Hoofdstuk 6 - De wet van het innerlijk leven

Volwassene


Degenen die het innerlijke leven leiden beginnen een wet te zien die is verborgen voor de gewone mens. Er is een natuurwet die bekend is als wetenschap en de wet van het leven die de morele wet wordt genoemd; maar voorbij de wetenschap en de zeden bevindt zich een andere wet. Het kan de occulte wet worden genoemd of in andere woorden een innerlijke wet; een wet die kan worden begrepen door een open hart en een wakker geworden ziel.

Deze wet manifesteert zich in veel en gevarieerde vormen aan de blik van de ziener; soms verschijnt ze in een totaal tegengestelde vorm dan het effect die ze later in zijn manifestatie heeft. Het oog van de ziener wordt een zwaard dat als het ware alles opensnijdt, inclusief de harten van de mensen en dat helder door alles heen kijkt wat hen bevat; maar het is een opensnijden dat tegelijkertijd helend is.

In de Koran wordt gezegd: ´Degene die met de pen onderrichtte, onderrichtte de mens wat hij niet wist´. En wat betekent dat? Het betekent dat voor de mens die het innerlijk leven leidt alles wat hij ziet een geschreven letter wordt en dat deze gehele zichtbare wereld een boek wordt. Hij leest het net zo gemakkelijk als een brief die door een vriend is geschreven. En bovendien hoort hij een stem van binnen die voor hem een taal wordt. Het is een innerlijke taal; de woorden ervan zijn niet hetzelfde als de woorden van de uiterlijke taal. Het is een goddelijke taal. Het is een taal zonder woorden, die slechts een stem genoemd kan worden en toch dient die als een taal. Het is als muziek, die voor de musicus zo helder als een taal is. Iemand anders kan van muziek genieten, maar alleen de musicus weet exact wat de muziek vertelt, wat elke noot is, hoe die wordt uitgedrukt en wat die onthult. Elke frase van muziek heeft voor hem betekenis; elk stuk muziek is voor hem een schilderij. Maar dit is alleen zo bij een echte musicus.

Sommige personen beweren dat zij helderziend en helderhorend zijn en misleiden anderen vaak door valse voorspellingen te doen; maar degene die het innerlijk leven leidt heeft voorspellingen niet nodig; hij heeft er geen behoefte aan anderen te zeggen wat hij ziet en hoort. Hij is daartoe niet alleen geneigd, maar hij ziet er geen noodzaak toe; bovendien kan hij zichzelf niet volledig uitdrukken. Hoe moeilijk is het om de poëzie van de ene taal volledig te vertalen in de poëzie van een andere taal? Dus is het slechts een interpreteren van de ideëen van de ene helft van de aarde voor de mensen van een ander deel van dezelfde aarde. Hoe veel moeilijker moet dan niet het vertalen of interpreteren van de ideëen van de goddelijke wereld voor de menselijke wereld zijn! In welke woorden kunnen ze worden gegeven? welke frasen kunnen er voor de ideëen worden gegeven? en na zelfs in woorden en frasen gegeven te zijn wie zou ze dan kunnen begrijpen? Het is de taal van een andere wereld.

Dus wanneer de profeten en zieners van alle tijden aan de mensheid een zekere boodschap en wet hebben gegeven, was dat slechts het geven van een druppel van de oceaan van wat zij in hun hart ontvangen hadden. En dit is ook een grote moeilijkheid, want zelfs deze druppel is niet te begrijpen. Begrijpt elke christen de Bijbel? Kent elke moslim de koran, of elke Hindoe de Vedanta? Nee, zij kunnen de woorden van de versen kennen, maar niet altijd de ware betekenis. Er zijn onder de moslims mensen die de hele Koran van buiten kennen, maar dat voldoet niet aan het doel. Het geheel van de natuur is een geheim boek en toch is het een open boek voor de ziener. Hoe kan de mens haar vertalen? Hoe kan de mens haar interpreteren? Het is net als proberen de zee naar het land te brengen; de mens kan haar ernaartoe brengen, maar hoeveel?

