultaat is van het een of ander gebrek in zijn fysieke gezondheid en dat het op een wijze wijze behandeld dient te worden. Vuur wordt vergroot door vuur, en de plant van driftigheid wordt gevoed door boosheid. Hoe meer de opvoeder reageert des te meer zal hij die aanleg in de kleuter aanmoedigen. Geïrriteerd raken door het kind dat driftig is is als het aanwakkeren van de vonk van boosheid erin. De beste manier is om eerst het kind op hem te laten reageren en vervolgens met die reactie het laten handelen in overeenstemming met de wil van de opvoeder. Als de eigenzinnigheid van de kleuter tot zijn eigen voordeel gericht kan worden, dan kan hij profijt hebben van de eigenzinnigheid. Eigenzinnigheid kan erg nuttig zijn; want de meeste grote mensen in deze wereld zijn groot geworden door een bepaalde eigenzinnigheid in hun karakter, omdat eigenzinnigheid een kracht en macht op zichzelf is. Een eigenzinnige zakenman kan succesvol zijn, een eigenzinnige strijder kan winnen, een eigenzinnige politicus kan zijn doel bereiken, een eigenzinnige industrieel kan grote dingen volbrengen. Eigenzinnigheid, derhalve, mits goed gericht, kan van groot nut zijn. Men hoeft slechts de mind van het kind in zo´n richting te kneden dat zijn eigenzinnigheid vruchtbaar wordt. Het is het eigenzinnige kind dat zal blijven zitten om een taak te beëindigen die hem is opgedragen; als hij die eigenzinnigheid niet zou hebben dat zou hij dat niet doen. Soms komt uit eigenzinnigheid de spirit van rivaliteit voort en de spirit van rivaliteit is zeer vaak het middel tot succes. Manieren zijn zeer belangrijk en vooral op de leeftijd van vier en vijf jaar dienen de lessen in manieren te worden gegeven. De eerste les die onderricht moet worden is weten wanneer dichterbij te komen en liefdevol te zijn en wanneer stil te zitten en te luisteren in de aanwezigheid van de opvoeder. Als de opvoeder almaar door de kleuter affectie toont wordt de kleuter verwend. Er dient verandering te zijn. Er dient een tijd te zijn dat het kind wordt liefgehad; het vereist liefde, liefde is zijn onderhoud; maar er is een andere tijd waarin het kind gehoorzaam dient te zijn; het moet zitten, staan of iets doen wat hem is opgedragen; en in die tijd is er geen vertoon van tederheid. Er is één zaak die vanaf de kleutertijd geleerd moet worden en dat is om niet te redetwisten. Als die aanleg niet wordt onderdrukt vanaf de kleutertijd dan zal dat onbewust misschien uitgroeien en achteraf zal de opvoeder dat zeer onaangenaam vinden. Iemand in wie deze neiging niet vanaf de kindertijd onder controle is gebracht zal in de loop van de tijd in een of andere vorm onbeschaamdheid laten zien, ongeacht de goede manieren die hij naderhand heeft geleerd. Als het kind tegenspreekt dient het ook altijd onder controle gebracht te worden zelfs in die mate dat de opvoeder tegen het kind zou kunnen zeggen: ´Omdat jij jonger bent weet je niet genoeg. Ook al lijkt het jou verkeerd, er bevindt zich iets goeds in. Jij weet het niet en derhalve mag je niet tegenspreken; en je mag je opvoeder niet tegenspreken in bijzijn van anderen. Als je denkt dat je opvoeders het mis hebben, kun je naar je opvoeders komen wanneer de anderen weg zijn gegaan en zeggen: “Dat was niet juist, wat je zei”; maar je mag het niet zeggen waar anderen bij zijn, omdat je niet genoeg weet over hetgeen je opvoeder heeft gezegd. Er kan enige reden in liggen´. Wanneer je dit twee-, drie- of viermaal tegen een kleuter zegt dan begrijpt hij dat. Het is gemakkelijker om met een kind te werken dan om met een volwassene te werken. Tegelijkertijd zou de kleuter geïnspireerd moeten worden met de spirit van zelfrespect. Er kan zich iets heerlijks op tafel bevinden, er kan zich iets aantrekkelijks in de kamer bevinden, er kan zich iets moois binnen zijn bereik bevinden, er kunnen wat gouden en zilveren munten los rond liggen in zijn aanwezigheid, maar zijn natuurlijke aanleg om ze te pakken, om ze te verliezen, om ze te breken, of ze te vernielen, moet onder controle gebracht worden. En hoe moet dit onder controle gebracht worden? De kleuter moet niet denken dat hij gedwongen wordt om weg te blijven van wat hem aantrekt, maar hij moet voelen dat het zelfrespect is om er niet naar te kijken; dat hij blij is om zijn ogen weg te draaien van het lekkers dat op tafel ligt, dat hij een grote trots en eer voelt te denken dat hij er zelfs niet naar zal kijken. Dat leert de kleuter geduld; en zijn zelfrespect geeft hem meer vreugde dan zelfs het snoepje of het speeltje hem zou geven, omdat het de kern van zijn wezen raakt; het wekt de ziel wanneer het kind trots voelt in het weigeren van iets waar hij in zijn hart naar toe wordt getrokken. Dit betekent niet dat de kleuter alles wat goed en mooi is ontzegd moet worden. Nee, hem dient onderricht te worden dat wanneer iets wordt gegeven, het geaccepteerd kan worden; maar wanneer het niet wordt gegeven dan dient de kleuter trots genoeg te zijn om zich te beheersen. Het kind dient geleerd te worden niet over-enthousiast te zijn over iets wat hem aantrekt, of het nu een snoepje, een speeltje of iets moois is; er moet hem geleerd worden om geen al te grote waardering te laten zien. Omdat dat een vernedering is, het is zichzelf klein maken voor het voorwerp waar hij enthousiast over is. De kleuter moet te trots zijn om enthousiast te zijn. En houd in gedachten dat een kleuter dit zal gaan waarderen, zo niet in het begin dan toch een tijdje later. Zelfbeheersing geeft het kind zo´n gevoel van macht en bevrediging dat het het leuk gaat vinden. Een kind moet gecontroleerd te worden bij het gevoel: ´Jij hebt meer gepakt dan ik´, of ´Mijn kleine broertje of mijn kleine zusje heeft meer gekregen dan er aan mij is gegeven´. Dat dient gestopt te worden. Het dient niet te oordelen; het dient het te waarderen als het kleine broertje of het kleine zusje meer heeft; het dient blij te zijn. Het zal natuurlijk niet blij zijn, maar als hem dat wordt geleerd dan zal het blij zijn; het zal het leuk vinden blij te zijn. Deugden zijn deugden omdat ze vreugde brengen wanneer ze eenmaal worden beoefend. Als een deugd geen vreugde brengt, is het geen deugd. Opvoeders hechten vaak geen belang aan de speeltjes die ze de kleuter geven om mee te spelen. Er zijn bepaalde speeltjes die als gevolg hebben dat ze hem lui maken; er zijn bepaalde speeltjes die hem in de war brengen, die domheid teweeg brengen of die het kind prikkelbaar of timide maken. Zij hebben onbewust dat effect op het kind. Bovendien doet het spelen met bepaalde speeltjes geen goed. Wanneer we bedenken dat elk moment van de kleutertijd zo kostbaar is voor het leven van de ziel en dat deze ziel iets wordt geweigerd dat bij kan dragen aan haar vooruitgang, dan lijkt dat heel jammer. Er moet onderscheid gemaakt worden zelfs in de keuze van speeltjes, zoals welk speeltje de kinderen zal inspireren, hen zal helpen en hun zielen zal verheffen. Er zijn vele betekenisloze speeltjes met vreselijke gezichten, vreselijke speeltjes met niets moois over zich. Het kind houdt ervan omdat het van alles houdt. Soms houdt een kind van een pop zonder armen of benen. Maar we dienen kinderen speeltjes te geven die heel zijn en niet zonder armen of benen. Soms houdt het het meest van vreselijke speeltjes. Wat doe bijvoorbeeld een teddybeer voor een kind? Inspireert hij het kind, verheft hij de ziel? Hij doet niets. Integendeel, hij geeft de ontvankelijke mind van het kind de indruk