Het begrijpen van deze wet verschaft de ziener een geheel andere visie op het leven; het laat hem al wat goed en mooi is meer waarderen, al wat de moeite waard is om te bewonderen bewonderen, van al wat de moeite waard is om van te genieten te genieten, al wat te moeite waard is om te ervaren te ervaren. Het wekt de sympathie van de ziener om lief te hebben, om te tolereren, om te vergeven, om te verdragen en om te sympathiseren; het verschaft de neiging om te steunen, te beschermen en om degenen in nood te dienen. Maar kan hij zeggen wat hij werkelijk voelt, hoe hij zich werkelijk voelt? Nee, dat kan hij zelfs niet tegen zichzelf zeggen.

Daarom is degene die het innerlijk leven leidt alles
- hij is als een arts die dingen weet die een arts niet kan weten;
- een astroloog die veel meer weet dan een astroloog;
- een schilder die dat weet wat een schilder niet weet;
- een musicus die dat weet wat een musicus niet weet;
- een dichter die weet wat een dichter niet kan waarnemen.

Want hij wordt de schilder van de gehele wereld, de zanger van het goddelijk lied; hij wordt de astroloog van de gehele kosmos, die verborgen is voor het zicht van de mens. Hij heeft uiterlijke dingen niet nodig als tekens voor het weten van het eeuwige leven. Alleen al zijn leven is het bewijs van het eeuwigdurende leven. Voor hem is de dood een schaduw; het is een verandering; het is het draaien van het hoofd van de ene kant naar de andere kant.

Voor hem hebben alle dingen, elke beweging in deze wereld, hun betekenis: de beweging van het water, van de lucht, van de bliksem en de donder en de wind. Elke beweging heeft een boodschap voor hem, brengt hem een of ander teken. Voor een andere persoon is het slechts de donder, is het slechts een storm, maar voor hem heeft elke beweging een betekenis. En wanneer hij in zijn ontwikkeling stijgt, heeft niet alleen elke beweging betekenis, maar is er in en boven elke beweging zijn bevel. En dat gedeelte van zijn leven brengt hem meesterschap.

En naast al dit doorziet hij in alle zaken van deze wereld, van individuen en menigten, die mensen verwarren, die hen tot wanhoop drijven en die depressie voor hen veroorzaken, die hen vreugde en plezier geven, die hen amuseren. Hij weet waardoor het komt, vanwaar het komt, wat er achter zit, wat er de oorzaak van is en wat achter de schijnbare oorzaak de verborgen oorzaak is; en als hij de oorzaak achter de oorzaak zou willen traceren zou hij naar de oorzakelijke oorzaak teruggaan, want het innerlijk leven wordt geleid met de oorzakelijke oorzaak, door één te zijn met de oorzakelijke oorzaak.

Dus bevindt zich in degene die het innerlijk leven leidt, met andere woorden, die het leven van God leidt, God en bevindt hij zich in God.

Jeugd


Bijvoorbeeld, op het spirituele pad gaat iemand achterwaarts, hij ervaart de jeugd opnieuw, want spiritualiteit schenkt gezondheid aan de mind en aan het lichaam, daar zij het ware leven is. Hij ervaart vitaliteit, kracht, aspiratie, enthousiasme, energie en een levende geest die hem zich jong laat voelen, ongeacht hoe oud hij is.

Kinderjaren


Vervolgens wordt hij als een klein kind, dat graag wil spelen, altijd bereid is te lachen, gelukkig onder de kinderen; hij toont in zijn persoonlijkheid kinderlijke trekjes, met name die blik die men in kinderen ziet, waar er geen zorgen zijn, geen angst of een verbitterd gevoel jegens iedereen, waar er een verlangen is om met iedereen op vriendschappelijke basis om te gaan, waar er geen trots of verwaandheid is, maar bereidwilligheid om met iedereen om te gaan, ongeacht de klasse of kaste, natie of ras. Op die manier wordt de spirituele persoon als een kind. De neiging tot tranen, de bereidheid tot lachen, dit alles wordt aangetroffen in de spirituele persoon.