van een dier, wat niet goed is. Er zijn vaak speeltjes die geen inspiratie geven, die geen actie geven en derhalve een verwarrend effect op het kind hebben. Men geeft een kind een teddybeer omdat men denkt dat hij die leuk vindt. Maar waarom dienen wij iets aan het kind te geven wat hij leuk vindt? Vriendschap met een beer! Er zijn veel andere dingen waarmee men zijn mind bezig kan houden. Bovendien zjin er bepaalde speeltjes die geen oefening aan de mind en geen inspiratie aan het kind geven en dat maakt hem lui. Alles wat constructief is is goed. Bijvoorbeeld een trein die rijdt of een instrument dat klinkt, dat is goed voor een kind of alles waarmee het kan bouwen, zoals de stukjes van een puzzel waar een kind een plaatje mee kan maken of de kleine bakstenen en pilaren en verschillende dingen waarmee het een huis of iets anders kan maken; al dat soort speeltjes zijn goed. Kortom elk speeltje dient constructief te zijn, moet naar een doel leiden; dat zou het leidende principe dienen te zijn. Het is niet goed voor een kind om met dieren te spelen. Als het kind een vriendelijk gevoel naar het dier toe kan hebben is dat meer dan genoeg; omdat elke associatie zijn specifieke effect op het kind heeft. En de opvoeder is vaak geneigd te denken dat het kind erg veel van het dier houdt. Dat kan zo zijn, maar het is niet goed voor het kind; vanuit een psychologisch standpunt uit gezien is het soms slecht voor hem. Speelgoed voor jongens dient niet aan meisjes te worden gegeven, noch zou speelgoed voor meisjes aan jongens dienen te worden gegeven. Als jongens eraan gewend raken om met het speelgoed voor meisjes te spelen dan gaat hun mind in een andere richting; en dat is hetzelfde voor meisjes. Het is beter dat het meisje haar eigen speelgoed heeft en de jongen zijn eigen speelgoed. Beiden dienen speelgoed te hebben dat geschikt voor hen is en opvoeders maken hier erg vaak geen onderscheid in. Men kan zich afvragen of het slecht is voor kinderen om met tinnen soldaatjes te spelen. Ja, dat is zo, omdat het een neiging tot vechten ontwikkelt. Het is echter een delicate en erg subtiele vraag en men dient er geen regels over vast te leggen. Hoe vreselijk zou het zijn als iemand als kind niet met pijl en boog, met zwaard of iets soldaat-achtigs heeft gespeeld en vervolgens als hij eenentwintig jaar oud is en wordt opgeroepen om zijn vaderland te verdedigen niets zou weten over oorlogvoeren, want hij had er nooit enige voorbereiding op ontvangen! En een andere vraag komt op: wanneer de gehele natie voorbereid is op oorlog en er is misschien een jeugdige die voelt: ´Ik zal niet gaan omdat ik het niet eens ben met het principe´, dan is dat zijn goede recht om het niet eens te zijn met het principe, maar is hij tegelijkertijd bereid de orde en vrede die door de natie wordt gehandhaafd te accepteren, om als lid van de natie te delen in alle privileges. Hij deelt die maar hij weigert wat de meerderheid hem vraagt te doen. Dat is zeker tegen zijn principes; maar hij weigert wat de meerderheid hem vraagt te doen ofschoon hij de privileges niet weigert. Als hij de privileges ook weigert is dat een andere zaak. Als hij net zo doet als de heiligen, als hij weggaat uit het land en in eenzaamheid in de schaduw van een boom gaat zitten, is dat een andere zaak. Als hij geen geld wil, als hij zegt: ´Ik concurreer niet met jou; ik wil geen enkel voordeel hebben van jouw vooruitgang in het leven; ik houd geen geld dat een dief van me kan stelen, waardoor ik naar jouw hof zou moeten komen´, dan is dat een andere zaak. Maar als iemand bereid is te delen in alle privileges die tot een land behoren en dan vervolgens als er een verdediging nodig is, zegt: ´Dat is tegen mijn principe´, dan is dat een heel andere zaak. Denk nooit dat dit het opnemen voor de oorlog betekent. Maar laat tegelijkertijd de kleine jongens in staat zijn tot alles. Elk klein maniertje dat leuk is in een kind, elke goede kleine tendens die het laat zien, zou benadrukt en gewaardeerd te worden. Men dient dat niet zwijgend te doen. Denk nooit dat het kind door het hem tonen van waardering verwaand zal worden. Nee, het kind zal aangemoedigd worden. Het zal hetzelfde zijn als het water geven aan een plant wanneer je iets wat leuk is in de manier van een kleuter waardeert. En er is geen andere tijd in het gehele leven waarop men een woord van lof zo zeer waardeert als wanneer men een kleuter is. Het kind waardeert het echt en wordt aangemoedigd om hetzelfde nog eens te doen. Dan is er de kwestie van schuld. Als het kind iets heeft gedaan wat verkeerd is, is het het belangrijkste om met hem te redeneren, om hem te overtuigen. Als hij niet meteen wordt overtuigd probeer het dan een tweede, derde, een vierde keer. Raak niet teleurgesteld, zelfs niet als je tien keer moet proberen de kleuter door een argument te overtuigen. Een opvoeder denkt zeer vaak dat het zonde van de tijd is om met een kleuter te argumenteren die het niet begrijpt; het is gemakkelijker gedaan wanneer men scheldt en het beëindigt. Maar dat beïndigt het niet echt. Veel schelden stompt de spirit van het kind af. De spirit van het kind dient zo verfijnd en zo scherp gehouden te worden dat de onbeduidendste blik hem gekwetst zou laten voelen. Maar als men altijd maar scheldt, stompt dat zijn ziel af en wordt het kind alleen maar erger. Denk ook maar geen enkel moment dat het kind jouw redenering zich niet eigen maakt. Zo niet de eerste keer dan toch de tweede of derde keer zal het het zich eigen maken. Men dient door te gaan met het redeneren met het kind; en door dit te doen brengt de opvoeder het kind dichter bij zijn spirit, omdat het kind een vriendschap voelt tussen zichzelf en de opvoeder. Door redeneren trekt men het kind dichter naar zijn eigen spirit. En als het kind niet luistert naar de redenering en de opvoeder vele dagen heeft geredeneerd dan is het volgende wat geprobeerd dient te worden verleiding; het te verleiden met een snoepje, met een bloem, met iets waar het van houdt, met liefde, met waardering; met te zeggen: ´Dat heb je goed gedaan´, ´Dat heb je nu goed gedaan en ik zal je een speeltje geven´, ´Ik zal je een snoepje geven als je dat doet´. Laat waardering zien, verleid hem tot het doen van het goede. Dit is de volgende stap. Het is te prefereren dat het kind dat leert door redenering; maar als het dat niet doet, dan moet een beloning hem laten luisteren. Als zelfs een beloning niet voldoende is dan is de derde manier schelden, straf. Maar het schelden dient kort te duren. Het schelden dient in de stem te zitten, in de manier waarop het wordt gezegd. Het dient niet hard te zien, noch ruw. Er dient een bepaalde toon te zijn waarvan het kind begrijpt dat dat schelden is. Men dient schelden zoveel mogelijk te vermijden, maar als men er niets aan kan doen is dat de derde manier. Er is een verkeerde methode die opvoeders zeer vaak toepassen, misschien meer in het Oosten dan in het Westen, en dat is het kind bang maken door te zeggen dat er een of andere kwade geest komt of iets dergelijks; als het doorgaat met stout-zijn zal er iets komen wat hem bangmaakt, een geest of een spirit. Dat is het slechtste wat men een kind aan kan doen, omdat al dat soort shock een groot deel van het enthousiasme van zijn spirit om voort te gaan afpakt. Bang zijn voor wat dan ook hindert de vooruitgang van de ziel. iii Zeer vaak verandert een koppig kind dat niet luistert en niet verandert meteen zijn