Kleutertijd


Als de spirituele persoon verder gaat, toont hij in zijn aard de kleutertijd. Dit kan waargenomen worden in zijn onschuld. Zijn hart kan belicht zijn met wijsheid en toch is hij onschuldig; hij wordt gemakkelijk misleid, zelfs terwijl hij het weet, naast dat hij onder alle omstandigheden gelukkig is, net als een kleuter. Net zoals de kleuter geen aandacht heeft voor eer of belediging heeft de spirituele persoon dat ook niet. Wanneer hij in deze fase belandt, beantwoordt hij een belediging met een glimlach. Beleefdheden die hem worden geschonken zijn als de beleefdheden die aan een baby worden geschonken, die niet weet aan wie ze worden geschonken. Alleen de persoon die de beleefdheden heeft geschonken weet dat die aan iemand zijn geschonken. De spirituele mens is zich er niet van bewust, aangezien het voor de baby niets voorstelt als iemand zcih gunstig of ongunstig over hem uitlaat; de baby geeft er niets om, hij is bereid in beide gevallen te glimlachen; zo is de spirituele ziel.

Menselijkheid


Als de spirituele persoon verder gaat, begint hij de ware trekken van menselijkheid te vertonen, want hier begint de menselijkheid echt. Men kan in een dergelijke ziel de tekenen zien die de ware karakteristieken van het menselijke wezen zijn, verstoken van de dierlijke trekken. Bijvoorbeeld, er bevindt zich in hem een neiging om iedere kleine goede daad die door wie dan ook wordt verricht te waarderen, om het goede te bewonderen overal waar hij dat in wie dan ook ziet; een neiging om te sympathiseren, ongeacht de omstandigheid van de persoon, heilige of zondaar; een neiging om interesse te tonen in de aangelegenheden van zijn vrienden wanneer er een beroep om hem wordt gedaan om dat te doen; een neiging om te offeren, niet in ogenschouw nemend wat hij offert, zo lang als hij aangezet wordt om die handeling te verrichten. Respect, dankbaarheid, oprechtheid, betrouwbaarheid, geduld, verdraagzaamheid, al deze kwaliteiten beginnen zich te vertonen in het karakter van die mens. In deze fase is het dat hij echt kan oordelen, want in dit stadium ontwaakt het gevoel voor rechtvaardigheid.

Het Koninkrijk van de dieren


Maar als hij groeit, gaat hij ook verder om achterwaarts te groeien. Hij vertoont nu de tekenen van het dierlijke koninkrijk; bijvoorbeeld, een dergelijke kwaliteit als die van de olifant, die, met al haar kracht en sterkte van haar gigantische omvang, bereid is een last op zich te nemen die op haar wordt geplaatst; het paard, dat bereid is de ruiter te dienen; en de koe, die op harmonieuze wijze in de wereld leeft, thuiskomt zonder daartoe aangezet te worden, en melk geeft waar eigenlijk haar kalf recht op heeft. Deze kwaliteiten komen tot de spirituele persoon. Hetzelfde wordt onderricht door Christus.

Het Koninkrijk van de planten


Wanneer hij nog verder gaat, ontwikkelt zich in hem de kwaliteit van het koninkrijk van de planten, van de planten die vruchten en bloemen voortbrengen; geduldig wachtend op de regen die van boven komt; nooit iets terug vragend van degenen die de bloemen en de vruchten komen oogsten, gevend en nooit iets terugverwachtend, alleen maar verlangend om schoonheid voort te brengen in overeenstemming met de mogelijkheid die in hen verborgen ligt en het toestaand dat het door de waardigen en de onwaardigen wordt meegenomen, ongeacht wie het is, zonder enige waardering of dank te verwachten.