gezichtspunt wanneer het gevraagd wordt drie keer om zijn as te draaien. Als men het kind dieper wil laten voelen, als men het trotse kind zegt in de hoek te gaan staan met zijn rug naar iedereen, dan voelt het zich echt gekwetst. Men kan hem ook vragen de kamer te verlaten en buiten de deur te gaan staan. Dat kwetst het kind nog meer. Is het juist een kind te straffen? Straf is natuurlijk. Elke ziel wordt op de een of andere manier gestraft. Voor alles wat men doet is er een straf; dat is de wet van de natuur. De wet van het leven heeft net zo goed straf. Maar straf voor het kind dient vriendelijk te zijn. Het is beter een strenge straf te vermijden maar om een kleine mentale straf te geven, die het kind doet beseffen dat het gestraft wordt. Stel dat men een kind zegt vijf of tien keer van de ene plaats naar de andere te gaan; het op en neer gaan kan in feite een vreugde voor het kind zijn, maar juist door het feit dat jij dat als straf hebt gegeven houdt het kind er niet van. Het gevoel ´ik word gestraft´ corrigeert het op zich. Teneinde te straffen hoef je een kind niet te martelen; je dient hem alleen maar duidelijk te maken dat hij gestraft wordt. Dat is meer dan voldoende. Soms denken de opvoeders dat het nodig is een kind te slaan, om het in het gezicht te slaan. Slaan is soms gevaarlijk omdat er aderen en tere organen in het voorhoofd en op de slapen lopen en slaan zou een conditie kunnen veroorzaken die, alhoewel die niet meteen te zien is, over twintig of veertig jaar wel te zien zou kunnen zijn. En derhalve is het in plaats van slaan veel beter om aan de oren te trekken. Straf heeft een erg slecht effect wanneer het de scherpte van de spirit van het kind afstompt. Straf kan zeer vaak werken bij een kind, maar op de een of andere manier stompt het zijn verfijndheid af; derhalve dient men te proberen het zonder te doen als men dat kan. Dan is na het geven van goed advies, raad en aanmoediging en na het tonen van waardering en al het mogelijke geven, het laatste om aan de oren te trekken. Jongens zijn soms koppiger dan meisjes; en als je ze een kleine straf geeft in de vorm van gymnastiek dan corrigeert hen dat. Als een jongen gezegd wordt om vijftig keer te gaan zitten en weer op te staan dan helpt hem dan in de gymnastiek en voelt hij zich tegelijkertijd gestraft. Jongens zijn moeilijk onder controle te krijgen en kunnen gemakkelijk brutaal worden als ze niet vanaf hun kleutertijd worden getraind. Een meisje is van nature bedachtzaam en een jongen is van nature het tegenovergestelde. Wanneer een jongen bedachtzaam is betekent dat dat het leven hem dat heeft geleerd. Jongens en meisjes kunnen zeer vaak onderricht worden door herhaling. Als je bijvoorbeeld een jongen zegt honderd keer ´Ik zal geen pijnestreken op de muur maken´ te herhalen dan zal hij er door beïndrukt zijn als hij dat honderd keer heeft gezegd. Er is een groot verschil in het effect tussen het kind een zin honderd keer laten zeggen of het een zin honderd keer op te laten schrijven. Als je het kind de zin honderd keer laat opschrijven is het effect een kwart vergeleken met het effect als je hem die zin honderd keer had laten zeggen; dat is de beste straf die je hem zou kunnen geven. Terwijl hij honderd keer aan het herhalen is wordt hij ongeduldig, wordt hij moe en wordt hij er boos op; tegelijkertijd wordt hij beïndrukt dat hij gestraft wordt. Wanneer men een kind vraagt lang te staan en te zeggen: ´Ik zal niet ondeugend zijn´ dan zal dat in vijftien minuten tijd een groot deel van die spirit van ondeugendheid wegnemen. Men kan zich afvragen wat men met een kind moet doen dat de straf niet wil aannemen, dat bijvoorbeeld niet een zin wil herhalen. Het kind zal het echter zeker wel doen. Als het van kinds af aan niet onder controle wordt gebracht dan wordt het brutaal en weigert achteraf, maar als het vanaf de kindertijd is geleerd te luisteren dan zal een normaal kind niet weigeren. Hoe zou men een kind moeten behandelen dat boos is? Door niet deel te nemen aan de boosheid. Dat is het eerste principe. Wanneer de opvoeder boos wordt vanwege de boosheid van het kind dan gaat alles fout, omdat er dan aan twee kanten vuur is. Het kind wordt op die manier niet geholpen. Het is het beste om kalm te blijven en de aandacht van het kind naar iets anders te richten. Als het kind in een driftbui is en de opvoeder hem een straf geeft dan doet dat geen goed. Dat is verspilde energie. Er is echter een ander moment waarop de straf op een nuttige wijze gegeven kan worden. Straf kan gegeven worden als het kind in zijn evenwichtige, normale conditie is. Als je bijvoorbeeld een rechtzitting in huis zou houden waar de kinderen beoordeeld zouden worden op een tijd dat ze alles wat ze hadden gedaan waren vergeten, dan zouden zij zich wel herinneren. Dat is de tijd waarop elke straf die maar wordt gegeven effect zal hebben. Maar wanneer het kind tegendraads is en de straf onmiddellijk wordt gegeven dan is die verloren. Op dat moment dient er alles in het werk te worden gesteld om de boosheid weg te nemen door vriendelijkheid, door sympathie. Maar dat is zeer vaak waar de opvoeder een fout maakt. Dient een kind te gehoorzamen zonder te begrijpen? Er is een zeer groot verschil tussen de mentaliteit en de ervaring van het kind en van de opvoeder. Het kind zal zeer vaak niet begrijpen waarom hem verteld wordt: ´Dat dien je niet te doen´; en als het kind altijd zou vragen: ´Waarom dien ik dat niet te doen? dan zou dat moeilijk zijn, omdat het zeer vaak zelfs niet kan worden uitgelegd. En zeer vaak zou het beter niet uitgelegd moeten worden; het is vaak beter dat het kind gewoon naar de opvoeder luistert en niet in discussie gaat. Net zoals musici gewend zijn naar het dirigeerstokje van de dirigent te kijken, zo dient een kleuter geleerd te worden naar de blik van de opvoeder te kijken. En als de opvoeder wijs genoeg is om de actie van de kleuter van ´s morgens vroeg tot ´s avonds laat alleen maar door zijn blik te leiden dan is hij ervan verzekerd dat kind op te voeden tot een zeer veelbelovende ziel in de toekomst. En nu komt een andere vraag op: hoe veel dient een kleuter onder controle gehouden te worden en hoe veel dient hem toegestaan te worden met zijn speelkameraadjes te spelen? Er dienen bepaalde tijden te zijn waarop de kleuter is toegestaan met zijn speelkameraadjes te spelen. Maar de opvoeder dient hen te selecteren, omdat de vriendschap in de kindertijd verantwoordelijker is voor de toekomst van de kleuter dan de vriendschap wanneer hij volwassen is. Maar weinig mensen denken hierover na. Meestal hebben ouders de neiging te denken dat elk kind dat langskomt kan spelen met hun kind. Maar wanneer het aankomt op opvoeding thuis dan is dat niet hetzelfde; dat systeem zal niet toereikend zijn; omdat thuisopvoeding een individuele opvoeding is, terwijl schooleducatie anders is. Daar zijn ze allemaal samen, maar thuisopvoeding is iets anders, het is een ander ideaal. En dit dient in gedachten te worden gehouden, dat schooleducatie zonder thuisopvoeding niet voldoende is. De grootste schaduwzijde van tegenwoordig is dat thuiseducatie ontbreekt en dat er slechts schooleducatie wordt gegeven. En derhalve mist er iets in veel persoonlijkheden wat van thuis had dienen te komen. Ook al waren er duizenden zeer wijs en prachtig georganiseerde scholen dan zouden zij toch nog niet de plaats van thuiseducatie in kunnen nemen. Thuiseducatie is de basis van schooleducatie; en