Het Koninkrijk van de mineralen


En wanneer de spirituele persoon nog verder vordert, belandt hij in de fase van het koninkrijk van de mineralen. Hij wordt als een rots; een rots voor anderen om tegen aan te leunen, om op te vertrouwen; een rots die onbewogen blijft staan temidden van de constant bewegende golven van de levenszee; een rots die alle dingen verdraagt van deze wereld waarvan de invloed een schurend effect hebben op gevoelige menselijke wezens; een rots van constantheid in vriendschap, van bestendigheid in liefde, van loyaliteit aan ieder ideaal waarop hij zich heeft gebaseerd. Men kan bij leven en dood op hem rekenen, hier en in het hiernamaals. In deze wereld waarin niets te vertrouwen is, die ieder moment zo vol veranderingen is, is een dergelijke ziel in die fase aanbeland waarin hij door al deze veranderingen heen die kwaliteit die als een rots is, toont, hiermee zijn vordering naar het koninkrijk van de mineralen bewijzend.

Djin


Zijn verdere vordering is in de djin kwaliteit, die het al-wetende, het al-begrijpende representeert. Er is niets wat hij niet kan begrijpen; hoe moeilijk de situatie ook is, hoe subtiel het probleem ook is, ongeacht de omstandigheden die hem omringen, hij begrijpt ze allemaal. Er kan iemand naar hem toe komen verhard door de fouten die hij zijn hele leven heeft begaan; voor dit begrip smelt hij, want of het nu een vriend of een vijand is, hij begrijpt beiden. Hij bezit niet alleen de kennis van de menselijke natuur, maar ook van de levensomstandigheden in het algemeen in al hun aspecten.

Engel


En wanneer hij nog verder vordert, ontwikkelt zijn natuur zich in die van een engel. De natuur van de engel is vol aanbidding te zijn. Hij aanbidt daarom God in alle schepsels; hij voelt zich niet groter, beter of spiritueler dan wie dan ook. In deze verwerkelijking is hij de aanbidder van alle namen en vormen die er zijn, want hij beschouwt ze allemaal als de namen en vormen van God. Er is niemand, hoe ontaard of geminacht door de wereld dan ook, die in zijn ogen minder is. In zijn ogen is er niemand behalve het goddelijk Wezen; en op deze manier wordt ieder ogenblik van zijn leven gewijd aan aanbidding. Voor hem is het niet langer nodig dat hij God op een bepaalde tijd of op een bepaalde manier dient te aanbidden. Er is geen enkel moment waarop hij niet in aanbidding is. Ieder moment van zijn leven is hij in aanbidding, bevindt hij zich voor God; en daar hij zich op ieder moment van zijn leven voor God bevindt, raakt hij zo gezuiverd dat zijn hart een kristal wordt waarin alles helder is. Alles wordt hier gereflecteerd, niets wordt voor hem verborgen; alles wordt zo helder gekend als het gekend wordt door de andere persoon, en zelfs nog helderder. Want iedere persoon kent zijn eigen omstandigheid en toch niet de reden, maar het spirituele wezen in deze fase kent de omstandigheid van de persoon en de reden erachter. Om die reden weet hij meer over iedere persoon dan die persoon zelf.

Volmaaktheid


In deze fase culmineert zijn vooruitgang en komt die tot haar volheid; en Christus heeft hierover gesproken met de volgende woorden: ‘Wees volmaakt, zoals Uw Vader in de hemel volmaakt is’. Wanneer die fase komt is die voorbij iedere expressie. Het is een gevoel, het is een realisatie, het is een gevoel, iets wat woorden nooit kunnen uitleggen. Er kan slechts één ding worden gezegd en dat is dat wanneer een persoon die fase, die volmaaktheid wordt genoemd, heeft aangeraakt, zijn denken, spreken, handelen, zijn atmosfeer, alles God voortbrengt; hij verspreidt God overal. Zelfs als hij niet zou praten, zou hij nog altijd God verspreiden; als hij niets zou doen, zou hij toch God brengen. En op die manier brengen degenen die God hebben verwerkelijkt de levende God naar de wereld. Vandaag de dag bestaat er in de wereld slechts een geloof in God; God bestaat in de verbeelding, in het ideaal. Een dergelijke ziel die goddelijke Volmaaktheid heeft aangeraakt, brengt een levende God naar de aarde, die zonder hem alleen maar in de hemelen zou verblijven.