die gelegenheid om thuis opgevoed te worden dient het kind niet ontzegd te worden, omdat dat een grote zegen is. Er dient onderscheid te zijn met betrekking tot de speelkameraadjes die men voor de kleuter uitzoekt. En de tijd dient begrensd te zijn zodat de kleuter alleen in die tijd met zijn speelkameraadjes speelt. Maar als het kind wordt toegestaan wild rond te rennen in het spel en er geen grens aan zit dan wordt er geen training gegeven en is het geen educatie. Er bestaat behoefte aan spel, maar slechts voor een bepaalde tijd en niet langer. Regelmaat in het leven is het ritme van het leven; en hoe meer het ritme in het leven wordt gehandhaafd, des te beter het is. Het is niet noodzakelijk dat veel volwassenen verantwoordelijk zijn voor het kind; het is beter dat er slechts een verantwoordelijk voor is. Het is als een orkest en zijn dirigent. Als er vier dirigenten het orkest zouden leiden dan zouden ze het beschadigen. Zelfs als er vierhonderd musici aan het spelen zouden zijn dan dient er slechts één dirigent te zijn. Dat is precies zo met de opvoeder. Als er meer dan een persoon het leven van het kind begeleidt dan zal het beschadigd worden. In het geval van de twee ouders dient men de steun van de ander te worden. Maar als beiden hun kind wensen te beheren dan zal het beschadigd worden. Als de kleuter wees is, wat kunnen we dan doen? Dat is het noodlot; men kan er alleen maar medelijden mee hebben. En degenen die door de Voorzienigheid wordt gezegend en die op een wees moeten passen zouden hun verantwoordelijkheid dienen te beschouwen als die van een ouder, van een opvoeder ten opzichte van de wees die onder hun toezicht is geplaatst. Elke vrouw en elke man in deze wereld zou het echter als haar of zijn taak moeten zien om wanneer ze in contact komen met een nieuwe ziel als ouders voor die ziel te zijn. Want in het totale schema van het leven moeten alle ouderen de rol van ouders ten opzichte van de jongeren in te nemen, terwijl de jongeren de taak hebben de rol van kinderen op zich te nemen ten opzichte van degenen die ouder zijn. Zodat we allemaal onze ouderen en onze jongeren heeben om tegen op te zien en om voor te zorgen. Het grootste ideaal dat men een kleuter kan geven is op te zien naar zijn ouders. Dat is het eerste ideaal; en als de kleuter dat ideaal op dat moment nog niet heeft bereikt dan zal hij zijn hele leven geen ideaal hebben omdat er geen basis voor zal zijn. Iemand ging naar de Profeet Mohammed en zei: ´Profeet, ik ben zo spiritueel aangelegd en ik zou heel graag uw Boodschap willen volgen en in uw aanwezigheid willen mediteren. Maar ik ben nog jong en mijn ouders hebben me thuis nodig. Wat moet ik doen?´ De Profeet antwoordde: ´Blijf eerst thuis omdat er wat rekening met jouw ouders moet worden gehouden´. Men zou kunnen denken dat de Profeet een nog groter ideaal zou zijn; waarom ontzegde de Profeet hem dat ideaal, waarom stuurde hij hem naar huis? Omdat de Profeet dacht dat dat het eerste ideaal was. Als de jongere niet het eerste ideaal zou bereiken, hoe zou hij dan het tweede ideaal kunnen bereiken? Als hij niet opzag tegen zijn ouders, hen niet waardeerde of hen dankbaar zou zijn, hoe zou hij dan de Profeet kunnen waarderen? Het is de plicht van de ouders om dat ideaal van henzelf aan hun kinderen te geven. Niet omwille van zichzelf, maar omwille van het welzijn van het kind. Dat ideaal dient vanaf de kindertijd gegeven te worden zodat het kind naar zijn ouders opkijkt net zoals het op zou kijken tegen de Koning of Koningin, God of een profeet. Wanneer het ideaal op die manier vanaf het begin in het kind wordt gezaaid, dan zal het opbloeien en dan zal het ideaal een leidende fakkel worden in het leven van de ziel.